• No results found

Geestelijke goederen

In document VU Research Portal (pagina 66-73)

De eigendommen van de rooms-katholieke goederen werden nadat Zeeland onder het gezag van de prins van Oranje was gebracht, geconfisqueerd door de Staten. Daarbij werd uitgegaan van het beginsel dat deze goederen ‘ad pios usus’ moesten worden gebruikt. Dat betekende dat het doel waarvoor de goederen waren bestemd, werd gerespecteerd. Maar de baten waren in plaats van voor de Rooms-katholieke kerk voortaan bestemd voor de Gereformeerde kerk. Deze kreeg ook de beschikking over de kerkgebouwen. De Staten stelden op de eilanden rentmeesters aan. Zij beheerden deze geestelijke goederen en deden uit-betalingen. Al snel werden goederen verkocht voor de delging van de schulden als gevolg van de oorlogs-voering. De Staten verplichtten zich als contraprestatie om de nadelige saldi van de rentmeesters uit de algemene middelen van het gewest bij te passen.161

Uit de geconfisqueerde geestelijke goederen werden onder meer de kosten van de predikanten, maar ook van de schoolmeesters, voorzangers en kosters voldaan. Deze betalingen lagen in het verlengde van de vroegere bestemming. Voor de Reformatie hadden de pastoors, kapelaans, kosters, schoolmeesters en organisten inkomsten genoten uit deze goederen. Nu werden die baten bestemd voor hun gereformeerde opvolgers. De eerste schoolmeester die een dergelijk traktement kreeg was Jan de Kriekele in Zoutelande. De Staten kenden hem in 1578 een gage toe van 100 gulden als vergoeding voor het houden van school, het bekleden van de functie van koster en het luiden van de klok voor de kerkdiensten.162

Het werd daarbij als vanzelfsprekend ervaren dat de overheid het onderwijs steunde. Het stadsbestuur van Domburg stelde in 1581 dat ‘d’onderhoudynghe van goede scholen een deel des godsdienste is’. Vol-gens de gereformeerden waren de Staten hiertoe eenvoudigweg verplicht. De kerkenraad van Koudekerke vond in 1580 dat de ‘Staten van Godsweghen verbonden syn op de scholen ende godsdienst goede ach-tinghe te hebben, dewyle dat het zelvighe des gemeenen vredes is dienende’.163 Afgezien van het feit dat de Staten het laatste niet als uitgangspunt namen, onderschreef de gewestelijke overheid inderdaad zijn verantwoordelijkheid voor de gereformeerde religie en het onderwijs.

160 Bouterse, Classicale Acta, 376.

161 Heeringa, ‘Het beheer der geldmiddelen van Zeeland’, 202-205; De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek, 267-281. 162 Notulen van de Staten van Zeeland, 1578-1579 (boek van resolutiën), 400; Idem (collegiaalboek), 8.10.1578).

Gaandeweg ontwikkelde zich een procedure voor het toekennen van traktementen uit de geestelijke goederen. Het besluit om voor een plaats een traktement toe te kennen, werd veelal genomen door de Sta-ten nadat een verzoek daartoe was ingediend. Was eenmaal een gage door de StaSta-ten verleend, dan was het de bevoegdheid van Gecommitteerde Raden het salaris toe te kennen aan de volgende schoolmeester. Ge-committeerde Raden namen ook wel zelfstandig een dergelijk besluit tot toekenning van een traktement, maar dan steeds vanwege het feit dat er eerdere precedenten waren. Gecommitteerde Raden vermeldden in hun resoluties dat zij de benoeming goedkeurden en vergewisten zich ervan dat de kandidaat de in-stemming had van kerkelijke zijde. Als regel stond dit bij voorbaat vast omdat dit uit de aanvraag bleek. De goedkeuring was een formaliteit omdat Gecommitteerde Raden zich niet verzetten tegen de kandi-daat. Zij verleenden vervolgens een ordonnantie of bevelschrift tot betaling aan de rentmeester van de geestelijke goederen in het betreffende eiland. Met deze ordonnantie vervoegde de nieuwe schoolmeester zich bij de rentmeester waarna hij zijn gage uitbetaald kreeg tegen overlegging van een kwitantie. Vaak gebeurde de uitbetaling van het jaarlijkse bedrag in twee of vier termijnen. Eerst na afloop van de termijn vond de uitbetaling plaats.

