• No results found

Er zijn verschillende criteria, waaraan ook tijdens de rit, de kwaliteit van de landschapsdialoog kan worden afgemeten. Enkele inhoudelijke criteria zijn generiek, zoals verschillende karakteristieken van duurzame ontwikkeling. Wanneer een ontwerp leidt tot het terugdringen van het fossiele energiegebruik of tot efficiënter gebruik van schaarse mineralen als fosfaat dan kan vrijwel altijd van een kwaliteitsslag gesproken worden. De gang van zaken kan voortdurend getoetst worden op de vraag of de aspecten planet, people en profit voldoende ambitieus worden aangepakt en met elkaar in balans zijn. Andere criteria zijn af te leiden vanuit de ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. Daarin geven immers overheden die opereren op een hoger schaalniveau (Europese Unie, Rijksoverheid) randvoorwaarden aan, waarbinnen een regio zich dient te ontwikkelen. Deze randvoorwaarden zijn deels generiek, bijvoorbeeld het mededingingsbeleid, en deels regiospecifiek, bijvoorbeeld een opgave in waterafvoer voor een regio in het rivierengebied. Maar omdat de landschapsdialoog een proces is en niet een vooraf vastgestelde inhoudelijke ontwikkelingskoers, zijn de meeste succescriteria proceskenmerken.

Het engagement van de verschillende actoren is de belangrijkste graadmeter voor succes. Het dient gerealiseerd te zijn voordat de landschapsdialoog start - vandaar de vaak lange informele voorbereidingstijd – en het dient tijdens de rit regelmatig te worden getoetst en expliciet te worden uitgesproken. Al eerder is gewezen op de noodzaak van het binnenboord hebben en houden van alle KOMBi-partijen. Het engagement drukt zich zeker niet alleen uit in termen van tijd en geld. De ervaringen tot nog toe tonen meer dan eens voorbeelden van organisaties, die participeerden slechts om op hun belang te letten. Een goede graadmeter voor het engagement is de mate van uitzaaiing van het gedachtegoed dat door de landschapsdialoog wordt opgebouwd in de organisaties waar de deelnemers vandaan komen. De communicatie met de eigen achterban heeft daarom gedurende het hele proces veel aandacht nodig.

De landschapsdialoog is een transdisciplinair proces211. Daarin delen verschillende actoren persoonsgebonden en wetenschappelijke kennis met elkaar en vermenig-

210 Zie ook Rotmans, J. (2003). Transitiemanagement: Sleutel voor een duurzame samenleving. Koninklijke van Gorcum., Assen.: p 75

211 Tress, G., B. Tress, M. Bloemmen & (eds.) (2003). From tacit to explicit knowledge in integrative and

Theoretische uitgangspunten in ontwerpend onderzoek

vuldigen deze. Deze kennis is niet mono- maar multi- en soms interdisciplinair. De transdisciplinariteit is een harde randvoorwaarde. Is ze afwezig dan verwordt de dialoog tot monoloog van wetenschappers. Ze wordt bevorderd door niet alleen met wetenschappelijke feiten en cijfers te opereren maar door de nadruk te leggen op subjectieve vormen van kennisoverdracht als verhalen, beelden, kortom door ook in het proces balans te zoeken tussen waarachtigheid, juistheid en waarheid.

Uit de landschapsdialoog ontstaat na verloop van tijd een Community of Practice212, een netwerk van deelnemers, die met elkaar een sociale leeromgeving hebben op gebouwd en met elkaar steeds beter leren leren. Een dergelijke lerende gemeenschap is in staat om autonoom en dynamisch te reageren op veranderingen, die zich in de wereld van betrokkenheid voordoen. Daarmee is in procestermen en in termen van ruimtelijke ontwikkelingspolitiek een belangrijk doel bereikt.

In de dissertatie van Jannemarie de Jonge213 heeft ze de werkprocessen als de

regiodialoog, door haar aangeduid als co-design en als design dialogue, van een wetenschappelijke basis voorzien, door de maatschappelijke discussies (tegelijkertijd majeure planningsopgaven van de afgelopen decennia) als de reconstructie van de zandgebieden en de ontwikkeling van het rivierengebied te beschrijven en als co-design werkprocessen te analyseren.

