• No results found

De Zeeuwse steden

In document VU Research Portal (pagina 155-160)

Geen van de magistraten van de zes steden, die zitting hadden in de Staten van Zeeland, heeft zich bij het aanstellen en toelaten van onderwijsgevenden veel gelegen laten liggen aan de kerkenraden en de classes. De heren van het stadhuis lieten de predikanten er liever buiten. Zo hadden de onderwijsgevenden in Tholen alleen van doen met de overheid; ze moesten werkzaam zijn ‘ten contentemente van de borge-meesters’.217 Alleen op het eind van de zestiende eeuw was nog sprake van kerkelijke bemoeienis bij de benoeming van onderwijsgevenden. In Goes was Hubrecht van der Venne in 1592 door het stadsbestuur aangenomen als rector van de Grote school. Het jaar daarop werd zijn aanstelling verlengd. Dat gold ook voor 1594, maar niet dan nadat de kerkenraad en vervolgens de classis hun oordeel hadden gegeven. De reden was vooral gelegen in de omstandigheid dat Van der Venne in zijn vorige standplaats, Arnemuiden, ervan verdacht was niet voluit gereformeerd te zijn. Het feit dat Van der Venne nog geen lidmaat was van de Gereformeerde kerk was daarvoor een aanwijzing. De Classis Zuid-Beveland dwong Van der Venne een uit vier punten bestaande verklaring te tekenen om het onderwijs in gereformeerde zin te garanderen waaronder de verplichting om belijdenis te doen van de gereformeerde religie. Aan de andere kant werd hij door de magistraat niet verplicht om de kinderen naar de kerk mee te nemen als hun ouders dat niet wensten. Aan deze rechtstreekse bemoeienis van de classis en de kerkenraad kwam een einde nadat in 1601 een college van scholarchen was ingesteld waarin een, later twee predikanten waren opgenomen.218

Hoe ver de bemoeienis van de magistraat bij het benoemingsbeleid ging, toont de benoeming van de schoolmeester van het Weeshuis in Vlissingen, dat onder de directie van de diaconie stond. Werd de eerste schoolmeester in 1584 nog door de diakenen benoemd, de tweede werd in 1585 aangesteld nadat de ma-gistraat daarvoor toestemming had gegeven en in 1595 trok de mama-gistraat dit recht naar zich toe. Toen in 1644 de diakenen zelf tot benoeming wilden overgaan, greep de magistraat in. Zij besliste dat de diakenen een voordracht moesten indienen waaruit het stadsbestuur de keuze zou maken. De overheid wenste geen enkele bevoegdheid uit handen te geven, net zo min als ze dat deed ten aanzien van de binnenvader en –

215 Smytegelt, Des Christens eenige troost, 595.

216 Van Deursen, De last van veel geluk, 232; Op ’t Hof, Het gereformeerd piëtisme, 55.

217 GA Tholen, Stad Tholen, nrs. 1 (1.4.1583, 26.7.1585, 22.6.1586, 28.10.1590, 28.5.1592, 12.11.1594), 1a (23.2.1624).

218 GA Goes, Stad Goes, inv.nrs. 9 (30.10.1601), 90 (4.1592, 13.6.1593, 29.7.1594); Kerkenraad Hervormde gemeente te Goes, inv.nr. 56. ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 472 (23.4, 11.5.1592); Gemeente Arnemuiden, inv.nr. 13 (31.1, 10.3.1587). Dekker, Een schamele landstede, 533; Piccardt, Goes, 173; Te Water, Kort verhaal der Reformatie, 288.

moeder. De inbreng die de meeste steden aan een of enkele dominees als scholarch of curator gaven, werd als voldoende beschouwd. Illustratief voor die houding was wat er in Goes in 1723 gebeurde. In dat jaar was de achteruitgang in het onderwijs onderwerp van gesprek in de Nederduitse kerkenraad. Er werd een rapport opgemaakt met voorstellen tot verbetering dat werd aangeboden aan de beide burgemeesters. De magistraat verwaardigde zich niet eens om een reactie te geven.219