Al snel werd uitgemaakt dat de regeling in principe niet gold voor de schoolmeesters van de zes steden die zitting hadden in de Staten, wel voor de voorzangers in de steden. Het precedent voor deze zienswijze werd gevormd door het verzoek van de stad Veere in 1580. De magistraat verzocht een traktement uit de geestelijke goederen voor een aan te trekken Latijns schoolmeester. Gecommitteerde Raden gingen daar niet op in. Veere zal in het voorbeeld van Tholen een goede aanleiding hebben zien. Inderdaad was aan de Thoolse schoolmeester een traktement toegekend, maar hij fungeerde als voorzanger en als zodanig werd de gage dan ook beschouwd. De voorzanger van Veere kreeg al een jaarlijks bedrag. Toekenning van traktementen voor de stedelijke schoolmeesters zou een nog zwaardere belasting hebben betekend voor de geestelijke goederen omdat de rentmeesters voortdurend met negatieve saldi werden geconfronteerd en de Staten steeds moesten bijspringen. Dat Gecommitteerde Raden in 1580 een soortgelijk verzoek van Zierikzee wel honoreerden voor de rector in die stad was geen afwijking van deze regel. Het besluit was genomen vanwege de uitzonderlijk slechte financiële positie van de stad als gevolg van het beleg en het jaarlijkse bedrag van 100 gulden zou slechts drie jaar worden uitbetaald.164 Toch was er wel een uitzon-dering. De Latijnse schoolmeester van Goes ontving een traktement. Die uitzonderingspositie dankte de stad vermoedelijk aan de overeenkomst over de geestelijke goederen uit 1581. Toen Zierikzee het nog eens probeerde in 1592 moest Adriaen Cooper, het Zierikzeese lid van Gecommitteerde Raden, hen teleurstel-len. ‘Door dien die rectoors van der scholen binnen die steden alomme in Zeelandt vanweghen die gemee-ne saecke niet en wort toegeleyt […] en dat men alhier daertoe egheensins en soude cungemee-nen gecommen propter consequentias’.165

Dat de Goese rector inderdaad werd beschouwd als een uitzondering bleek in 1590. Zijn collega ter plekke, de Franse schoolmeester Anthonij van den Broucke, verzocht ook in 1589 een gage. Dat werd ech-ter afgewezen ‘alsoo gheen schoolmeesech-ters binnen de steden gaigen by de ghemeene zaecke toegheleyt worden’.166 Twee jaar later werd dat nog eens duidelijk herhaald naar aanleiding van het verzoek van Jac-ques Herbault, die was toegelaten als schoolmeester in Hulst en om een traktement had gevraagd. ‘Alsoo de scholasters in de steden by den magistraeten van de steden ende niet van de gemeene zake gesalarieert worden’. Voor zover schoolmeesters in de steden een traktement kregen uit de geestelijke goederen was dit alleen het geval vanwege het feit dat ze tevens voorzanger waren. In de grote steden was dit echter

164 ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 467 (9.5, 30.6, 22.7, 17.10.1580); Stad Veere, nr. 2036. De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek, 197-198.

165 GA Schouwen-Duiveland, Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nr. 54 (9.1.1592, 18.4.1593).

166 Omdat Anthonij van den Broucke veel moeite had moeten doen om een besluit te krijgen op zijn verzoek kreeg hij als compensatie een eenmalig bedrag van 25 gulden. ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 471 (12.4.1589), 472 (15.2.1590).

slechts voor een beperkt aantal het geval. In een kleine stad kon het ook wel eens gebeuren dat de school-meester, behalve voorzanger, tevens koster was. In Reimerswaal was dat het geval en dan kreeg hij ook als koster een traktement. Dit waren echter uitzonderingen omdat schoolmeesters in de steden slechts zelden koster waren.167

In beginsel kregen alleen de schoolmeesters op het platteland en in de overige, kleine steden een der-gelijk traktement. Daarbij werd nadrukkelijk aangetekend dat dit mede was vanwege het voorzingen en voorlezen in de gereformeerde kerk in hun woonplaats, voor het kosterschap en vaak ook voor het klok-luiden.168 Toen Jan Slabbaert, schoolmeester in Nieuwerkerk, in 1587 een extra bedrag verzocht omdat hij ook fungeerde als voorzanger en voorlezer in het naburige Ouwerkerk, wezen Gecommitteerde Raden dat af. Dit werk diende door de schoolmeester van Ouwerkerk te worden verricht ‘oft sulck een daertoe beropen die ’t beyde can bedienen’. Toen de predikant van Lillo, Gerardus Schepens, in 1592 toestemming ontving om uit te zien naar een schoolmeester voor de schooljeugd in het fort kreeg hij opdracht om er een te zoeken die tevens voorzanger en koster zou kunnen zijn.169 Vooral de koppeling aan het voorzanger-schap zou later een essentieel onderdeel zijn bij het toekennen van het traktement. Het resulteerde erin dat het traktement alleen werd uitbetaald aan de schoolmeester voor zover deze tevens voorzanger was. Later werd voor enkele kleine plaatsen zonder kerk een uitzondering gemaakt.

