• No results found

Herstel van de kerkelijke invloed

In document VU Research Portal (pagina 177-182)

Gecommitteerde Raden hadden een belangrijke positie doordat zij de traktementen toekenden voor de voorzangers. Benoemden de ambachtsheren zelfstandig schoolmeesters, die niet door de kerkenraden werden aangesteld als voorzanger, dan misten deze de toelage uit de geestelijke goederen. Het geval in

271 Van Lieburg, Een eiland na de Reformatie, 133-136. 272 ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 6 (2.11, 7.12.1679, 1.2.1680).

273 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nr. 4 (27.6, 5.7, 1.8, 19.12.1679, 2.7.1680).

Oosterland maakte de Middelburgse heren duidelijk dat zij erop moesten toezien dat bij verzoeken tot uitbetaling een bewijs moest worden overlegd dat de betrokkenen waren toegelaten door de classes, dit mede omdat de door de overheid gesanctioneerde kerkelijke regels uitgangspunt bleven.

Naar aanleiding van problemen in een drietal dorpen in Zuid-Beveland, waarover de vier Zeeuwse classes hadden geklaagd, hadden de Staten van Zeeland in aanwezigheid van stadhouder Willem II in 1649 nog eens nadrukkelijk verzekerd dat de kerkorde gehandhaafd bleef. Het jus patronatus, dat de am-bachtsheren pretendeerden ten aanzien van het beroepen van predikanten, was afgewezen.275 Vanuit de kerkenraden en de classes werd geijverd om ook daar waar de ambachtsheren eigenmachtig optraden de aanstelling van schoolmeesters te laten verlopen via het collegium qualificatum.

Door tactisch optreden van de predikanten en hun kerkenraden kon een benoeming binnen de ker-kelijke regels worden gebracht. Zoals in Nisse in 1666 waar de kerkenraad instemde met de door de am-bachtsheer beoogde kandidaat, met als tegenprestatie dat de benoeming door de amam-bachtsheer werd bekrachtigd in het collegium qualificatum.276 Ook in Oosterland werd dit in 1702 bereikt. Hoewel de am-bachtsheer zelfstandig de benoeming had gedaan, was hij bereid die aanstelling via het collegium qualifi-catum te laten bekrachtigen. In Heinkenszand pakte de kerkenraad het eveneens tactisch aan. De kerken-raad bood in 1704 twee namen aan met het verzoek aan de ambachtsheren om daaruit een keuze te willen doen. Deze persoon zou vervolgens door de kerkenraad als voorzanger worden benoemd. De bekrachti-ging ervan volgde in een vergadering van het collegium qualificatum.277

Die handelwijze was weliswaar niet zoals de regels bedoeld waren, maar niettemin had de kerk zeg-genschap gekregen en was de combinatie van de functies van schoolmeester en voorzanger zeker gesteld. Gescheiden benoemingen van dezelfde persoon waren weliswaar niet ideaal maar konden betekenen dat een verkiezing via het collegium qualificatum in het verschiet lag. In 1663 was in Sinoutskerke de school-meester door de ambachtsheren benoemd. De kerkenraad stelde dezelfde persoon aan als voorzanger. Hetzelfde was het geval in Baarland in 1685. Bij alle volgende vacatures vonden de aanstellingen plaats door het collegium qualificatum.278

De weg naar het collegium qualificatum kon ook op een andere manier worden bereikt. Na het vertrek van schoolmeester Jan Paessen in 1683, benoemden de ambachtsheren van Ovezande de voorzanger Wil-leboort Cornelisz. Leijssen tot diens opvolger, zodat beide functies weer in een persoon waren verenigd. Geheel binnen de geldende regels kwam Ovezande in 1685, toen na het overlijden van Leijssen de benoe-ming van de nieuwe schoolmeester en voorzanger plaatsvond door het collegium qualificatum.279 Soms vergde het meer geduld om tegenstellingen te overbruggen, zoals in Wemeldinge waar de kerkenraad opzettelijk een ander koos toen de ambachtsheren gezamenlijk overleg bleven weigeren. Dit geschiedde met steun van de classis omdat onder de ambachtsheren en rentmeesters rooms-katholieken waren. Maar ook daar waren de ambachtsheren vanaf 1683 bereid de benoeming via het collegium qualificatum te la-ten verlopen. Ook kon worden gekozen voor een overgangssituatie. In 1692 werd de nieuwe schoolmees-ter-voorzanger in Bruinisse benoemd door zowel de ambachtsheer, de magistraat als de kerkenraad, met de aantekening dat de rechten van de heer en van de kerk niet werden verkort. De volgende benoemingen

275 GA Schouwen-Duiveland, Stad Zierikzee, Gedrukte resoluties Staten van Zeeland, 1649 (9.7-13.12). ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 3 (29.7, 26.8.1649). Uit den Bogaard, De gereformeerden en Oranje, 70.

