• No results found

Voor katholiek onderwijs naar elders

In document VU Research Portal (pagina 189-192)

Wie toch katholiek onderwijs wenste, kon zijn kinderen buiten Zeeland in een kostschool plaatsen. Daar-voor werd gebruik gemaakt van kostscholen in Brabant, Vlaanderen of elders. Naar aanleiding van klach-ten van de Provinciale synode gaven Gecommitteerde Raden in 1597 opdracht aan de baljuws en schouklach-ten in het eiland Tholen, waar dit veel voorkwam, om de betreffende ouders op te dragen hun kinderen bin-nen een maand terug te halen. In 1602 drong de Zeeuwse synode bij de Staten opnieuw aan op maatrege-len. Eerst zeven jaar later vaardigden de Staten een plakkaat uit waarin onder meer werd bepaald dat ou-ders verboden werd hun kinderen naar katholieke scholen of universiteiten in de Zuidelijke Nederlanden te sturen. Al eerder, in 1593, hadden ze besloten de Staten van Holland te volgen in een dergelijk verbod, dat deze twee jaar eerder hadden uitgevaardigd.

De Staten-Generaal kondigden een soortgelijk verbod af in 1612 dat gold voor alle vormen van rooms-katholieke onderwijs. Dat dergelijke plakkaten regelmatig opnieuw afgekondigd werden, mede na aandrang van gereformeerde zijde, maakt duidelijk dat de verboden frequent werden overtreden. Al een jaar na het plakkaat van 1609 drong de Zeeuwse synode aan op het nakomen van de bepalingen. Dat werd opnieuw gedaan tijdens de eerstvolgende synoden, die van 1618 en 1620. Door de Staten-Generaal werd in 1622 in een nieuw plakkaat vastgelegd dat voor elk kind waarvan geconstateerd werd dat dit in een katholieke school was ondergebracht een boete moest worden betaald van 100 gulden per maand. Deze bepalingen werden zeven jaar later opnieuw afgekondigd. Ook dat heeft, gelet op de klachten – nog op de laatste Zeeuwse synode van 1638 werd aangedrongen op het uitvoeren van de boetebepalingen – on-voldoende resultaat gehad. In 1642 werden door de Staten de verboden nogmaals afgekondigd op verzoek van de Staten-Generaal. Deze plakkaten bleven ook later gehandhaafd, zoals de Grote Vergadering van 1651 had uitgesproken.318

Niettemin kwam het voor dat Zeeuwse kinderen elders op school werden geplaatst. De Goesenaar Jan Jacobsz. Boom werd in 1640 voor het gerecht van zijn woonplaats gedaagd omdat hij zijn zoon in de Spaanse Nederlanden naar school liet gaan.319 De Middelburger Jan de Pape bracht in 1661 een van zijn kinderen naar Vlaanderen en plaatste die daar in een school.320 Omgekeerd werden soortgelijke maatre-gelen ook genomen. Koning Filips II had al in 1582 een verbod uitgevaardigd voor zijn onderdanen in de Spaanse Nederlanden om scholen in het opstandige deel en in het bijzonder de universiteit in Leiden te bezoeken.321

In Staats-Vlaanderen konden de kinderen van rooms-katholieke ouders vrij gemakkelijk over de grens naar school. Aanvankelijk werd ook daar geprobeerd dit tegen te gaan. Zo vaardigden baljuw, burgemees-ter en schepenen van Sint Jansteen in 1657 een verbod uit dat niemand zijn kinderen naar de school in het naburige Klinge mocht sturen of naar ‘andere paepsche schoolen’. Boetes moesten de ouders weerhouden. De verbodsbepalingen bleven weliswaar tot het einde van de Republiek van kracht, maar een effectief ver-volgingsbeleid ontbrak. Sterker nog: het werd oogluikend toegestaan. Zo gingen in de achttiende eeuw kinderen uit Aardenburg en Eede en omgeving over de grens naar scholen in het Vlaamse dorp Middel-burg of op het grondgebied van Maldegem. Ook werden katholieke kinderen op Vlaamse kostscholen