De traktementen die op deze wijze beschikbaar kwamen voor de schoolmeesters-voorzangers waren niet voldoende. Maar ze boden wel een basis en als zodanig waren ze dan ook van groot belang voor het aantrekken van schoolmeesters. Aangevuld met de schoolgelden en eventuele andere vergoedingen van de kerk of het plaatselijk bestuur kon de schoolmeester de noodzakelijke inkomsten verwerven voor hem en zijn gezin. Was er geen traktement uit de geestelijke goederen beschikbaar, dan was het vrijwel onmo-gelijk voor een schoolmeester om zich te handhaven. Zeker als het ging om kleine plaatsen met een gering inwoneraantal. Daar waren immers ook de baten uit de schoolgelden gering. Alleen een traktement uit de geestelijke goederen maakte het dan mogelijk om hier toch een schoolmeester aan te kunnen trekken.

Om de gewestelijke lasten te financieren waren de meeste eigendommen, die behoorden tot de geeste-lijke goederen op Walcheren, in de tweede helft van de jaren 70 van de zestiende eeuw verkocht om oude schulden af te lossen. Hetzelfde gebeurde op Schouwen en Duiveland in de periode 1580-1591.170 Een de-cennium later waren er opnieuw ernstige financiële problemen. De Rekenkamer attendeerde de Staten in 1601 op de alsmaar toenemende subsidies voor de polders, die het financieel moeilijk hadden – genoemd werden Dreischor en Noord-Beveland – en de groeiende lasten voor de traktementen van predikanten, schoolmeesters, voorzangers en kosters. In die omstandigheden suggereerde de Rekenkamer dat de am-bachtsheren en ingelanden van de nieuwe polders de lasten voor hun predikanten en schoolmeesters moesten dragen. De Staten gingen daar niet op in. Twee jaar later werd de kwestie actueel doordat de Sta-ten zich naar aanleiding van het predikantstraktement in Colijnsplaat – de polder was daar kort tevoren, in 1598, ingedijkt – op het standpunt stelden dat de ambachtsheer, de graaf van Hohenlohe, daarin moest voorzien. De Staten haalden bakzeil. Hun stelling dat de ambachtsheer het traktement kon betalen uit de tienden op de als geestelijke grond aangemerkte landen was onhoudbaar toen bleek dat in het octrooi tot bedijking was vermeld dat deze tienden zonder enige voorwaarde waren afgestaan. Het zou bovendien tot scheve verhoudingen hebben geleid.

In 1603 werd besloten om niet alleen de opbrengsten van de geestelijke goederen maar ook van de

167 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 468 (19.5.1582), 472 (28.12.1591).

168 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 467 (18.11.1580, 15.4.1581), 469 (7.1.1584), 471 4.8.1587, 29.3, 12.4, 13, 21.5.1588), 472 (8.11.1589). In 1590 hadden Gecommitteerde Raden als enige uitzondering het verzoek van de ambachtsheer van Kloetinge ingewilligd om de kosterie-goederen aan hem te vergunnen. De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek, 235-236. Maar ook in Kloetinge was de schoolmeester-voorzanger tevens koster. GA Goes, Hervormde gemeente te Kloetinge, inv.nr. 834.

169 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 471 (27.1.1587), 472 (20.7.1592). 170 De Jonge van Ellemeet, Geschiedkundig onderzoek, 76, 88-89, 157-158.

overige geconfisqueerde goederen en het batig saldo uit de domeinen van Zeeland te bestemmen voor de betaling van de traktementen. Moest in 1604 de rentmeester van Walcheren worden bijgestaan met een bedrag van 3.000 gulden, twee jaar later was dat al opgelopen tot 12.000 gulden. Werden voorheen de inkomsten van de geestelijke goederen als uitgangspunt genomen bij het inwilligen van verzoeken om nieuwe traktementen voor predikanten of schoolmeesters, dat werd onmogelijk. In 1652 werd dan ook be-sloten dit uitgangspunt los te laten. Het werd gewoonte dat de rentmeesters van de geestelijke goederen extra bedragen kregen uitgekeerd uit de algemene middelen van het gewest voor hun uitgaven. Het ging daarbij om zeer grote sommen. Zo bedroeg in 1744 het totaal van de subsidies uit de algemene middelen voor de vier rentmeesters op de Zeeuwse eilanden het forse bedrag van 71.520 gulden.171