In Veere had de magistraat ervaring opgedaan met een attitude, die kon worden geïnterpreteerd als het geven van invloed. Toen in het midden van de zeventiende eeuw de visitatie door de scholarchen ach-terwege bleef, drong de kerkenraad in 1651 met succes aan op het opnieuw invoeren daarvan. De reden bleek al snel. De situatie van de scholen werd als ‘slecht’ gekwalificeerd. Daarom wenste de kerkenraad dat de scholarchen een schoolorde zouden opstellen, die eerst in hun vergadering voorgelezen moest wor-den alvorens die ter vaststelling aan de magistraat zou worwor-den aangebowor-den. De heren van de consistorie hadden moeten begrijpen dat een dergelijke gang van zaken onbespreekbaar was. De schoolorde kwam er dan ook niet. De slechte staat van het onderwijs was ook elders aangegrepen als een argument om zich te wenden tot de magistraat, zoals in Vlissingen in 1609. Maar ook daar moest de kerkenraad het laten bij een appèl op de verantwoordelijkheid van de magistraat voor het ‘redresseren’ van de scholen.220

Wat voor het platteland gold, was in zekere mate ook voor de Zeeuwse steden van toepassing: de wens tot het combineren van de functies van schoolmeester en voorzanger ter wille van het inkomen van de betrokkenen. In de meeste steden werd er dan ook voor gekozen om schoolmeesters te belasten met het voorzangerschap. Daarbij was het aantrekkelijk dat de betrokken steden meerdere voorzangersposten kenden vanwege het aantal kerkgebouwen. Voor wat betreft de Nederduitse kerken kende Middelburg er zes, Vlissingen drie en Zierikzee, Goes en Veere twee. Alleen in Tholen was er één Nederduitse kerk. Daar-naast hadden deze steden ook Waalse kerken waar de functie van voorzanger gecombineerd kon worden met die van de Franse schoolmeester. Datzelfde gold voor de Engelse kerken in Middelburg en Vlissingen. Schoolmeesters die van stadswege begunstigd werden en veelal ook een toelage of emolumenten geno-ten geno-ten laste van de stadskas werden stadsschoolmeesters genoemd. Door aan de functie van Nederduits of Frans stadsschoolmeester het voorzangerstraktement, dat betaald werd uit de geestelijke goederen te ver-binden, kon een aantrekkelijke besparing worden bereikt op het bedrag dat uit de stadskas moest worden betaald. In Zierikzee, Goes, Tholen en Veere traden de magistraten in overleg met de kerkenraden om te komen tot de bedoelde combinaties. De kerkenraden gaven er de voorkeur aan dat te doen volgens de ker-kelijke regels via het collegium qualificatum. De getalsverhoudingen waren echter sterk in het nadeel van de magistraat vanwege het aantal predikanten, ouderlingen en diakenen. Bereidheid om de magistraat daarin tegemoet te komen was er enigszins. In plaats van twee verschenen in Zierikzee vier gedeputeer-den in het collegium qualificatum en in Tholen drie. Ondanks dat grotere aantal bleven ze hier en elders ver in de minderheid maar hun invloed was groot.

De kerkenraden slaagden erin de magistraten mee te krijgen in het volgen van de kerkelijke regels, ook al was dat met tegenzin. De magistraat van Zierikzee had de kerkenraad en de classis Schouwen-Duiveland al snel duidelijk gemaakt dat hij geen kerkelijke inmenging wenste bij het benoemen van schoolmeesters. Niettemin werd in 1632 Christiaan Poperinganus, schoolmeester in Bodegraven, door het collegium qua-lificatum benoemd tot stadsschoolmeester en voorzanger van de Grote kerk. De kerkenraad heeft hier de aangeboden vinger aangegrepen om de gehele hand te nemen, want de leden van de magistraat, die het collegium qualificatum bijwoonden, waren alleen gemachtigd om mee te werken aan de verkiezing van een voorzanger. Later werd op identieke wijze gehandeld met de tweede stadsschoolmeester, een functie