318 www.inghist.nl, Resoluties Staten-Generaal, 10.9.1629, 11; ZA, Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nr. 1 (2.7.1601); Staten van Zeeland, inv.nrs. 473 (29.5.1597), 922 (10.10.1616); Classis Walcheren, inv.nrs. 2 (25, 31.3.1638), 39; Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 32. GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1593 (10, 132), 1596 (33, 38, 167), 1609 (40, 52), 1612 (47, 93-101), 1616 (199-200, 219-221), 1620 (268), 1627 (129-130), 1629 (163-164, 188-192), 1636 (49, 195-200), 1638 (238), 1641 (270, 393, 397-399), 1642 (17, 157-158, 324), 1644 (173). Bouterse, Classicale Acta, 14, 169, 305, 344; Buddingh, Geschiedenis van opvoeding en onderwijs, 93; De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek, 246; Lasonder, ‘Acta der Zeeuwsche synode van 1638’, 125; Reitsma en Van Veen, Acta, 56, 87, 103, 153, 164; Rogier, Geschiedenis van het katholicisme, I, 512; De Visser, Kerk en staat, II, 280-288; Van Vooren, ‘Aardenburg na de afscheiding van Vlaanderen’, 18-20.

319 Dekker, Wemeldinge, 221.

320 ZA, Handschriftenverzameling, inv.nr. 924.

geplaatst. Voor het volgen van catechetisch onderwijs, dat op zon- en feestdagen in Vlaanderen werd ge-geven, werd evenmin een strobreed in de weg gelegd.Na het toelaten van rooms-katholieke kerken en priesters werden de mogelijkheden voor catechese aan de eigen jeugd uitgebreid.322

Het burgerlijk gezag beperkte zich tot het verbieden van rooms-katholieke scholen binnen het eigen territoir. Zo liet de magistraat van het Hulsterambacht in 1704 de rooms-katholieke schoolmeester Jan Rulsen voor zich komen, die in een uithoek van de Willem Hendrikspolder een illegale school hield en bovendien uit roomse boeken les gaf. Hij kreeg een verbod opgelegd. Alleen in de afgelegen Autriche-polder (later Westdorpe genoemd) wist in de zeventiende eeuw een rooms-katholieke schoolmeester zich te handhaven. Na 1664, toen het gebied definitief onder Staats gezag kwam, bleef het schooltje bestaan met financiële steun van de bisschop van Gent. Ook in het dorp Doel, dichtbij het fort Liefkenshoek, was vanaf de zeventiende eeuw een rooms-katholieke schoolmeester werkzaam, die ook financiële steun van de bisschop van Gent kreeg. Later, vanaf 1726, was in het naburige gehucht Ouden Doel een rooms-katho-lieke schoolmeester actief.323 De polder, waarin het dorp en het gehucht lag, behoorde aanvankelijk bij de Spaanse Nederlanden. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd nog meer de ogen toegeknepen. Zo was in het op de grens gelegen Overslag, behorend tot het ambacht van Axel, een rooms-katholieke school-meester werkzaam. Die uitzonderingen laten onverlet dat rooms-katholiek onderwijs zowel in Zeeland als in Staats-Vlaanderen zo veel mogelijk geweerd werd. Die situatie verschilde met die in Staats-Brabant waar meer mogelijkheden waren voor katholieke schoolmeesters.324