De toekenning van gages maakte onderdeel uit van het krachtenspel tussen de zes stemhebbende ste-den in de Zeeuwse Staten. Doordat toekenning van een traktement bevoordeling kon betekenen van een van de leden, vergde het intensief overleg op informele basis om te komen tot een zodanige besluitvor-ming dat alle of zoveel mogelijk leden zich daarin konden vinden. De Staten hadden het zich bovendien niet gemakkelijk gemaakt door geen eenduidig beleid te voeren ten aanzien van de hoogte van de trak-tementen. Onderlinge naijver was het gevolg. In 1591 had het Adriaen Cooper veel moeite gekost om de gage van de Franse schoolmeester voor het voorlezen en -zingen in de Waalse kerk in Zierikzee verhoogd te krijgen tot 60 gulden. In een brief stelde hij zijn vriend, de predikant Henricus Brandt in Zierikzee, daarvan op de hoogte. Maar tegelijk verzocht hij Brandt dit beslist niet verder te vertellen. De voorzangers in de steden verdienden op dat moment 40 gulden en indien het besluit bekend zou worden, zouden de andere voorzangers ook gaan vragen om verhoging. Eerder dat jaar hadden Gecommitteerde Raden op een verzoek van de voorzangers in de vier Walcherse steden Middelburg, Vlissingen, Veere en Arnemui-den besloten dat zij geduld dienArnemui-den te hebben.172

Eerst in 1652 en 1653 besloten de Staten alle traktementen van de voorzangers in de zes stemhebbende steden te verhogen tot 100 gulden per jaar, hetzelfde bedrag dat ook de meeste schoolmeesters-voorzan-gers op het platteland kregen. Die gages waren aanvankelijk veelal niet hoger dan 50 gulden. Vanaf het eind van de jaren tachtig van de zestiende eeuw waren deze opgetrokken waarbij vaak als contraprestatie was vastgelegd dat de schoolmeester voor dat bedrag de klok moest luiden of de kerk schoon diende te houden. Per eiland konden de gages verschillen. Zo bleef in Zuid-Beveland een deel van de traktementen beneden de 100 gulden omdat de schoolmeesters ook uitkeringen kregen uit de kerkelijke goederen van hun standplaats.173 Het bedrag dat de onderwijzers kregen bleef ver achter bij dat van de predikanten. De dominees op het platteland kregen 300 gulden, die in de stad 400 gulden. Vanaf 1591 werden deze bedragen enkele malen verhoogd tot 500 en 600 gulden en werd daar nog eens een bedrag van 150 gulden aan toegevoegd. Bovendien kregen de predikanten al snel toelagen voor hun huisvesting en persoonlijke toelagen als ze gehuwd waren en kinderen hadden. Schoolmeesters kregen dat in beginsel niet, maar zij hadden, in tegenstelling tot de predikanten, andere inkomsten zoals de schoolgelden.174

Het in overweging nemen van verhogingen of van nieuwe traktementen voor predikanten en school-meesters vergde een omzichtig beleid. Niet alleen wenste men zuinig om te gaan met de beschikbare mid-delen, belangrijker was dat rekening werd gehouden met de belangen van de zes steden, die zich op hun beurt verantwoordelijk voelden voor het omliggende platteland. Het gevolg was dat besluiten bij

herha-171 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 475 (9.5.1601), 552 (3, 6.2, 7.3.1744). GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1601 (26.1), 1603 (49, 68, 93-94, 102, 194, 219, 289-290), 1604 (128, 157, 159, 177, 178, 194, 215, 253), 1606 (40).

172 ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 472 (12.3, 12.4.1591). GA Schouwen-Duiveland, Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nr. 54 (11.11.1591).

