• No results found

Bescherming van de schoolmeesters

In document VU Research Portal (pagina 144-149)

De classes meenden dat het ook hun taak was om schoolmeesters te beschermen tegen willekeur en on-rechtvaardig handelen. Floris Pauwelssen Waeijs was in 1594 schoolmeester in Haamstede geworden. Toen hij oud geworden was en zijn krachten afnamen, deed de ambachtsheer van Haamstede vanaf 1620 pogingen om van hem af te komen. De classis Schouwen-Duiveland nam het op voor de toen 67- of 68-ja-rige Waeijs: ‘dat soo een oud getrouw dienaar in syn hoogen ouderdom niet en behoort versteeken te zyn van syn ordinaris stipendium voor syn leeven’. Uiteindelijk werd een nieuwe schoolmeester benoemd en liep de interventie van de classis om Waeijs een toelage te bezorgen op niets uit. Wel toonde dit geval aan dat de schoolmeesters bij problemen een beroep konden doen op de classes.169

Met succes intervenieerde in 1691 de classis Zuid-Beveland voor Paes Janssen, schoolmeester in Drie-wegen. Zijn gedrag had veel te wensen overgelaten. Omgang en dansen met getrouwde vrouwen, dron-kenschap en vechtlust waren de belangrijkste mankementen. Over dat alles deed hij schuldbelijdenis met de belofte zich voortaan stichtelijk te zullen gedragen. De classis adviseerde het collegium qualificatum om Janssen te ontheffen van de schorsing als voorzanger. De ambachtsheer van Driewegen had echter besloten Janssen het schoolhouden te verbieden. De classis vond deze handelwijze van de ambachtsheer

165 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 3 (13.10, 9.11, 14.12.1677, 16.8, 12.10.1678), 4 (6.10.1683, 5, 11.1.1684), 5 (12.9.1690); Handschriftenverzameling, Aanwinst 1960 nr. 17, inv.nr. 129.

166 GA Borsele, Hervormde gemeente te Nisse, inv.nr. 2 (10.8.1686).

167 Een vergelijkbaar initiatief in Holland, in de Classis Schieland, in de jaren dertig van de achttiende eeuw, strandde eveneens. Van der Hoeven, ‘Schoolmeesters binnen de classis Schieland’, 67.

168 GA Borsele, Hervormde gemeente te Borssele, inv.nr. 2 (13.2.1681). Bij de aanstelling van de volgende schoolmeester vond geen ondertekening plaats omdat na onderzoek het reglement bleek te ontbreken in de acta van de Classis Zuid-Beveland. Idem (18.7.1746, 2.5.1748).

169 ZA, Staten van Zeeland, inv.nrs. 487 (26.4.1622, 7.1 en 25.7.1623); 1237 (brief van de Classis Schouwen-Duiveland, 5.10.1622). GA Schouwen-Duiveland, Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 1 (29.7.1620, 27.10.1621, 23.2-7.9.1622, 6.9.1623); Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nr. 54 (3.8.1623).

onjuist en besloot twee predikanten af te vaardigen om hem over te halen Janssen weer toestemming te geven zijn school te openen. Dankzij die interventie kon Paes in Driewegen blijven.170

In 1683 kwam de schout van Sint Philipsland bij de classis Tholen en Bergen op Zoom zijn beklag doen over de schoolmeester aldaar. Hij zou een rekest hebben geschreven dat tegen de schout was gericht en waarin deze als een schelm werd aangeduid. Dat verzoekschrift was getekend door bijna alle leden van de kerkenraad. De schoolmeester kon zich vrijmoedig verweren en legde uit dat het ging om een ruzie tussen de schout en de schepenen. De classis zag geen enkele aanleiding iets tegen de schoolmeester te ondernemen.171