Doopsgezinden

De doopsgezinden waren weliswaar klein in aantal, maar vanwege hun afwijkende visies op onder meer de kinderdoop en het weigeren van het eedzweren bekeek de Gereformeerde kerk hen met argwaan. Daarom verzocht de Classis Zuid-Beveland in 1586 de stadhouder van Wolphaartsdijk om een ‘dooper’ het schoolhouden te verbieden toen deze zich daar had gevestigd op het moment dat de gereformeerde school vacant was.325 Het was een uitzondering want als regel bezochten de kinderen van doopsgezinden de ge-reformeerde scholen. Thuis en in hun kerkelijke gemeenten vond hun religieuze vorming plaats. Alleen in westelijk Staats-Vlaanderen was een relatief grote concentratie van doopsgezinden. Het waren vooral vluchtelingen van over de grens, uit het naburige Vlaanderen. Ook zij werden zoveel mogelijk tegenge-werkt door de gereformeerde predikanten. Vanwege hun aantal werd in 1658 de baljuw van Nieuwvliet door de Classis Walcheren gevraagd de doopsgezinde scholen te verbieden en de schoolkinderen te laten catechiseren door een gereformeerde schoolmeester.326 Latere initiatieven om te komen tot doopsgezinde scholen bleven hier net zoals elders achterwege.327

Luthersen

Hoewel ook Luthersen aanvankelijk zoveel mogelijk werden geweerd, was er sprake van een zekere mate van verdraagzaamheid. Het was immers Luther geweest, die de stoot tot de Reformatie had gegeven. Ook waren de geschilpunten met de gereformeerde religie geringer. Niettemin hadden Luthersen geen

322 GA Hulst, Heerlijkheid Sint Jansteen, inv.nr. 7 (31.1.1657). ZA, Vrije van Sluis, inv.nr. 380 (18.2.1751); Hervormde gemeente te Eede, Acta kerkenraad, 1748-1760 (16.1.1753). GA Terneuzen, Aanwinsten Axel, 1989 (brief van J.S. Cardon, houder van een kostschool te Moerbeke aan dokter Desaunois te Boschkapelle, 1781). Van Vooren, ‘De Katholieke Bevolking van Aardenburg’, 35-36; Van Vooren, ‘Geschillen over de Middelburgse Missie’, 13; Van Vooren, ‘De missionering vanuit Middelburg in Vlaanderen’, 28-29, 33.

323 GA Hulst, Hulsterambacht, inv.nr. 22 (9.2.1704). Fruin, De Provincie Zeeland en hare rechterlijke indeeling, 146; Kindt, ‘“Een tien met een Griffel”. Het onderwijs in Westdorpe’, 3056 G 50; Leune, Lillo en Liefkenshoek, 1, 643-644.

324 ZA, RA Zeeuws-Vlaanderen, inv.nr. 1551 (16.5.1767). Roosenboom, De dorpsschool in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, 58-73. 325 Bouterse, Classicale Acta, 424.

326 ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 4 (26.9.1658). Van Vooren, ‘Aardenburg na de afscheiding van Vlaanderen’, 16-18, 29-30; Van Vooren, ‘Emigratie naar Zeeuws-Vlaanderen’, 131-132. Al eerder, in 1617, was er een klacht over een doopsgezinde schoolmeester in de Biesenpolder. ZA, Hervormde gemeente te Aardenburg, Acta kerkenraad, 1604-1624 (27.5.1617).

kans om toegelaten te worden als schoolmeester of schoolvrouw. Zelfs een vorm van gedogen was niet be-spreekbaar. Jaspar van Wou, geboren in Bergen (Noorwegen), was van goede afkomst en had in zijn jeugd de Latijnse school bezocht. Door rampspoeden was hij noodgedwongen soldaat geworden. Op verzoek gaf hij in 1627 les aan de kinderen van zijn collega’s toen hij in IJzendijke was gelegerd. Toen Van Wou werd aangeklaagd door de plaatselijke schoolmeester gebood de Classis Walcheren hem te stoppen met het schoolhouden omdat hij Luthers was. Van Wou’s verweer dat hij niets onderwees dat strijdig was met de gereformeerde leer en dat hij geen rooms-katholieke boeken gebruikte, was voor de classis onvoldoen-de.328

