• No results found

Netwerken zijn de dragers van het landschap. Zowel in de fysieke werkelijkheid (voedselwebben, watersystemen, wegen) als op het niveau van mensen en hun organisaties en zodoende ook in de wijze waarop de kennis en de verhalen zijn georganiseerd. Door de netwerken in beeld te brengen ontstaat snel helderheid over hoe het landschap in elkaar zit.

Netwerken voorkomen een te sterke focus op een bepaalde ruimtelijke schaal want ze relativeren ruimtelijke grenzen. In een netwerk kan een kleinschalig verband van individuele mensen met elkaar bestaan maar elk individueel lid of de groep als geheel kan tegelijk knoop in een wereldomspannend netwerk zijn.

De driedeling in het ware, juiste en waarachtige landschap, die in de landschapstheorie is ontwikkeld om daarmee het integrale karakter van landschappen te kunnen duiden, zal ik gebruiken om de ontwerpen van agroparken te evalueren in relatie tot hun concrete omgeving. Zoals in het begin van dit hoofdstuk werd gesteld zijn veelgebruikte synoniemen voor het ware landschap, hardware of matterscape, voor het juiste landschap, orgware of powerscape en voor het waarachtige landschap, software of mindscape.

Aan het begin van dit hoofdstuk werd aangegeven hoe agroparken in de mondiale space of flows zijn ingebed. Maar Spaces of flows zijn weliswaar de dominante maar niet de enige ruimtelijke logica in de netwerksamenleving. Spaces of flows zijn materieel gekoppeld aan spaces of places maar volgens hun eigen logica en veelal volstrekt dissonerend met de plaats waar ze feitelijk aarden. Omdat onze agroparken ontwerpen zijn, die deze kennis en de maatschappelijke oordelen erover als uitgangspunt nemen, is het ontoereikend ze als volledig footloose te beschouwen. Ze worden immers altijd ontworpen op een plek, die ook een space of place is en volgens de uitgangspunten van de regiodialoog zou de standaard dissonantie die spaces of flows veelal kenmerkt, ontoelaatbaar zijn. Alleen al vanwege de vele relaties die agroproductie, hoe footloose

200 Zie ook Covey, S. R. (2000). De zeven eigenschappen van effectief leiderschap. Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen.

ook, heeft met zijn omgeving, moet een agropark ook als een space of places, als een ‘geleefde uitgebreidheid’201, als een landschap worden gedefinieerd.

Zogezien is elk ontwerp voor een agropark een landschapsontwerp. Net zoals heidevelden, onbemeste hooilanden, vloeiweides en essen als bouwstenen van de agrarische cultuurlandschappen van vroegere tijden worden beschouwd, zijn agroparken moderne agrarische cultuurlandschappen, samengesteld uit kassen, intensieve veehouderij, opslag, logistieke elementen enzovoorts. Het zijn onmisken- baar metropolitane landschappen.

De verbinding tussen het agropark als onderdeel van het mondiale agronetwerk en zijn concrete plek moet langs verschillende aspecten worden ingevuld. Heel basaal is dat er gebouwd moet worden en dat van daaruit de fysieke kwaliteit van de plek ertoe doet: Wat zijn de bodemfysische eigenschappen van de grond? Hoe zit de hydrologie van het gebied in elkaar? Tegelijk is juist een kenmerk van veel Spaces of Flows, dat hun economische gewicht vaak dermate groot is dat aan de fysieke omgeving veel valt aan te passen. Men denke aan vliegvelden waarvoor eilanden worden aangelegd, aan havens in zee etc.

Op de tweede plaats moet de plek logistieke voordelen bieden. Dan gaat het om de nabijheid van goede infrastructuur, met verschillende modaliteiten, met vanwege de veelal zware ladingen, een grote voorkeur voor water- en railtransport.

Op de derde plaats gaat het dus om het agropark als ‘in zich zelf uitgebreide” plek, waar gewerkt, gewoond en gerecreëerd kan worden en die buur is van vele bewoners in zijn metropolitane omgeving. Vooral in enkele van de buitenlandse voorbeelden is de recreatieve en educatieve waarde van al hetgeen een agropark te bieden kan hebben, uitgewerkt en worden het plekken waar vele duizenden mensen wonen. In de Nederlandse voorbeelden worden agroparken als industrieterreinen gezien, die vergunningen nodig hebben, hun omgeving potentieel belasten en waar lokale bewoners zich tegen verzetten. In Nederland spelen daarbij argumenten van (vermeende) milieuoverlast maar ook argumenten gekoppeld aan dierenwelzijn. Dat zijn aspecten die behoren tot de domeinen van powerscape en mindscape.