3.7 De kerkenraden van de gereformeerde gemeenten

De taak van de kerkenraden was op de eerste plaats gericht op de verkondiging van Gods Woord en het toezicht op de gemeente. Maar vanzelfsprekend had ook datgene dat indirect daaraan kon bijdragen hun belangstelling. In de nog te belichten memorie die de Vlissingse kerkenraad in 1733 opstelde klonk een helder geluid. De bemoeienis met het onderwijs bleek ‘uit de natuur der saek self dewijl de scholen zijn als queeckerijen waeruit soowel kerk- als borgerstaet gebout moet worden en dienvolgens is het de pligt der opsienderen daerop agt te geven als behorende onder de kudde over dewelke sij amptshalven gestelt zijn (Handelingen 20:28), verpligt ook in desen te ijeveren dat alles eerlijk en met orde geschiede (1 Corinthe 14:40)’.172

Vanuit een dergelijke visie lag er voor de gereformeerde kerkenraden een belangrijke taak weggelegd om te zorgen dat het onderwijs dienstbaar was aan de kerk. Naast een nauwe bemoeienis met het aan-stellen van schoolmeesters was het belangrijk om regels vast te aan-stellen. Ook het toezicht op het onderwijs kreeg aandacht. In al die contacten speelden de verhoudingen tussen de kerkenraden en de schoolmees-ters een grote rol. Naast die aspecten worden in deze paragraaf ook de verschillen tussen de steden en het platteland en hun verhouding tot de classes betrokken.

Reglementen

Stelden in de steden de magistraten reglementen vast voor het onderwijs, op het platteland waren het de kerkenraden die daartoe het initiatief namen. De helft van de Zeeuwse kerkenraden op het platteland – 40 van de 79173 - ging daartoe over waarbij het reglement als regel werd vastgesteld door het collegium qua-lificatum. Omdat de ambachtsheer of diens vertegenwoordiger daarvan deel uit maakte, kreeg het diens goedkeuring en dat gold ook voor het lokale bestuur. Het oudste reglement werd in Grijpskerke in 1612 vastgesteld. Het laatste, voor de eerste Onderwijswet van 1801, was dat van Burgh in 1799. In Meliskerke werd nog kort voor de vaststelling van de wet een reglement vastgesteld, maar daar waren al eerder regle-menten van kracht. Deze regleregle-menten bevatten veelal ook bepalingen voor de voorzanger, de koster en de consistoriedienaar als deze functies gecombineerd waren met die van schoolmeester. Vaak werd bij een nieuwe benoeming het reglement nagezien. Voor zover nodig of wenselijk werd bij die gelegenheid een nieuw reglement vastgesteld of in het oude wijzigingen aangebracht.

De belangrijkste aanleiding voor de vaststelling van lokale regels was dat de bepalingen in de Zeeuwse schoolorde onvoldoende en ontoereikend werden gevonden.174 Daarom dienden de reglementen vooral om aanvullende regels vast te leggen, zoals over de hoogte van de schoolgelden. De gewestelijke

schoolor-170 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 5 (10, 17.10.1690, 3, 9.1, 6.2, 20, 27.3.1691).

171 ZA, Classis Tholen en Sint Philipsland, inv.nr. 5 (10.8.1683). Van Manen, ‘Uit het leven van een dorpsschoolmeester’, 166-167. 172 GA Vlissingen, Kerkenraad Hervormde gemeente te Vlissingen, inv.nr. 305 (5.12.1733).

173 Zie bijlage 2.

de werd daarmee niet buiten werking gesteld. In een deel van de reglementen werd naar die regeling ver-wezen.175 Ook werd wel vastgelegd dat ze geacht werden in het lokale reglement te zijn opgenomen.176 In plaatsen waar geen schoolreglement werd vastgesteld of waar dat in vergetelheid was geraakt, bleef de Zeeuwse schoolorde van toepassing.177 Daarenboven bleef de provinciale schoolorde prevaleren boven de lokale verordening. Zo verzocht de schoolmeester van Westkapelle in 1771 tevergeefs om intrekking van de bepaling dat hij de toestemming nodig had van het collegium qualificatum voor het aanstellen van een ondermeester. De kerkenraad wees dat af onder verwijzing naar de Zeeuwse schoolorde.178