276 GA Borsele, Hervormde gemeente te Nisse, inv.nr. 1 (17, 19.12.1666). Dit gebeurde op identieke wijze in Kruiningen. GA Reimerswaal, Gemeente Kruiningen, inv.nr. 1 (2.12.1669); Hervormde gemeente te Kruiningen, inv.nr. 2 (2.12.1669).

277 GA Schouwen-Duiveland, Classis Schouwen-Duiveland, inv.nr. 3a (25.4, 25.7.1702); RAZE, inv.nr. 4725 (folio 183a, 13.11.1701, 30.1.1702); Hervormde gemeente te Oosterland, inv.nr. 2 (9.1.1702). GA Borsele, Hervormde gemeente te Heinkenszand, inv.nr. 1 (12.10, 2.11.1704). 278 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 4 (5.3.1680, 10.7.1685), 63 (5.3.1680, 10.7.1685). GA Borsele, Hervormde gemeente te Baarland, inv.nrs.

1 (8.7.1685), 2 (24.9.1698); Hervormde gemeente te ’s-Heer Abtskerke, inv.nr. 1 (21.2.1680, 16.1.1699). Dit was ook het geval in Kloetinge waar vanaf 1679 de benoeming plaatsvond in het collegium qualificatum. GA Goes, Hervormde gemeente te Kloetinge, inv.nr. 1 (21, 24.8.1678, 3.7.1679).

vonden echter op de gebruikelijke wijze via het collegium qualificatum plaats.280

Daar waar de heerlijkheden in handen waren van steden is hetzelfde waar te nemen. In 1717 had de ma-gistraat van Zierikzee als ambachtsheer van de Vierbannen van Duiveland de nieuwe schoolmeester van Nieuwerkerk benoemd. De burgemeesters hadden een collegium qualificatum verzocht om een voorzan-ger te benoemen. Interventie van de classis zorgde ervoor dat de functionaris alsnog volgens de kerkelijke regels door het collegium qualificatum werd benoemd.281

Niet altijd waren het de ambachtsheren, die verantwoordelijk waren voor de benoeming van twee verschillende personen tot schoolmeester en voorzanger. Dat kon ook te wijten zijn aan de predikant. In Oud-Vossemeer liet het gedrag van dominee Gillis Bursius veel te wensen over en door zijn verspilzucht had hij een torenhoge schuld opgebouwd. Vanwege de slechte verhoudingen vonden in 1676 gescheiden benoemingen plaats. De ambachtsheren van Vossemeer kozen Daniel Schefler tot schoolmeester, onder leiding van Bursius benoemde de kerkenraad de wagenmaker Jacob Corsten tot voorzanger. De preses Josephus le Gouche en scriba Pontiaan van Hattem werden namens de classis naar de ambachtsheren af-gevaardigd in een poging de ambten niet van elkaar te scheiden. Diverse varianten werden uitgewerkt om tot een oplossing te komen, maar geen van deze vonden instemming bij de classis, die wilde vasthou-den aan een benoeming door het collegium qualificatum. De problemen met de predikant eindigvasthou-den ten slotte met zijn ontslag. Dit maakte de weg vrij om alsnog over te gaan tot het beleggen van een collegium qualificatum in 1678 waar Schefler werd gekozen tot schoolmeester en voorzanger.282

Ten slotte kon ook de schoolmeester een rol spelen bij de scheiding van functies. In 1684 wilde Cor-nelis van der Hicke als voorzanger van Kapelle aanblijven, maar zijn functie van schoolmeester overdra-gen. Daarop hadden de ambachtsheren Marinus Dominicus d’Orange uit Schore en Vlake aangesteld als schoolmeester. De kerkenraad bracht deze zaak in de classis wat ertoe leidde dat Van der Hicke afstand deed van het voorzangersambt waarna hem de waarneming van die functie werd opgedragen tot een an-der benoemd zou zijn. De ambachtsheren werden verzocht de verkiezing van een opvolger weer te laten plaatsvinden via een collegium qualificatum. Zij weigerden omdat dit gezichtsverlies zou betekenen. De classis besloot de zaak voor te leggen aan de Staten, een voornemen dat ze niet concretiseerden. Een com-plicerende factor was dat de kerkenraad vanwege een niet genoemd vergrijp zich genoodzaakt zag op aanwijzing van de classis Van der Hicke te schorsen als waarnemend voorzanger. Om die reden ging de kerkenraad over tot het benoemen van een nieuwe voorzanger waartoe ze Jacobus de Jager kozen en niet D’Orange.283

