• No results found

Mannelijke en vrouwelijke gesignaleerden

In document De onvindbaren | Yvette Schoenmakers (pagina 114-118)

Categorieën voortvluchtigen

4.1 Mannelijke en vrouwelijke gesignaleerden

De 9737 mannelijke (87,2%) en 1430 (12,8%) vrouwelijke gesignaleerden die op de peildatum in OPS staan, komen op een groot aantal kenmerken overeen. Toch zien we enkele (kleine) verschillen.

Zo hebben de mannen een wat langer strafblad (gemiddeld negen versus vier JDS-feiten) met relatief meer misdrijven (gemiddeld zes versus drie).128

Zij hebben dan ook relatief gezien een langere straf openstaan dan de vrouwen (gemiddeld 83 dagen versus gemiddeld 61 dagen).

Vrouwen staan gemiddeld ruim een jaar langer in OPS. De vrouwen staan op de peildatum gemiddeld 6 jaar en 4 maanden op de lijst (n=1430), de man- nen gemiddeld 5 jaar en 3 maanden (n=9737). Dit is mogelijk te verklaren door de verschillen in strafblad en openstaande straf tussen mannen en vrou- wen. Mannen hebben een zwaardere delictgeschiedenis en hogere openstaande straf voor het indexdelict, wat kan resulteren in een hogere opsporingspriorite- ring. Een alternatieve verklaring kan zijn dat vrouwen zich ‘actiever’ onvindbaar maken. Zo kwam een van de vrouwelijke gedetineerden uit het dossieronder- zoek zich niet melden vanwege de zorg voor haar gezin. Anders gezegd: vrou- wen hebben mogelijk andere redenen om zich niet te komen melden, dan wel zich aan hun straf te onttrekken dan mannen, wat mede kan bijdragen aan dit verschil. Daaraan gerelateerd: mogelijk komen vrouwen vaker in aanmerking voor het zelfmeldtraject (minder antecedenten) en komen zij zich vervolgens niet melden.

In de bestudeerde dossiers treffen we twee vrouwelijke gesignaleerden die in de onderzoeksperiode zijn aangehouden. Wanneer we de profielen van deze vrouwen naast de profielen van de mannen leggen, zien we op basis van de cri- minele carrière een aantal verschillen. De vrouwen staan gesignaleerd voor rela- tief korte vrijheidsstraffen; respectievelijk 30 dagen met een taakstraf en 120 dagen (de gemiddelde strafduur van de 29 aangehouden voortvluchtigen is 220 dagen). Het indexdelict waarvoor zij gesignaleerd staan, betreft bij de eer- ste vrouw een verduistering in dienstbetrekking en bij de tweede vrouw een overtreding van de Opiumwet in combinatie van een overtreding van de Wet wapens en munitie. Hun criminele achtergrond wijkt sterk af van de rest van de

Politiekunde 82 | De onvindbaren

114

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 128 De berekeningen over het strafblad gelden over de totale populatie waarvan we JDS-gegevens hebben, n=10.927, waarvan

n=9526 mannen en n=1401 vrouwen. Lengte strafblad verschilt significant F=211,54, p<.001, t(14,55)=2818,41, p<.001. Verschil in aantal misdrijven is significant: F=218,52, p<.001, t(3182,18)=16,97, p<.001. De mannen hebben voorafgaand aan het index- delict gemiddeld vijf strafbare feiten in JDS staan, de vrouwen gemiddeld twee.

onderzoeksgroep. Eén vrouw had buiten het delict waarvoor ze werd gezocht geen antecedenten en de andere vrouw had één antecedent (oplichting/vals- heid in geschrifte). Beiden zijn gedurende de voortvluchtige periode niet met de politie in aanraking gekomen. Ter vergelijking: van de 27 mannelijke voort- vluchtigen zijn er 18 bij de politie geregistreerd inzake criminele activiteit tij- dens de signalering. Vanwege de kleine aantallen zijn deze bevindingen niet generaliseerbaar.

4.2 Korte (120-) versus lange openstaande straffen (120+)

In de praktijk is het aantal dagen openstaande (netto) straf129het meest gehan-

teerde (beleidsmatige) onderscheid, waarbij de groep met minder dan 120 dagen openstaande straf anders bejegend wordt dan de groep met meer dan 120 dagen openstaande detentie. In die tweede groep is een openstaande straf van 300 dagen een belangrijke grens voor actieve opsporing door FASTNL (zie §5.3.3). Wanneer we korte en lange straffen naast elkaar zetten, zien we aan de hand van de onderzoeksdata het volgende onderscheid.