In Staats-Vlaanderen en in het Committimus kwam het vrijwel niet voor dat dergelijke reglementen werden vastgesteld. De belangrijkste reden was de gedetailleerdheid van de schoolreglementen die de Staten-Generaal hadden vastgesteld. Daardoor was er nauwelijks behoefte aan aanvullende bepalingen. Ten aanzien van de dorpen werd in onder meer Groede een dergelijk reglement vastgesteld, maar ook in dat geval bleef het schoolreglement van de generaliteit van kracht.179 De kwaliteit van dit schoolreglement was zodanig dat verschillende bepalingen werden overgenomen in een aantal Zeeuwse reglementen. Soms met expliciete verwijzingen naar de verschillende artikelen.180 Elders, zoals in Grijpskerke, werd de schoolorde van de stad Middelburg zo deugdelijk bevonden, dat de schoolmeester gehouden was die na te komen.181 Voor de vaststelling van schoolreglementen werd gebruik gemaakt van voorbeelden uit andere dorpen. Zo heeft het reglement van ’s-Gravenpolder uit 1740 gediend als voorbeeld voor het opstellen van het reglement in Biezelinge in 1748, dat van Heinkenszand in 1758 en dat van ’s-Heer Abtskerke in 1759. Net zoals bij de reglementen in de steden werden de bepalingen in de achttiende eeuw steeds verder gedetailleerd en uitgebreid. Het reglement van Kloetinge uit 1778 bevatte negentien artikelen over de schoolmeester, negen meer dan in het reglement van 1721.

Naast regulering van het onderwijs dienden de reglementen ook om allerlei ge- en verboden vast te leggen. Soms was dat dan ook de aanleiding om zulke regels op te stellen. Zo was de nalatigheid van schoolmeester Cornelis Horthemels in 1622 reden voor de kerkenraad van Groede om een schoolregle-ment vast te stellen. Hierin werden bepalingen opgenomen over onder meer de schooltijden, verboden activiteiten onder schooltijd en het toegestane verzuim.182

Toezicht

De kerkenraden, en in het bijzonder de predikanten, hadden een toezichthoudende taak ten aanzien van het onderwijs. Die taak werd nog eens bevestigd tijdens de provinciale synode van 1620. In het kader van de maatregelen tot verbetering van het onderwijs, in het bijzonder van de catechese, werd de kerkenraden opgedragen om ‘goede inspectie [te] nemen op de schoolen’ waartoe zij moesten verzoeken ‘d’assistentie van eenighe uuijtten edele magistraet’.183 De visitatie diende een kerkelijk doel. In Vlissingen bijvoorbeeld had de kerkenraad in 1619 besloten om door middel van de visitatie aan te dringen op het beter leren van de catechismus.184 Ook op het platteland werd op die wijze toezicht uitgeoefend. De kerkenraden van

175 In de reglementen van Aagtekerke, Colijnsplaat, Domburg, Dreischor, Meliskerke, Noordgouwe, Ouwerkerk en Scherpenisse. Ook in de van overheidswege vastgestelde reglementen van Bruinisse en Brouwershaven wordt verwezen naar de Zeeuwse schoolorde.

176 Wissenkerke, 1760.

177 NA, Ministerie van Binnenlandse Zaken, inv.nr. 294 (Brieven Gemeenten Aagtekerke, Domburg en Grijpskerke, 29.3, 9.4.1799). 178 ZA, Hervormde gemeente te Westkapelle, inv.nr. 2 (20.10.1771).

179 ZA, Hervormde gemeente te Groede, inv.nr. 1 (25.4.1667). Om soortgelijke redenen bleef het aantal reglementen op het platteland in Utrecht beperkt. De Booy, Weldaet der scholen, 28.

180 ZA, Hervormde gemeente te Aagtekerke, inv.nr. 2 (1.10.1738).

181 ZA, Retroacta Burgerlijke stand, inv.nr. 215c, met daarin Acta kerkenraad Gereformeerde gemeente te Grijpskerke (8.2.1609, 25.3.1612, art. V).