In dezelfde classisvergadering op 3 oktober 1685 waar besloten werd tot goedkeuring van de benoe-ming van De Jager deed zich al weer de volgende kwestie voor. Van der Hicke was namelijk benoemd tot schoolmeester van Heinkenszand door de ambachtsheren van die heerlijkheid. Zij hadden geweigerd in te stemmen met een collegium qualificatum tenzij de kerkenraad vooraf wilde zeggen wie zij wilden benoe-men. Onderling hadden de ambachtsheren al besloten dat Van der Hicke schoolmeester moest worden. De kerkenraad moest daarom zelfstandig overgaan tot het benoemen van een voorzanger. Omdat Van der Hicke in Kapelle geschorst was als voorzanger besloten zij niet hem, maar Adriaen Snap te benoemen. De classis keurde ook die benoeming noodgedwongen goed. Als ‘strafmaatregel’, nu de kerkenraad Van der Hicke niet tot voorzanger had benoemd, hadden de ambachtsheren besloten de acht ponden Vlaams, die aan de kerkenraad ter beschikking werd gesteld voor het dekken van de onkosten tot het bijwonen van

280 GA Kapelle, Hervormde gemeente te Wemeldinge, inv.nr. 1 (9.7, 29.8.1673, 10.7.1683). ZA, Heerlijkheid Bruinisse, inv.nr. 90 (12.9.1692). GA Schouwen-Duiveland, Hervormde gemeente te Bruinisse, inv.nr. 3 (12.9.1692). Van Lieburg, Een eiland na de Reformatie, 127; Uil, ‘Het onderwijs in Bruinisse’, 18-20.

281 GA Schouwen-Duiveland, Hervormde gemeente te Nieuwerkerk, inv.nr. 6 (20.12.1717).

282 ZA, Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nr. 5 (7, 28.7, 25.8.1676, 12.1-23.10.1677, 12.1, 22/23.2, 7.7.1678).

283 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 4 (5, 11.1, 9.5.1684, 3, 9.1, 13.2, 28.8, 3.10.1685), 33 (26.12.1683, 25.12.1684), 63 (9.5.1684, 23.9.1685). Lepoeter, Kerk Kapelle, 221.

de vergaderingen van de classis, voortaan aan Van der Hicke te geven. In 1691 kwamen zij daarop terug. De ambachtsheren zetten de kerkenraad onder druk om Snap te ontslaan en Van der Hicke tot voorzan-ger te benoemen. Als daartoe besloten werd, zou de kerkenraad weer de acht ponden Vlaams ontvangen. Toen Van der Hicke in 1693 vertrok, kozen de ambachtsheren zonder ruggespraak met de kerkenraad een nieuwe schoolmeester. Eerst in 1703 kwamen de kerkenraad en de ambachtsheren nader tot elkaar. De voorzanger en koster Adriaen Snap overleed in dat jaar en tot zijn opvolger benoemde de kerkenraad de schoolmeester Cornelis de Maker. Na diens vertrek in 1704 lukte het weer de benoeming van een school-meester, voorzanger en koster via het collegium qualificatum te laten lopen, dit nadat de kerkenraad een tweetal had voorgedragen en de ambachtsheren daaruit hun keus hadden gedaan. Die keus werd vervol-gens bekrachtigd door het collegium qualificatum.284

Ook in het al eerder genoemde geval van Kapelle kwamen de ambachtsheren en de kerkenraad nader tot elkaar in 1708. Toen werd Josias de Jager, een zoon van voorzanger Jacobus de Jager, door de ambachts-heren benoemd. Die keuze had de volledige instemming van de kerkenraad, die bij het besluit om hem tot voorzanger te benoemen, ook zijn kwaliteiten in het schoolhouden betrok. Dat omgekeerd de ambachts-heren afstemming op prijs stelden, bleek in 1736. Toen benoemde de kerkenraad Heinderik de Jager, een broer van Josias, tot voorzanger. Hij was zeven jaar eerder door de ambachtsheren aangesteld als school-meester. De ambachtsheren protesteerden tegen deze benoeming bij de classis omdat die buiten hen om was gedaan. De classis legde dit protest naast zich neer en keurde de aanstelling goed.285