201 Als voorbeelden van geleefde uitgebreidheden noemt Sloterdijk “de biologische voortplanting (….) het opgroeien en scholing van de kinderen, het doorgeven van de cultuur en de aanvaarding van deze offerte door de ontvangende generaties” als “de meest overtuigende paradigma's voor het niet- samenpersbare, dat zich in hardnekkig asymmetrische processen ontvouwt. Leren leven betekent: op plaatsen leren zijn; plaatsen zijn per definitie niet verkleinbare sferische uitgestrektheden, die door een kring van weggelaten en op afstand blijvende dingen omgeven zijn”. (Zie par. 1.2.). Het ligt voor de hand om Sloterdijks “geleefde uitgebreidheden”, daar waar het gaat om agroproductie vooral te zoeken in diverse vormen van verbrede landbouw, biologische landbouw in al zijn varianten en ook volkstuinen en andere vormen van kleinschalige landbouw omdat deze vormen van landbouw veelal eenvoudig in een woonomgeving zijn in te passen. Maar die oplossing zou te simpel zijn. De uitdaging in de metropolitane omgeving is juist daarin gelegen dat de businessparken, industrieterreinen en dus ook agroparken zodanig in te richten en vorm te geven, dat hun overlast tot een minimum wordt beperkt. Sterker nog: ze zouden als bron van inspiratie, als recreatieve objecten moeten kunnen functioneren.

Theoretische uitgangspunten in ontwerpend onderzoek

Daarmee zijn ontwerpeisen verplicht, die ver uitstijgen boven de eisen die vanuit de productie-ecologie gesteld worden, en die hierboven werden beschreven. De theorie van de productie-ecologie bevindt zich vooral in het domein van het ware landschap. Ze doet immers vooral uitspraken over natuurwetenschappelijke processen. Daar waar de consequenties ervan worden vertaald in economische termen, in lagere kosten, betreft het ook de wereld van het juiste landschap: powerscape.

Maar ook het economische aspect reikt verder dan de bedrijfseconomie, die in de resource use efficiency theorie aan de orde is. Agroparken leveren ook een significante bijdrage aan het verschuiven van de balans tussen de haves and have-nots, de inwoners van het kristalpaleis en de uitgeslotenen en daarmee aan het tegengaan van conflicten die een gevolg zijn van deze in paragraaf 2.5 beschreven tweede megatrend. Agroparken leveren hier langs drie lijnen een bijdrage:

• Door de productie van voldoende en goed voedsel wordt de tegenstelling tussen have en have not opgeheven boven het niveau van geen honger of honger.

• Door in de voedselproductie het aandeel fossiele energie te verminderen wordt ook dit aspect een minder dominante drijvende kracht achter deze trend en wordt voedsel goedkoper.

• Door in de metropolitane gebieden werkgelegenheid te verschaffen, kan het ‘kristalpaleis’ een groter deel van de mensen, die van buiten toegang zoeken, opvangen.

De positie in het spanningsveld van Spaces of flows en Spaces of Places bepaalt daarmee de kwaliteit van het ontwerp van een agropark. We kunnen dit vertalen in een volgende werkhypothese:

Een agropark kan alleen op basis van een integraal ontwerp van matterscape, powerscape en mindscape op zowel het mondiale schaalniveau van Intelligente Agrologistieke Netwerken als op het lokale schaalniveau van een landschap tot stand komen.

5.4 Het ontwerpproces tijdens ontwerp en

implementatie

Ging het in de twee voorgaande theorieën over het agropark zelf, dat als agroproductie-faciliteit en als landschap, tijdens ontwerp, implementatie en ook tijdens het operationele bestaan beoordeeld kan worden, bij de derde theorie gaat het over het ontwerpproces. Omdat in een aantal gevallen sprake is van systematische monitoring en evaluatie van het proces, kan op basis van de opgedane ervaringen, via de werkwijze van ontwerpend onderzoek een begin worden gemaakt met theorieontwikkeling t.a.v. dit werkproces.