Gaandeweg werd het beleid ten opzichte van de Luthersen toleranter. Dat had veel te maken met het debat, dat in de achttiende eeuw op gang kwam. Een groeiend aantal theologen vond dat van de protes-tantse religies de gereformeerde en de Lutherse dicht bij elkaar stonden.329 Daarnaast speelden ook econo-mische motieven mee. De Duitsers en Scandinaviërs, die meestal tot de Lutherse kerk behoorden, waren gewild als matrozen op de koopvaardijschepen. Het is tegen die achtergrond dat het stadsbestuur van Middelburg op 2 februari 1726 het verzoek van de kerkenraad van de Lutherse gemeente inwilligde om een schoolmeester te mogen aanstellen na een positief advies van de scholarchen. Echter, met de nadruk-kelijke bepaling dat hij alleen les, inclusief avondschool, mocht geven aan kinderen van ouders, die tot de Lutherse gemeente behoorden. Tevens werd bepaald dat hij lid zou worden van het schoolmeestersgilde. Het werd hem niet toegestaan een bord aan zijn huis te hangen ter aanduiding dat hij onderwijs gaf. Voor elke overtreding moest hij zes gulden betalen.330

Van de gegeven toestemming werd aanvankelijk geen gebruik gemaakt. Wellicht was het aantal kinde-ren van de Lutherse gemeente te gering. Bovendien wakinde-ren er op dat moment veel interne tegenstellingen. In 1740 kreeg Middelburg een Luthers weeshuis. Zowel het in de stad gevestigde Arm- als het Burger-weeshuis was bedoeld voor wezen waarvan tenminste een van de ouders behoorde tot de gereformeerde gemeente. Een eigen weeshuis bood de groeiende Lutherse gemeente de mogelijkheid om hun wezen ver-trouwd te maken met hun eigen geloofsleer. Twee jaar later nam de Lutherse gemeente een nieuwe kerk in gebruik, met een pastorie en een nieuw onderkomen van het weeshuis, alle drie naast elkaar gelegen op de hoek van de Zuidsingel en de Bree. De voorzanger Jan Goon werd tevens schoolmeester, koster en binnenvader van het Lutherse weeshuis. Het stadsbestuur gaf hem, evenals zijn opvolgers, toestemming om lid te worden van het schoolmeestersgilde op basis van het besluit uit 1726.331

De welwillende houding horen we terug in 1745 bij de aanstelling van een nieuwe schoolmeester. Au-gustus Hermanus Schlutter moest examen doen voor de overdekens, deken en beleders van het school-meestersgilde. In lezen en cijferen was hij goed, het schrijven daarentegen was zeer gebrekkig. Omdat de kerkenraad van de Lutherse gemeente er tevreden mee was en men zijn aanstelling daarop niet wilde laten afketsen, werd hij toegelaten als schoolmeester. In de visie van het Middelburgse stadsbestuur was er geen ruimte voor andere Lutherse schoolmeesters. Toen de vader van het Lutherse weeshuis in 1778 bedankte en een school wilde beginnen, werd dit geweigerd. Niettemin ging hij schoolhouden in een pand aan de Vlissingsestraat. Na herhaalde bedreigingen sloot hij de school in oktober van datzelfde jaar. Nog in 1791 weigerde het stadsbestuur het verzoek van een Lutheraan om school te mogen houden. De magistraat wilde geen precedent scheppen.332

In Staats-Vlaanderen waren in maar liefst vier plaatsen Lutherse schoolmeesters actief. In 1733 waren

328 ZA, Classis Walcheren, inv.nrs. 2 (1.3, 5.5, 4.8.1627), 23 (1.1627). 329 Van Eijnatten, Liberty and concord, 119-140.

330 ZA, Lutherse gemeente te Middelburg, inv.nr. 4 (29.11.1725, 17.2.1726); Handschriftenverzameling, inv.nrs. 851c (96, 2, 23.2.1726), 924. De Hooge, Sprekende folianten, 32.