Niet alleen waren de ambachtsheren inschikkelijk ten aanzien van het instemmen met een collegium qualificatum, zij waren dat ook in toenemende mate ten aanzien van de te maken keuze. Had menig am-bachtsheer een bepaalde persoon op het oog, die hij benoemd wilde zien, allengs kwam er meer ruimte om de keuze te laten op het lokale niveau. In ’s-Heerenhoek was in 1686 Geerard Polij benoemd. Dat had Polij te danken aan het feit dat hij sergeant was in de compagnie van ambachtsheer Cornelis de Perponcher Sedlnitsky, die aanwezig was in het collegium qualificatum. Maar bij de volgende vacature in 1708 werd de beslissing aan het collegium qualificatum gelaten, dat kon kiezen uit acht sollicitanten. Dit betekende dat de verantwoordelijkheid voor de keus ook daar kwam te liggen. Een situatie zoals in het geval van Polij, die door de jaren heen zich had laten kenmerken door een voorliefde voor sterke drank met alle kwalijke gevolgen van dien, maar die moeilijk aangepakt kon worden wegens de steun van hoger hand, kon zo worden voorkomen.286 De benoeming van Polij is een van de weinige voorbeelden van patronage, een verschijnsel dat bij de aanstelling van schoolmeesters alleen in de zeventiende eeuw aanwijsbaar is.287

Goed vooroverleg kon veel bijdragen aan een vlotte benoeming, zoals in 1680 in Sint Annaland tussen de predikant en de ambachtsheer. Het resultaat van het onderzoek van de sollicitanten werd door de pre-dikant meegedeeld aan de ambachtsheer. Beiden werden het erover eens dat twee kandidaten de voorkeur hadden: Jacobus Schem, geboren in Sint Annaland en schoolmeester in Kerkwerve, en Jacobus van Hecke, schoolmeester in Zierikzee. Het tweetal mocht zich andermaal presenteren en uit hen werd Schem geko-zen door het collegium qualificatum.288

In de eerste helft van de achttiende eeuw stemden ook de resterende ambachtsheren in met de aan-stelling van hun schoolmeester-voorzanger door het collegium qualificatum. In Wolphaartsdijk was dat vanaf 1717 het geval. In ’s-Heer Arendskerke vanaf 1711 en in Biezelinge vanaf 1720. ‘s-Gravenpolder leek

284 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 4 (3.10.1685), 5 (4, 17.7, 28.8.1691), 6 (8.1.1704), 63 (3.10.1685). GA Borsele, Hervormde gemeente te Heinkenszand, inv.nr. 1 (29, 30.9.1685, 1, 7.7.1691, 30.9.1693, 2.9, 28.11.1703, 5.1, 12.10, 2, 19.11.1704).

285 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 6 (9.10.1708), 63 (9.10.1708), 8 (5.1.1729), 9 (8.1, 5.2.1737). Lepoeter, Kerk Kapelle, 221.

286 ZA, Hervormde gemeente te ’s-Heerenhoek, inv.nr. 1 (4.11.1686, 11.1.1708). Raas, De kerk van de Nederlandse Hervormde gemeente te

’s-Heerenhoek, 126.

287 Pollmann, ‘Dienst en wederdienst. Patronage en de kunst van het netwerken in het ancien régime’, 213-236.

288 ZA, Staten van Zeeland, inv.nr. 685 (30.7.1680), Classis Tholen en Bergen op Zoom, inv.nr. 5 (2.7.1680); Heerlijkheid Sint Annaland, inv.nr.2 (6, 13.4, 31.5, 3, 14.6.1680).

een uitzondering te worden. Daar gingen de ambachtsheer en de kerkenraad gescheiden wegen door van-af 1713 niet langer de benoeming door middel van een collegium qualificatum te laten verlopen, zij het wel op dezelfde persoon. Vanaf 1740 verliep de procedure weer via een collegium qualificatum.289