182 ZA, Hervormde gemeente te Groede, inv.nr. 1 (30.1.1622). 183 Reitsma en Van Veen, Acta, 162.

Hoek en Grijpskerke hadden in 1603 en 1604 besloten tot het visiteren van de school.185 Niet alle kerken-raden hebben deze opdracht uitgevoerd. In de grote steden waren in bijna alle colleges van scholarchen predikanten opgenomen. Weliswaar handelden zij daar niet namens de kerkenraden, maar zij konden er wel de kerkelijke belangen behartigen.

De uitzondering was Zierikzee, waar het college van scholarchen uitsluitend uit leden van het stadsbe-stuur bestond. Daar gingen de predikanten van de Nederduitse gereformeerde gemeente met hun ouder-lingen zelfstandig op visitatie in de scholen, met uitzondering van de Latijnse school, in ieder geval vanaf 1651. Aan dit gebruik kwam na zes jaar een einde, vermoedelijk vanwege bezwaren van het stadsbestuur die dit een taak vond van scholarchen. In 1682 stelde een van de predikanten voor om, met kennisgeving aan de scholarchen, elke maand de scholen te bezoeken en te informeren naar het godsdienstonderwijs. Het voorstel werd weliswaar aangenomen, maar blijkbaar is het niet gekomen tot uitvoering. Vermoe-delijk hebben de scholarchen zich daartegen verzet.186 In Brouwershaven, waar in de tweede helft van de zeventiende eeuw het college van scholarchen alleen uit leden van de magistraat bestonden, werden de scholen ook gevisiteerd door vertegenwoordigers van de kerkenraad.187

De herhaaldelijke verwaarlozing van het toezicht door de scholarchen bracht de Vlissingse kerkenraad in 1656 op de gedachte zelf het initiatief te nemen om dit weer in te voeren. Met de wens tot verbetering van het godsdienstonderwijs als aanleiding besloot de kerkenraad dat voortaan viermaal per jaar de scho-len bezocht zouden worden. Iedere predikant – er waren er op dat moment zes - ging met zijn oudste ouderling op pad, vergezeld van een schepen of een raadslid. Ook deze visitatie heeft niet lang stand ge-houden want in 1663 besloot de magistraat opnieuw gedeputeerden voor het bezoeken van de scholen aan te wijzen. Acht jaar later wees de magistraat weer gedeputeerden aan, maar bepaalde tegelijkertijd dat deze met de predikanten op pad moesten gaan.

In 1690 wilde de kerkenraad een soortgelijk initiatief nemen met dezelfde aanleiding. Hij zag ervan af omdat de magistraat voornemens leek daartoe een besluit te nemen. Gewerkt werd aan een voorstel dat inhield dat de scholen bezocht zouden worden door een schepen met de twee oudste predikanten. Maar ook dat lijkt geen doorgang te hebben gevonden. Daarom besloot de kerkenraad zes jaar later zelf dit bezoekwerk ter hand te nemen, nu tweemaal per jaar – in mei en november - door alle predikanten in hun wijken, samen met hun ouderlingen. Maar ook dit initiatief verwaterde. De kerkenraad beperkte zich ertoe de Vlissingse magistraat te blijven wijzen op het belang van een goed toezicht. Uiteindelijk leidde dat tot het revitaliseren van het college van scholarchen in 1709.188

Met een nieuw college van scholarchen was nog niet het onderwijs verbeterd. In 1733 maakte de ker-kenraad zich zorgen, wat ertoe leidde dat de predikanten Du Pon en Andriessen met ouderling Grindet een memorie opstelden. Illustratief is dat het stuk begint met een uitvoerige motivatie waarom de kerk belang stelde in het onderwijs onder verwijzing naar kerkelijke en overheidsbepalingen. Tweemaal per jaar, in mei en november, moest elke predikant de scholen in zijn wijk bezoeken, vergezeld door een van de ouderlingen. De dominees moesten de namen van de bezochte schoolmeesters en schoolvrouwen note-ren en de lijstjes inlevenote-ren bij de kerkenraad. De koster zou het bezoek gaan aankondigen bij de betrokke-nen. De predikanten kwamen niet met lege handen. Voor de beste leerlingen moesten ze prijsjes meene-men en om dat te bekostigen deed de kerkenraad een beroep op het stadsbestuur. Ook bij de inhoud van de

185 ZA, Retroacta Burgerlijke stand, inv.nr. 215c, Acta kerkenraad Grijpskerke (9.5.1604, 4.12.1611); Hervormde gemeente te Hoek, inv.nr. 1 (29.3.1603).