331 ZA, Lutherse gemeente te Middelburg, inv.nr. 7 (3, 7.1, 24.5, 10.6.1742, 3.3.1743); Handschriftenverzameling, inv.nr. 851c (100, 16.6.1742). De Hooge, Sprekende folianten, 8, 30; Sijnke, ‘Rondom de bouw van de Lutherse kerk te Middelburg’, 43.

ongeveer 800 lutheranen naar het Vrije van Sluis gekomen. Ze waren afkomstig uit Salzburg waar hun het leven onmogelijk werd gemaakt vanwege hun geloof. Op uitnodiging van de Staten-Generaal waren ze naar de Republiek gereisd. Een van de voorwaarden, die door de Salzburgers was bedongen, was dat op kosten van de generaliteit predikanten en schoolmeesters zouden worden aangesteld. De laatsten zou-den hun kinderen in hun eigen taal onderwijs geven. Dit leidde tot de benoeming van Gottfried Emanu-el Schumann als schoolmeester tegen een traktement van 200 gulden per jaar. Kort daarop werden nog drie andere schoolmeesters aangesteld. Deze vier waren werkzaam in Groede, Zuidzande, Schoondijke en IJzendijke. Zij moesten, naast het onderwijs, onder leiding van de Lutherse predikant elke zondag een kerkdienst met de daar wonende Luthersen houden waarin zij een preek lazen. Verder moesten zij cate-chetisch onderwijs geven en de zieken bezoeken. Het lesgeven was uitdrukkelijk beperkt tot de kinderen van Lutherse ouders. De emigratie werd door uiteenlopende oorzaken een mislukking en een deel van de Salzburgers vertrok. Vanaf 1739 waren alleen nog in Groede en Schoondijke Lutherse schoolmeesters werkzaam. Hun traktementen bleven achter bij die van hun Nederduitse collega’s. Kregen die 200 gul-den per jaar, de Lutherse schoolmeesters ontvingen niet meer dan 150 gulgul-den terwijl verreweg de meeste Lutheranen te arm waren om schoolgeld te betalen. Het geven van extra financiële bijstand aan deze on-derwijsgevenden was dan ook onvermijdelijk. Ten slotte bleef alleen in Groede een Lutherse gemeente bestaan. Daaraan was ook steeds een Lutherse schoolmeester verbonden, tot 1739 zelfs twee. Gaandeweg integreerden en assimileerden deze Lutheranen zodat vanaf de jaren zeventig tevens les werd gegeven in het Nederlands. In het volgende decennium werd er alleen nog door de ouderen Duits gesproken. In te-genstelling tot de Lutherse gemeenten in Zeeland vond de benoeming van de schoolmeesters plaats door een collegium qualificatum dat was samengesteld uit twee vertegenwoordigers van het college ’s Lands van de Vrije en de kerkenraad. Vooraf moest handopening worden aangevraagd bij de Raad van State, die de benoeming goedkeurde. De benoemingsprocedure was derhalve gelijk aan die van de gereformeerde schoolmeesters-voorzangers.333

3.11 Ontwikkelingen in de tweede helft van de achttiende eeuw

In de tweede helft van de achttiende eeuw kwamen vrijwel geen botsingen op onderwijsterrein meer voor tussen overheid en kerk. De verhoudingen tussen beiden lagen vast. De Gereformeerde kerk werd beschouwd als het verlengde van de staat waarin de overheid de van Godswege gegeven leiding had. In een dergelijke gedachtegang waren de ambtsdragers van de kerk overheidsdienaren.334 Dat gold ook voor de schoolmeesters. In de grote steden was het onderwijs in juridisch en institutioneel opzicht een zaak van de overheid. Op het platteland lag dat anders. Daar hadden de kerkenraden en classes van de Gere-formeerde kerk een niet weg te cijferen invloed. Over de groeiende overtuiging dat overheid en kerk een gezamenlijke culturele taak hadden ten aanzien van het onderwijs, onder regie van de overheid, gaat het in deze paragraaf.

In document VU Research Portal (pagina 189-192)