173 GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties van de Staten van Zeeland, 1652 (23.7), 1653 (27.9). Voorbeelden van verhogingen van gages: Elkerzee - ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 471 (12.4,21.5.1588); Gapinge – Idem, inv.nr. 472 (26.1, 24.3.1590); Hoedekenskerke – Idem, inv.nrs. 474 (14.12.1600), 475 (17.1.1601); Vremdijke – Idem, inv.nr. 472 (8.12.1590, 5.2.1591); Sint Annaland, Idem, inv.nr. 1821 (183v., 1.7.1592).

ling werden uitgesteld. Zo duurde het zeven jaar voordat de Staten in 1639 de gage voor de schoolmeester in Schakerloo verdubbelden. Die kreeg tot dan slechts vijftig gulden. Daar was intensief informeel overleg aan vooraf gegaan. Het besluit was het sluitstuk van een ingewikkeld compromis. Aanvankelijk had de stad Tholen gedreigd niet in te stemmen met het toekennen van onder meer een verhoging van het trak-tement voor de predikant in Kerkwerve indien niet tegelijkertijd tot een gage voor de schoolmeester van Schakerloo zou worden besloten. Dat was voor de classis Schouwen-Duiveland aanleiding om over te gaan tot de ongebruikelijke stap om een brief te schrijven aan het stadsbestuur van Tholen. De classis verzocht de Thoolse magistraat om toch te willen instemmen met een dergelijk besluit met een beroep op hun mo-rele verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de religie. Voorts werd besloten ook via de baljuw en burgemeester Huygens van Tholen te bewerkstelligen dat de Thoolse magistraat akkoord zou gaan. Op 28 oktober 1639 bezegelden de Zeeuwse Staten het uiteindelijke resultaat. Naast de gage voor de schoolmees-ter van Schakerloo besloten de Staten om traktementen beschikbaar te stellen voor een vijfde predikant in Vlissingen, een derde predikant in Veere, verhoging van het traktement van de predikant in Kerkwerve en een positieve houding ten aanzien van het verzoek voor vergoeding van de onkosten van de predikant van Borssele voor het gaan naar de classisvergaderingen. Door intensief overleg was dit het slotakkoord.175

In 1649 werd een dergelijk besluit genomen, dat eveneens bereikt werd na jarenlang overleg. De Sta-ten stemden toen in met een reeks van nieuwe traktemenSta-ten. Zo kregen de steden Middelburg, Zierik-zee, Goes en Vlissingen de salarissen toegekend voor elk een predikant erbij. In Middelburg, ZierikZierik-zee, Tholen en Vlissingen mochten ziekentroosters worden benoemd. Ook werd onder meer ingestemd met gages voor de schoolmeesters in Nieuwerkerke (Schouwen) en Nieuw-Vossemeer. Daarentegen haalde het voorstel om een traktement toe te kennen voor een schoolmeester te Sint Philipsland het nog niet. Ook later werden soortgelijk besluiten genomen waarbij zoveel mogelijk wensen werden gehonoreerd. Voor een deel ging het om schoolmeesters in ingepolderd land. Voor die inpolderingen werd de middeleeuwse gewoonte gehandhaafd dat het honderdste deel van het nieuwe land bestemd was ‘pro ministerio divino’ oftewel voor de geestelijke goederen. Dit bedrag kon ook worden vervangen door een eeuwigdurende cijns. Zo werd voor de Reigersbergsepolder, die in 1773 werd bedijkt, die cijns op negen gulden per hon-derd gemeten bepaald.176

De geestelijke goederen stelden de Staten in staat met der daad het aanstellen van schoolmeesters te bevorderen. Afgezien van de vaak lange weg leidde het beleid van de Staten en hun Gecommitteerde Ra-den ertoe dat Zeeland en het Committimus een vrijwel geheel dekkend net van Nederduitse scholen had gekregen. De situatie in Staats-Vlaanderen sloot daarbij nauw aan. Ook daar werden schoolmeesters-voor-zangers betaald uit de in beslag genomen geestelijke goederen of uit ontvangen belastingen. Hierna wor-den de ontwikkelingen per eiland en regio belicht.

Walcheren

Rond 1590 hadden alle grote Walcherse dorpen een eigen schoolmeester. De kleine dorpen bleven daar-van aandaar-vankelijk verstoken. Een dergelijk dorp was West-Souburg waardaar-van de kinderen in het andere tweelingdorp, Oost-Souburg, naar school gingen. In 1595 kenden de Staten van Zeeland een traktement toe van 100 gulden voor de in West-Souburg aangenomen schoolmeester Remeeus Michielsen Bauw, tot dan schoolmeester in Terneuzen, die het vanwege de oorlog kennelijk veiliger vond terug te keren naar Walcheren van waar hij afkomstig was. Dat was vooral te danken aan de initiatieven van de ambachtsheer, Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde. Naast een onderwijzer zag hij zijn heerlijkheid ook graag

175 ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 1823 (230v., 10.5.1641). GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties van de Staten van

In document VU Research Portal (pagina 66-73)