219 GA Vlissingen, Diaconie Hervormde gemeente te Vlissingen, inv.nr. 1 (30.6.1584, 12.4.1585, 20.5, 8.6.1595), 2 (13, 24.2, 2.3.1644). GA Goes, Kerkenraad Hervormde gemeente te Goes, inv.nr. 3 (20, 27.2, 13, 20.3.1723).

220 ZA, Stad Veere, nr. 4 (15.7.1651); Hervormde gemeente te Veere, nr. 5 (19.3.1650, 2, 8, 15, 22.7.1651). GA Vlissingen, Kerkenraad Hervormde gemeente te Vlissingen, inv.nr. 302 (1.8.1609).

die gecombineerd werd met die van voorzanger van de Kleine kerk. Dat gold ook voor de Franse school-meester, die tegelijk voorzanger was in de Waalse kerk. Uiteraard betekende het niet dat de magistraat afstand deed van zijn recht om te bepalen wie benoemd zou worden. Op zijn beurt hield de kerkenraad vast aan de kerkelijke regel dat hij zich niet vooraf mocht binden ten aanzien van de keuze. Maar wel com-mitteerden de magistraat en de kerkenraad zich aan elkaar.221

In Veere was de voorzanger van de Grote kerk geen schoolmeester, dit in tegenstelling tot die van de Kleine kerk. De magistraat hechtte aan de combinatie, maar in tegenstelling tot Zierikzee bleef het stads-bestuur weigeren om de benoeming door middel van een collegium qualificatum te laten verlopen. Als gevolg daarvan stelde de magistraat de stadsschoolmeester aan, die vervolgens door de kerkenraad werd benoemd als voorzanger van de Kleine kerk. Toch slaagde de kerkenraad erin om enige greep te krijgen op de aanstelling. Na veel heen en weer gepraat ging de magistraat in 1735 in op het voorstel van de gede-puteerden van de kerkenraad om de beide functies te vermelden in de advertentie in de kranten waarmee sollicitanten werden opgeroepen. Nadat die waren geweest, maakte de kerkenraad een voordracht van drie personen. De magistraat besloot de nummer een, Adriaan van Moerkerken, te benoemen als school-meester. Een week later stelde de kerkenraad hem aan als voorzanger van de Kleine kerk.222

De positie die de kerkenraad op die wijze had verworven, behield ze, maar de procedure werd in 1743 iets gewijzigd. Toen waren de beide functies opnieuw vacant. Op 6 november werd overeenstemming be-reikt over de keuze in een bespreking die plaatsvond ten huize van een van de burgemeesters en waaraan van de zijde van de kerkenraad twee predikanten en twee ouderlingen deelnamen. Op 9 november ging de magistraat tot benoeming over. Nadat de bode dit had meegedeeld aan de preses besloot de kerkenraad op diezelfde dag de betrokkene, Johannes Wagon, te benoemen tot voorzanger. Ook in 1749, toen Pieter van der Jagt werd benoemd, werd op soortgelijke wijze gehandeld, slechts met deze verschillen dat er bij de bespreking in de woning van de burgemeester slechts één ouderling in plaats van twee aanwezig was en dat eerst de kerkenraad tot benoeming overging en vervolgens de magistraat.223 De nauwkeurige vast-legging van een en ander duidt aan dat zowel de kerkenraad als de magistraat zorgvuldig te werk wilden gaan omdat deze handelingen konden worden aangemerkt als precedenten, waarop teruggegrepen kon worden.