186 GA Schouwen-Duiveland, Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nrs. 1 (8.6, 9, 16.11.1651, 14.1, 12.2, 5.3.1654, 25.1, 8.2.1657), 4 (27.9.1682). Of deze visitatie ook voor 1651 voorkwam, kan niet worden vastgesteld wegens het ontbreken van de acta van de kerkenraad.

187 ZA, Hervormde gemeente te Brouwershaven, inv.nrs. 3 (17, 18.2.1641), 4 (16.4.1646), 7 (1.7.1757).

188 GA Vlissingen, Stad Vlissingen, inv.nr. 5050 (16.2.1656, 26.5.1663, 14.4.1671, 23.3.1709); Kerkenraad Hervormde gemeente te Vlissingen, inv.nrs. 302 (19.2.1656), 304 (22.7.1690, 15.9, 16.10.1696, 25.8.1708, begin 1709).

bezoeken werd uitvoerig stilgestaan. In dat kader kregen de visitatoren duidelijke aanwijzingen waarop zij dienden te letten en naar welke aspecten onderzoek moest worden gedaan. De Vlissingse vroedschap boog zich op 23 januari 1734 over de voorstellen en kon zich vinden in de intenties. De kerkenraad kreeg dan ook het gevraagde fiat. Waren er klachten over schoolmeesters, dan kon de kerkenraad zich wenden tot de scholarchen.

Had de kerkenraad klachten over het achterwege blijven van het toezicht door de scholarchen, zelf brachten de weleerwaarde en eerwaarde heren het er niet beter af. In 1739 was er nog niets ondernomen. Het bleek kennelijk ondoenlijk voor de predikanten om de eigen voorstellen tot uitvoering te brengen. Verder dan het acht geven op de scholen door de predikanten en ouderlingen in hun wijken waren zij niet gekomen. Hiermee maakten de heren zich ongeloofwaardig en daarom werd alsnog besloten de scholen geregeld te bezoeken. Bovendien waren de uit te delen prijzen daarvoor een goede aanleiding. Vanaf dat jaar werd dan ook geregeld verslag gedaan in de kerkenraadsvergaderingen. Tot 1742, want toen namen de scholarchen deze taak over. De visitatie zelf was teruggebracht tot eenmaal per jaar. De twee predikan-ten, die tevens scholarch waren, deden van deze bezoeken verslag in de kerkenraadsvergadering. Na 1772 bleef ook dat achterwege, vermoedelijk omdat dit minder gepast werd geacht. Het ging immers om een taak van scholarchen, die door de overheid waren aangesteld.189

In kleine steden en dorpen bleef de visitatie veelal achterwege, bleef het bij goede voornemens of werd het na invoering weer nagelaten. Bijvoorbeeld in Borssele waar de kerkenraad in 1631 besloot om naar aanleiding van de synodale bepaling van 1620 met enkele leden van het dorpsbestuur voortaan de school om de drie weken te bezoeken. In 1654 besloot de kerkenraad van Sint Maartensdijk de visitatie ter hand te nemen. Het jaar daarop werd de magistraat gevraagd daarvoor een aantal leden aan te wijzen. Maar van continuering van de visitatie was geen sprake.190

Lijst van te onderzoeken zaken bij de visitatie van de school te Brouwershaven vanwege de kerkenraad: 1. Of de schoolmeester het schoolhouden wel begint en eindigt met de gebeden tot God?

2. Of in de school wel gebruikt worden stichtelijke en rechtzinnige boeken?

3. Of de kinderen in de school wel geleerd worden: 1. Het Onze Vader, 2. de Tien geboden, de Twaalf artikelen des geloofs, het morgen- en avondgebed en het gebed voor en na het eten?

