• No results found

De eerder genoemde werkhypotheses zijn in het ontwerpend onderzoek in elk voorbeeld verder ontwikkeld en waar nodig geherformuleerd of met andere werkhypotheses aangevuld. Uiteindelijk leidt het ontwerpend onderzoek tot de volgende conclusies:

• Een agropark als kennisgedreven systeeminnovatie biedt uitzicht op lagere kosten, meer toegevoegde waarde en lagere milieulasten per eenheid product en oppervlakte en levert zodoende een belangrijke bijdrage aan de duurzame ontwikkeling.

Een agropark kan alleen op basis van een integraal ontwerp van matterscape, powerscape en mindscape op zowel het mondiale schaalniveau van Intelligente Agrologistieke Netwerken als op het lokale schaalniveau van een landschap tot stand komen.

• Het ontwerpen en implementeren van systeeminnovaties zoals agroparken vooronderstelt de participatie van kennisinstellingen, overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven en een positieve uitkomst van een integrale toets op duurzame ontwikkeling. Het is een transdisciplinair proces, waarin de expliciete kennis van kennisinstellingen en de tacit knowledge van de andere partners in voordurende iteratie worden ontwikkeld.

• De georganiseerde campagnes tegen agroparken als systeeminnovatie, van organisaties als Vereniging Milieudefensie, Socialistische Partij en Dieren- bescherming, alle begaan met betere milieu- en dierenbescherming, gaan volledig voorbij aan de aantoonbare verbeteringen van milieu en dierenwelzijn die deze agroparken zowel in Nederland als elders op de wereld kunnen realiseren.

Samenvatting

• Ontwerp van de agropark-orgware met kennisinstellingen, overheden, onder- nemers en met burgers uit de lokale omgeving, waar het park wordt gerealiseerd, kan pas plaatsvinden nadat op basis van een wervend matterscape ontwerp, waarin nog vele opties open zijn, voldoende vertrouwen tussen deze partijen is gecreëerd. • Greenport blijkt een aantrekkelijk internationaal logo, waaronder een breed

samengesteld netwerk van kennisinstellingen, overheden en ondernemers, gericht op open innovatie in de agrosector, systeeminnovaties en kwaliteitsmanagement in het globale netwerk kunnen uitdragen. Daartoe moet Greenport de hele Nederlandse agrosector gaan omvatten en is vergaande samenwerking en synergie tussen de bestaande en nieuw te vormen Greenports in Nederland noodzakelijk.

Discussie

Ter afsluiting koppel ik de conclusies uit het ontwerpend onderzoek terug. Eerst naar de theorie.

De eerste conclusie uit het ontwerpend onderzoek laat zien dat de resource use efficiency theorie ook en in versterkte mate zal gaan gelden voor het complete industrieel ecologische complex dat werkt in agroparken. De resource use efficiency van de parken is groter naarmate het integratieniveau completer wordt ingevuld. Het geldt voor de agrosystemen zelf, als ze onderling geïntegreerd worden, voor de integratie van ketenonderdelen, of bij het combineren van productie, verwerking en handel. Het geldt zelfs voor de combinatie van integrale ketens en de bijbehorende logistiek en voor de integratie van chemische industrie en primaire agrarische productie. Daarmee is het integratieniveau van de theorie uitgebreid van gewaspercelen via gewassystemen en grondgebruik naar complexe industrieel ecologische systemen, of beter industrieel ecologische netwerken, waarvan een deel ruimtelijk geclusterd is. De lijst van resources breidt navenant uit van fysieke inputs naar factoren als logistiek en marktkennis of met andere woorden van matterscape naar powerscape en mindscape. De theorie levert zo een pleidooi voor vergaand clusteren van industriële landbouw in agroparken en voor het integrale ontwerp van agroparken en het bijbehorende intelligente agrologistieke netwerk, als antwoord op het wereldwijde proces van het ontstaan van de netwerksamenleving en de verstedelijking. In haar klassieke formulering was de resource use efficiencytheorie een pleidooi voor multidisciplinaire samenwerking tussen natuurwetenschappen, landbouwwetenschappen en economie. In de toepassing over optimalisering van het grondgebruik in Europa werkte ze als uitnodiging tot samenwerking aan politici, beleidsmakers en wetenschappers. Uit de hier beschreven voorbeelden nodigt ze vanuit de resource kennis in de samenwerking van de KOMBi- partners nu uit tot transdisciplinaire samenwerking tussen wetenschappers in het domein van expliciete kennis en ondernemers en andere stakeholders in het domein van tacit knowledge. Via het succes van de transdisciplinaire samenwerking tussen stakeholders wordt de resource use efficiencytheorie daarmee een pleidooi voor de

participatieve benadering in powerscape. In de Space of Place speelt zich het ontwerpen af van het concrete agropark in de drie dimensies van het landschap: matterscape, powerscape en mindscape. In dit 3D-landschap maakt de resource use efficiencytheorie haar steeds verdergaande beloftes waar van hogere productiviteit bij een zo efficiënt mogelijke inzet van productiemiddelen. Er ontstaat een lerend systeem dat zich kan aanpassen en dat zijn responsiviteit op zijn directe omgeving voortdurend vergroot. In de Space of Flows is het agropark onderdeel van een intelligent agrologistiek netwerk dat naast agroparken, toeleveringsgebieden met grondgebonden landbouw en consolidatiecentra omvat

Tezamen vormen deze metropoolnetwerken de mondiale netwerksamenleving, waarin ze elk hun unieke positie hebben, aan de ene kant ten opzichte van belangrijke productiecentra van primaire grondstoffen, energie, veevoer, grondstoffen uit biobased economy en rest- en bijproducten uit agroproductie en aan de andere kant ten opzichte van de belangrijke andere metropolen waarin de consumenten wonen die de vraag naar de producten van het park genereren.