Was de invloed van de Nederduitse kerkenraad beperkt, bij die van de Waalse gemeente ontbrak deze vrijwel geheel. De Veerse magistraat benoemde in 1724 naar eigen inzicht de Franse schoolmeester die tegelijkertijd als voorzanger werd aangesteld. Deze ongebruikelijke situatie eindigde drie jaar later toen de Waalse kerkenraad de Franse schoolmeester als voorzanger benoemde. Latere opvolgers hadden deze nevenfunctie niet en eerst vanaf 1762 werden de functies van Franse schoolmeester en van voorzanger weer gecombineerd.224

Ook in Goes waren de functies verenigd. De stadsschoolmeester was vanaf 1649 tevens voorzanger van de Grote kerk. Aan die harmonie kwam een einde in 1662. De magistraat ontsloeg de stadsschoolmeester Pieter van der Mussele nadat deze een weeskind dusdanig hardhandig had geslagen dat het vier dagen later overleed. Na lijkschouwing bleek dat zij niet overleden kon zijn aan de gevolgen van deze klappen. Hoewel daarmee de onschuld voldoende bewezen leek, werd Van der Mussele toch ontslagen. De kerken-raad trad tevergeefs voor hem in het krijt en wist de magistraat niet te bewegen tot enige clementie. Van-wege dit standpunt besloot de kerkenraad niet de nieuwe stadsschoolmeester maar Pieters zoon David te

221 GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, nrs. 2 (8, 12.11.1632), 13 (3.3.1712); Classis Schouwen-Duiveland, inv.nrs. 1 (18.5.1633), 4 (25.4.1724); Kerkenraad Hervormde gemeente te Zierikzee, inv.nrs. 2 (13.8.1662, 8.10.1673), 4 (8, 19.12.1712), 5 (23.11.1723-12.7.1724). Alleen in de periode 1673-1713 was de functie van stadsschoolmeester niet met die van voorzanger van de Kleine kerk gecombineerd. 222 ZA, Stad Veere, nr. 19 (2.7, 20.8.1735); Hervormde gemeente te Veere, nr. 15 (18.6, 2.7, 16, 27.8.1735).

223 ZA, Stad Veere, nrs. 22 (9.11.1743), 26 (29.11.1749, 10, 31.10.1750); Hervormde gemeente te Veere, nrs. 15 (29.7.1741, 15, 16.6, 24.8, 7.9, 9.11.1743), 16 (20.9, 5, 6.12.1749, 17.10.1750).

benoemen tot voorzanger. Het traktement als voorzanger, groot 100 gulden, ging daardoor aan de opvol-ger, Jacobus van Laecke, voorbij. De samenwerking tussen overheid en kerk werd weer hersteld in 1668 toen de stadsschoolmeester Jacob Craeije werd benoemd tot voorzanger.225

Ook ten aanzien van de functies van Franse schoolmeester en voorzanger van de Waalse gemeente kwam het in Goes tot een combinatie. In 1762 was de functie van Franse schoolmeester tevens voorzanger van de Waalse gemeente vacant. Inzage van de retroacta had geleerd dat de vervulling op verschillende manieren had plaatsgevonden. Toch koos de magistraat voor vervulling door middel van een collegium qualificatum waardoor de kerkenraad rechtstreeks betrokken werd bij de selectie van de kandidaten. Voor een overwicht van kerkelijke zijde behoefde weinig vrees te bestaan. De kerkenraad was kleiner dan die van de Nederduitse gemeente en bestond naast de predikant uit drie ouderlingen en drie diakenen. Om-dat een deel van het Goese patriciaat tot deze Waalse gemeente behoorde, was de kans groot Om-dat een of meer ouderlingen en/of diakenen uit die kringen afkomstig waren. Deze welwillende houding in de rich-ting van de Waalse kerkenraden was vanaf halverwege de achttiende eeuw ook elders zichtbaar. De ker-kenraden werkten maar al te graag mee vanwege het voortbestaan van hun gemeenten. De aanstelling van een Franse schoolmeester was niet alleen in het belang van hun stad maar ook, zoals de Waalse kerkenraad van Veere het uitdrukte: ‘pour l’advantage de notre eglise en particulier’.226