4. Of de kinderen van de meester aldaar wel onderwezen worden in de eerste beginselen der waarheid?

5. Of de meester in de kinderen wel tegengaat het vloeken en zweren, het liegen, het slaan en vechten met elkaar? 6. Of de meester de kinderen wel opwekt tot de vrees des Heeren, tot lezen, bidden, kerkgaan en tot gehoorzaamheid en

eren van hun ouders, overheden, predikanten.

GA Schouwen-Duiveland, Hervormde gemeente te Brouwershaven, ‘Reglement des kerkenraads’, 1779.

In andere plaatsen kreeg de visitatie meer aandacht. Vaak was het alleen de predikant die regelmatig de school bezocht. Dat deed bijvoorbeeld de dominee in het fort Liefkenshoek in het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw. Hij keek de schriften van de leerlingen na en overhoorde de vragen die ze voor de catechisatie hadden geleerd.191 In sommige dorpen werd het schoolbezoek opgedragen aan de predikant en een ouderling, zoals de kerkenraden van Haamstede en Burgh in 1633, die van Zuidzande in 1663 en die van Groede in 1707 besloten. De frequentie was eens in de maand of in de zes weken. Vanaf 1639 werd de

189 GA Vlissingen, Kerkenraad Hervormde gemeente te Vlissingen, inv.nrs. 305 (12.9-5.12.1733, 23.1, 6, 13.2.1734, 25.4, 18.6, 19.12.1739, 24.12.1740, 23.12.1741, 14.7.1742), 306 (16.5.1750, 3.2.1753, 18.5.1754, 17.5.1755, 22.5.1756, 18.6.1757, 17.6.1758, 14.7.1759, 21.11.1761), 307 (10.11.1764, 29.11.1766, 15.12.1770, 12.12.1772).

190 ZA, Hervormde gemeente te Borssele, inv.nr. 1 (23.11.1631). GA Tholen, Hervormde gemeente te Sint Maartensdijk, inv.nr. 2 (13.2, 14.4.1654, 8.7.1655).

visitatie van de school in Terneuzen elke maand uitgevoerd door een predikant en een ouderling. In Sint Philipsland werd de visitatie in 1761 op eenmaal per week bepaald, ook in dit geval door de dominee en een kerkenraadslid.192 Tweemaal per jaar vond de visitatie plaats in Colijnsplaat, vanaf 1629. Dat gebeurde door de dominee met twee ouderlingen.193 Elders, zoals in Heinkenszand, Wemeldinge en Oosterland, gebeurde de visitatie door de predikant met een of twee leden van de magistraat. In Sint Laurens had de kerkenraad in 1662 besloten om voortaan een- of tweemaal per jaar de school te laten bezoeken door de predikant met een ouderling om zich op de hoogte te stellen van de ‘manire van onderwijzinghe’.194

Zoals al aangegeven kende men hier en daar ook in Staats-Vlaanderen de kerkenraadsvisitatie. Zo be-sloot de Waalse kerkenraad van Groede in 1689 de Franse school elke woensdagmiddag te laten bezoeken door de predikant met een ouderling.195 Net zoals in Zeeland was van continuering van de visitatie nauwe-lijks sprake. In Aardenburg werden initiatieven daartoe genomen door de kerkenraad vanaf 1608 en 1610. Opnieuw werd in 1677, 1681, 1713, 1729, 1734, 1743, 1787 en 1793 besloten om voortaan de scholen te visite-ren. Maar in geen van die gevallen leidde dat tot continuering.196 Ook elders was dit in de achttiende eeuw het geval. Elk jaar werd de school in Nieuwvliet bezocht door twee afgevaardigden van de magistraat en twee uit de kerkenraad. Bij die gelegenheid werden ook prijzen uitgedeeld aan de beste leerlingen. Maar na 1757 bleef dit achterwege. Tot slot Sas van Gent. De kerkenraad van deze vestingstad besloot in 1781 tot een visitatie van viermaal per jaar door een van de beide predikanten met een ouderling. Nog geen drie

In document VU Research Portal (pagina 144-149)