Waar het gaat om de landschapstheorie kan uit alle voorbeelden tezamen als generieke conclusie getrokken worden dat zonder structurele samenwerking tussen tenminste Kennisinstellingen, Overheden en Bedrijfsleven, dergelijke projecten niet verder komen dan een plan op papier. Voor de Nederlandse situatie kan dit op basis van de tweede en de derde conclusie verder worden ingevuld in het licht van ruimtelijke ontwikkelingspolitiek.

Er bestaat in Nederland geen hiërarchie tussen matterscape, powerscape en mindscape in die zin dat waarheid, juistheid en waarachtigheid op verschillende momenten domineren in het wordingsproces en ieder voor zich op sommige momenten doorslaggevend kunnen zijn.

Het schaalniveau van het landschap waarin een agropark gestalte krijgt sluit het meest aan bij het bestuursniveau van de gemeente. Op dit niveau dient in het ontwerpproces de samenwerking tussen Kennisinstellingen, Overheden, Bedrijfsleven en Burgers vorm te krijgen. Vanuit de werking van de resource use efficiencytheorie geeft een agropark dan invulling aan belangrijke generieke principes in de Nederlandse ruimtelijke ordening:

• Concentratie van verstedelijking: Agroparken herdefiniëren hoogproductieve vormen van landbouw als stedelijke activiteit (metropolitane landbouw) en reorganiseren deze ruimtelijk in een zo compact mogelijk gebied.

• Ruimtelijke samenhang: Agroparken lokaliseren de industriële agrarische activiteiten in het stedelijk gebied, nabij multimodale logistieke knooppunten, waardoor congestie wordt tegengegaan.

• Ruimtelijke differentiatie: Agroparken maken een ruimtepomp mogelijk, waardoor industriële agrarische activiteiten met een klein direct maar een groot indirect ruimtebeslag uit de groene ruimte verdwijnen en daar meer ruimte komt voor andere functies.

Samenvatting

De methodische vernieuwing komt vooral naar voren in de andere aanpak van het werkproces, die in de verschillende projecten is ontwikkeld. Systeeminnovaties staan centraal en daarmee de vraag naar fundamenteel andere verhoudingen tussen de KOMBi partijen. De kennisinstellingen maken de slag van inter- naar transdisciplinariteit, overheden zitten niet langer alleen om de tafel om richting- gevende plannen aan te reiken en achteraf de resulterende ontwerpen te toetsen maar creëren experimenteerruimte waarin ze zelf medeontwerper worden. Bedrijven gaan joint ventures aan met kennisinstellingen en gaan ook hun kennis verkopen. De KOMBi partijen moeten zich ook richten op de powerscape: wat is de innovatieambitie in het proces? Hoe worden de experimenteerruimtes ingericht, waar hebben welke partijen juridische, politieke en/of publicitaire macht en waar zijn ze bereid om de machtsvraag niet te stellen? De partijen moeten zich bovendien bewust zijn van hun gemeenschappelijke mindscape: hoe gaan ze om met de verschillende soorten kennis en met emotie, esthetiek en educatie?

De resource use efficiencytheorie geeft daarnaast tijdens het proces een aantal handvatten voor het ex ante toetsen van met name profit en planet aspecten van duurzame ontwikkeling.

Voor de inzet van klassieke resources als stikstof, fosfaat, biociden en fossiele energie kan simpel gesteld worden dat het minimaliseren van ieders gebruik per eenheid product het streven moet zijn. De theorie laat vooral zien, dat deze afweging in onderlinge samenhang moet gebeuren.

Lastiger wordt het bij de power- en mindscape resources als ruimte en kennis. Ten dele zijn ze in geld uit te drukken (grondprijs, uurkosten van kenniswerkers) maar die waarde brengt niet alles in beeld. Hoe om te gaan met een stankcirkel als het om grondprijzen gaat? Nog moeilijker zijn aspecten als dierenwelzijn of esthetische aspecten op basis van objectieve normen te toetsen. In generieke zin kan wel geconcludeerd worden dat de KOMBi partijen zich erover moeten uitspreken, tijdens het ontwerpproces zelf en later in de vorm van een regelmatig terugkerende discussie op deze aspecten.

Uit de projecten samen kan ook als methodische conclusie worden afgeleid dat een initiatief dat alleen bottom up wordt ondernomen, minder kans van slagen heeft dan wanneer er sprake is van twee geregisseerde lijnen, waarbij de ene bestaat uit het realiseren van top down draagvlak en commitment en dit wordt ingevuld en geconcretiseerd aan de hand van bottom up ontwerpen van concrete projecten.

Het ontwerpend onderzoek leidt aldus tot inzicht over bredere toepasbaarheid van deze gebruikte theorieën. De toepasbaarheid van de resource use efficiency, eerder toegepast op gewaspercelen, gewassystemen en landgebruik wordt uitgebreid naar industriële ecologie maar geeft ook richting aan de inzet van resources als ruimte en kennis. Met dit laatste wordt deze theorie een pleidooi voor participatieve planvorming. De landschapstheorie geeft invulling aan ruimtelijke ontwikkelings- politiek, vooral op de wijze waarop deze op regionaal niveau zou moeten worden

toegepast. De Co-design theorie is verrijkt met kennis over de noodzakelijke samenwerkingsverbanden, over duurzame ontwikkeling als kwaliteitsdoelstelling en over transdisciplinaire samenwerking. Ook de gehanteerde methode van ontwerpend onderzoek zelf kan als combinatie van inductie en deductie worden toegevoegd aan het repertoire van Co-design als ontwerptheorie.

Summary

Summary