In Tholen werd ook gehecht aan de vereniging van de functies van Nederduits schoolmeester met die van voorzanger. In 1690 vond voor het eerst de aanstelling plaats door het collegium qualificatum. Die wijze van benoeming strookte echter niet met de intenties van de magistraat, die niet verder had willen gaan dan een aanstelling als voorzanger van de door hen beoogde kandidaat. Toen de drie leden van de magistraat daarvan verslag deden, ging het stadsbestuur morrend en onder protest akkoord. Aangete-kend werd dat dit zonder prejudicie was en dat de magistraat het recht had zelfstandig de schoolmeester te benoemen. Bij latere benoemingen werd op identieke wijze gehandeld, nu met weglating van het pro-test omdat het vooroverleg met de predikanten naar wens verliep.227

Toch bevredigde de regeling de magistraat niet. In 1709 probeerde het stadsbestuur tot afspraken te komen waarbij zowel hij als de kerkenraad zich verbonden de functies van schoolmeester en voorzanger in een persoon te combineren. De kerkenraad wilde zich echter niet vooraf binden. Dat was aanleiding voor het stadsbestuur om opnieuw zelfstandig de nieuwe Nederduitse schoolmeester aan te stellen. Om hem te compenseren voor het nadeel als hij niet werd aangesteld als voorzanger kreeg hij voorlopig een traktement van de stad. De benoemde, Jacobus Cleijn uit Klundert, bedankte echter waarna een ander, Hendrik van Arentsvelt, werd benoemd, die de functie aannam. De kerkenraad benoemde hem tot voor-zanger. Op identieke wijze, dat wil zeggen gescheiden benoemingen van dezelfde persoon, werd ook ge-handeld met de volgende Nederduitse schoolmeesters.

Ook de Franse schoolmeester in Tholen werd op dezelfde wijze benoemd. Vanaf 1746 werd die func-tie gecombineerd met die van voorzanger en koster. Opmerkelijk was wat er gebeurde in 1782. De nieu-we voorzanger en koster van de Waalse gemeente nieu-werd gekozen door een collegium qualificatum. Die persoon werd vervolgens door het stadsbestuur benoemd tot Frans schoolmeester en tot klokluider. De aanleiding voor deze omgekeerde procedure waren de omstandigheden. Het ledenaantal van de Waalse gemeente was flink teruggelopen, de school zal weinig hebben voorgesteld wat betreft het aantal leerlin-gen en de inkomsten als Frans schoolmeester waren daardoor beperkt. Hier waren de kerkelijke belanleerlin-gen

225 Jacob Craeije was nog in 1667 gepasseerd voor de benoeming als voorzanger. Bij zijn benoeming in 1668 staakten de stemmen waarna Craeije door middel van het lot werd gekozen. GA Goes, Kerkenraad Hervormde gemeente te Goes, inv.nr. 1 (23.12.1662, 17.5.1667, 19.5.1668).

226 GA Goes, Stad Goes, inv.nr. 32 (15.5.1762); Waalse gemeente te Goes, nr. 520, Acta kerkenraad (14.2-28.5.1762). ZA, Waalse gemeente te Veere, inv.nr. 2 (30.3.1755). Hedendaagsche historie, of tegenwoordige staat, XX, 39, 47.

groter geworden dan die van het stadsbestuur. Bij volgende vacatures trok de magistraat het primaat van de benoeming weer naar zich toe. Wel werd met de predikant overlegd omdat het aantal kandidaten voor de functie gering was.228