Moesten de kerkenraden in de steden nog al eens concessies doen ten aanzien van het aantal gedepu-teerden van de overheid in de collegia qualificata, op het platteland wisten zij met succes de kerkorde te handhaven. Zo wilde de classis Zuid-Beveland de benoeming van de schoolmeester van Hoedekenskerke in 1662 niet goedkeuren omdat drie ambachtsheren in het collegium qualificatum aanwezig waren ge-weest. Onder belofte dat zij voortaan met twee personen zouden verschijnen, werd het beroep goedge-keurd. Een vergelijkbare kwestie had zich in 1645 voorgedaan in Hoek waar de magistraat van Terneuzen de plaats innam die gewoonlijk aan de ambachtsheren toekwam. In plaats van twee gedeputeerden wilde het gehele college in het collegium qualificatum verschijnen waardoor deze de meerderheid zou hebben. De classis Walcheren zond drie predikanten voor overleg naar Terneuzen. Zij slaagden erin de magistraat tot andere gedachten te brengen en zich te houden aan de voorgeschreven procedure.290

De wens tot combinatie van beide functies in het belang van de te benoemen functionaris was voor de geschetste ontwikkeling van doorslaggevende aard. Inschikkelijkheid van zowel de zijde van de am-bachtsheren als van de kerkenraden had daaraan in belangrijke mate bijgedragen. De Gereformeerde kerk had haar invloed op het aanstellingsbeleid van de schoolmeesters weten te behouden en, voor zover ze dat had verloren, terug weten te winnen. Met voldoening konden de classes vaststellen dat de school-meesters-voorzangers op het platteland in overeenstemming met de kerkorde werden benoemd door de collegia qualificata. Dat succes was te danken aan de omstandigheid dat van kerkelijke zijde nadrukkelijk rekening werd gehouden met de ambachtsheren.

Op de classes rustte de taak een waakzaam oog te houden of de kerkelijke regels juist werden toe-gepast. Zoals in 1745 toen bij de classis het beroep werd ingebracht van het collegium qualificatum van Oudelande op Jacob Jacobszn. In de beroepsbrief werd uitsluitend gerept over de voorzanger. De classis besloot het beroep niet goed te keuren omdat het collegium qualificatum wel kon beslissen over het be-noemen van een schoolmeester tevens voorzanger, maar niet van een voorzanger. Ds. Henricus Verschoor kreeg opdracht om deze zaak naar voren te brengen bij het collegium qualificatum. Ambachtsheer mr. Jan Cornelis Lampsins wilde niet toegeven. Hij stelde voor dat de classis Jacobszn. zou examineren als schoolmeester en voorzanger en dat hij voorlopig zijn ambten zou vervullen, dit in afwachting van een beslissing van Gecommitteerde Raden aan wie hij die zaak, samen met de classis, wilde voorleggen om zo een juiste interpretatie van de regels uit te lokken. De classis gaf de ambachtsheer te kennen daar niet aan mee te werken omdat deze zaak al lang was uitgemaakt. Jacob Jacobszn. vertrok in 1747 naar West-Sou-burg. Overleg over de vervulling van de vacature met de ambachtsheer leverde niets op. Lampsins wilde niet instemmen met het houden van een collegium qualificatum maar was wel bereid degene die door de kerkenraad als voorzanger zou worden aangesteld, te benoemen als schoolmeester en koster. Twee afge-vaardigden van de classis slaagden erin om de ambachtsheer over te halen alsnog in te stemmen met het benoemen in een collegium qualificatum. Om Lampsins tegemoet te komen, werd vastgelegd dat de rech-ten van de ambachtsheer behouden bleven.291

289 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 7 (8.5.1714, 8.1.1715, 9.11.1717, 27.8.1720), 9 (11.10.1740), 63 (29.4.1714). GA Goes, Hervormde gemeente te ’s-Heer Arendskerke, inv.nr. 2 (28.6.1711). GA Borsele, Hervormde gemeente te ’s-Gravenpolder, inv.nr. 1 (26.9.1740). 290 GA Borsele, Hervormde gemeente te Hoedekenskerke, inv.nr. 1 (20.3.1662). ZA, Classis Walcheren, inv.nr. 3 (26.10, 7, 14, 28.12.1645);

Hervormde gemeente te Hoek, inv.nr. 1 (15.10, 6, 7.12.1645). GA Terneuzen, Stad Terneuzen, inv.nr. 16 (10.3.1704).

291 ZA, Classis Zuid-Beveland, inv.nrs. 9 (12.10.1745, 11.1.1746, 10.10, 14.11.1747, 4.7, 8.10.1748), 19 (8.10.1747), 33 (4.7.1748). GA Borsele, Hervormde gemeente te Oudelande, inv.nr. 1 (25.10.1745, 27.2, 4.10.1747, 15, 29.9.1748, 9.10.1761).

In document VU Research Portal (pagina 177-182)