Een van de belangrijke conclusies uit dit werk is, dat uit deze wetenschappelijke beschrijving geen receptuur kan worden afgeleid voor een succesvol werkmodel. Dat sluit aan bij de waarneming van Rotmans214 over de beperkte mogelijkheden van

transitiemanagement.

Dit betekent niet, dat er niets zinnig over een werkwijze gezegd kan worden. Dat is hierboven al in theorie gebeurd en zal in hoofdstuk 6 worden bevestigd. Maar er zijn tijdens het werkproces zoveel onzekerheden, zoveel factoren, die niet in de wereld van invloed liggen maar toch een groot effect hebben, dat elk ontwerp voor een belangrijk deel uit improvisatie bestaat. Essentieel daarin is het begrip Kairos, het strategisch vermogen om in een complexe dialoog met vele partners, op het juiste moment strategisch te handelen. Het zien en vervolgens benutten van een strategische kans in

212 Zie:Gordijn F, 2004 Communities of Practice als Managementinstrument: Over de meerwaarde en het faciliteren van

CoP's Communicatie & Innovatie studie, Wageningen, Wageningen

Kersten P, Kranendonk R, 2002, "CoP op Alterra; ''Use the world around as a laerning resource and be a learning resource for the world"" in Alterra, Wageningen) pp. 152

Wenger E, Snyder W, 2000, "Communities of Practice: The Organizational Frontier" in Harvard business review

213 De Jonge, J. (2009). Landscape Architecture between Politics and Science. An integrative perspective on landscape

planning and design in the network society. Thesis Land Use Planning & Landscape Architecture, Wageningen University and Research Centre, Wageningen.

214 Rotmans, J. (2003). Transitiemanagement: Sleutel voor een duurzame samenleving. Koninklijke van Gorcum., Assen.

een complex ontwerpproces is een typisch voorbeeld van kennis, die alleen door ervaring kan worden verkregen.:

“…An expert (…) has skills or tacit knowledge that cannot easily be verbalised. It is a kind of intuitive understanding that comes primarily from practical experience; it is embodied knowledge (…) applied in the context of the particular…”215

Er is geen receptuur vooraf voorhanden216 maar er kunnen wel essentiële kenmerken

of zo men wil randvoorwaarden voor het werkproces worden afgeleid: “…- ambition that goes beyond compromise;

- the involvement of experts, including ‘professional amateurs’, with a range of expertise, skills and practical wisdom, performing a ‘multilingual’ conversation using imaginative, graphical language, verbal, narrative language and the language of facts and figures, all with their own rationality;

- the creation of new insights through a design approach: the iterative process of creative imagination and reflective judgment’, making design moves that integrate a wide range of expertise and interests and represent various levels of scale and detail;

- dialogue takes place in a ‘free space’, implying a state of mind and atmosphere without obligations in terms of interests, cognitive frameworks and time, as a condition for learning and creativity;

- participants have an open mind, allowing them to seize opportunities outside the ‘dialogue space’ as key players who can connect conceptual ideas to implementation power.

De dissertatie van De Jonge is gereed gekomen in 2009. Het is uiteraard niet mogelijk de inzichten eruit als randvoorwaarden vooraf bij het ontwerp proces van agropark projecten als leidmotief te laten gelden. Maar ze waren als tacit knowledge aanwezig in het hele werkproces en omdat ze nu zijn gesynthetiseerd als expliciete kennis op basis van werkprocessen zoals regiodialogen, kunnen deze randvoorwaarden wel voor een zinvolle evaluatie van die processen achteraf worden gebruikt.

215 De Jonge, J. (2009). Landscape Architecture between Politics and Science. An integrative perspective on landscape

planning and design in the network society. Thesis Land Use Planning & Landscape Architecture, Wageningen University and Research Centre, Wageningen. p. 149

216 Een van de stellingen bij De Jonges proefschrift luidt: “…A prescriptive model for reflective practice is a contradictio in terms…” Ibid. Thesis. p. 164.

Theoretische uitgangspunten in ontwerpend onderzoek