In Vlissingen was het geen gewoonte om de voorzangersplaatsen te combineren met de functie van schoolmeester. Hier was het de kerkenraad die een dergelijke binding tot stand wist te brengen. Op zijn initiatief was in 1713 een Armenschool van start gegaan. Dat was te danken aan de financiële steun van de diaconie en aan het feit dat de functie van schoolmeester gecombineerd werd met een van de drie voorzan-gersplaatsen. De magistraat stelde de schoolmeester aan. Het bestuur van de school berustte bij de predi-kanten. Een soortgelijke binding was het jaar daarvoor, in 1712, tot stand gekomen toen overeenstemming werd bereikt tussen de scholarchen en de Waalse kerkenraad om de functie van voorzanger te verbinden aan die van de Franse schoolmeester. In 1724 werden deze afspraken door de magistraat en de kerkenraad vastgelegd in een overeenkomst. Informeel vooroverleg over de te benoemen kandidaat vond plaats tus-sen de scholarchen en een deputatie van de Waalse kerkenraad.229

De toestand van het Nederduitse onderwijs was voor de Vlissingse scholarchen in 1770 aanleiding zich te bezinnen op maatregelen. Om kwalitatief betere sollicitanten aan te trekken, besloten de scholarchen contact te zoeken met de kerkenraad van de Nederduitse gemeente om te komen tot het benoemen van schoolmeesters in de functies van voorzangers. De twee predikanten tevens scholarchen, Brahé en Smith, moesten het voorstel ‘smakelijk’ maken. Dat deden ze door in de kerkenraadsvergadering te benadrukken dat ‘het oordeel en volle recht van aanstelling [voor de voorzangers] geheel en al aan gemelde consistorie behoorde verbleven te worden’. Bij voorbaat bepaalde de kerkenraad dat uitgangspunt was ‘de bewaarin-ge van het recht dezer consistorie voor nu en in ’t vervolg tot een vrije en bewaarin-geheel onbewaarin-gelimiteerde electie’. Waren er geen schoolmeesters die als voorzangers geschikt waren, dan achtte de kerkenraad zich vrij een ander te benoemen. Van het voorstel kwam niets, vermoedelijk ook omdat het stadsbestuur niet bereid was gelden te voteren als toelagen voor de te benoemen schoolmeesters.

Niettemin kwam het tot dergelijke combinaties doordat in 1773 de schoolmeester Adriaan Laurense als voorzanger van de Grote kerk werd benoemd. In 1777 werd schoolmeester Jakob van Winkel aangesteld tot voorzanger van de Middelkerk en in 1779 Christiaan Kelle in de Oostkerk. De laatste was schoolmeester in de Armenschool. Dat de kerkenraad zich niet wenste te binden, liet hij nog eens duidelijk merken door in de kerkenraadsacta in geen enkel geval melding te maken van het feit dat het hier om schoolmeesters ging. Door deze gang van zaken was op informele wijze het voorstel uit 1770 alsnog verwezenlijkt. Het lag voor de hand om te komen tot een formalisatie. De magistraat besloot in 1780 de scholarchen opdracht te geven om in overleg te treden met de kerkenraad om de functies van schoolmeester van de Armenschool en voorzanger van de Oostkerk te combineren op basis van het voorstel uit 1770 en onder verwijzing naar de start van die school in 1713 toen die betrekkingen ook gecombineerd waren met dit verschil dat het toen om de Middelkerk ging. De kerkenraad stemde in 1783 daarmee in en formuleerde de procedure. Zowel de magistraat als de kerkenraad zouden, als naar gewoonte, examens afnemen. Vervolgens moest overleg plaatsvinden tussen twee scholarchen en twee kerkenraadsleden om overeenstemming te bereiken. Daar-over moest rapport worden uitgebracht en ten slotte gingen zowel de magistraat als de kerkenraad Daar-over tot aanstelling. De magistraat stemde met dit voorstel in. Tot een soortgelijke combinatie voor de overige twee voorzangersposten wilde het stadsbestuur niet besluiten. Eerst in 1797 besloot de stadsraad een traktement

In document VU Research Portal (pagina 155-160)