Allereerst wijken deze groepen logischerwijs af in het aantal dagen straf dat zij nog hebben openstaan, dat is immers het criterium voor deze groepsindeling. Gemiddeld heeft de groep personen met een straf van meer dan 120 dagen 453 dagen openstaan (SD=623,83, n=1151). Dit komt overeen met één jaar en twee maanden. Minimaal hebben personen in deze groep nog 120 dagen openstaan en maximaal 7564 dagen (20 jaar en 8 maanden). De groep met een straf van min- der dan 120 dagen heeft gemiddeld 37 dagen detentie openstaan, dus iets meer dan een maand (SD=27,45, n=10.016).130Minimaal hebben personen in deze

groep nog één dag openstaan en maximaal 119 dagen (bijna 4 maanden). Dat de groepen daarnaast verschillen in indexdelicten is ook geen verras- sing, aangezien de korte of lange straf hier mede op gebaseerd is. De groep met lange openstaande straffen onderscheidt zich door relatief minder vermogens- delicten zonder geweld (34,5%), relatief veel drugsmisdrijven (28,4%), meer

Categorieën voortvluchtigen

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 129 Zoals vermeld in hoofdstuk 2 gebruiken we de registratie van de netto strafduur in OPS (CJIB) als uitgangspunt voor de open-

staande straf. Mogelijk is de werkelijke resterende strafduur in sommige gevallen korter vanwege evt. strafonderbrekingen of wanneer iemand gesignaleerd staat voor overtredingen van de voorwaarden tijdens v.i. (een deel van de detentie is reeds vol- bracht). In dat geval zou de openstaande (netto) straf in OPS, waar het executiebeleid op gebaseerd wordt, in enkele gevallen een overschatting van de werkelijke resterende strafduur betekenen.

geweld tegen personen (8,4%) en meer vermogen met geweld (2,7%) onder de indexdelicten. De indexdelicten van de korte straffen zijn overwegend vermo- gensdelicten zonder geweld (60,9%). Vernieling, openbare orde en gezag volgen op de tweede plaats (12,7% gevolgd door drugsmisdrijven op de derde plaats (10,1%). Geweld tegen personen komt relatief weinig voor (4,5%), net als ver- mogen met geweld (0,9%). Zie verder tabellen 4.1a en 4.1b.131

Politiekunde 82 | De onvindbaren

116

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 131 Ook hier zijn de berekeningen uitgevoerd over het totaal aan JDS-feiten dat als indexdelict geclassificeerd kan worden op

basis van de onherroepelijke uitspraak tot de vrijheidsstraf (OPS).

132 Berekend voor de 883 ‘langgestrafte personen’ van wie het indexdelict bekend is. 133 Berekend voor de 8986 ‘kortgestrafte personen’ van wie het indexdelict bekend is.

Tabel 4.1a: Indexdelicten meer dan 120 dagen openstaande straf naar aantal JDS-feiten (n=1819)132

Delictcategorie N %

Vermogen zonder geweld 628 34,5

Drugsmisdrijven 517 28,4

Vernieling, openbare orde/gezag 200 11,0

Geweld tegen personen 152 8,4

Overige misdrijven 114 6,3

Vermogen met geweld 50 2,7

Gewelddadige seksuele misdrijven 48 2,6

Overtreding 47 2,6

Overige seksuele misdrijven 29 1,6

Onbekend 20 1,1

Verkeersmisdrijven 14 0,8

Totaal 1819 100

Tabel 4.1b: Indexdelicten minder dan 120 dagen openstaande straf naar aantal JDS-feiten (n=12.642)133

Delictcategorie N %

Vermogen zonder geweld 7.696 60,9

Vernieling, openbare orde/gezag 1.600 12,7

Drugsmisdrijven 1.282 10,1

Overtreding 867 6,9

Geweld tegen personen 567 4,5

Verkeersmisdrijven 234 1,9

Overige misdrijven 204 1,6

Vermogen met geweld 109 0,9

Onbekend 36 0,3

Gewelddadige seksuele misdrijven 30 0,2

Overige seksuele misdrijven 17 0,1

Kijkend naar de criminele carrière valt verder op dat de groep voortvluchtigen met een openstaande straf van 120 dagen of meer een langer strafblad heeft dan de groep met kortere openstaande straffen (gemiddeld 10 versus 8 feiten). Verder hebben zij ook significant meer misdrijven op hun strafblad dan de groep met een kortere openstaande straf, gemiddeld zeven versus gemiddeld zes in de andere groep.134

Vervolgens valt op dat de korte en lange straffen zich van elkaar onderschei- den in geboortelanden (herkomst). Bij de korte straffen zijn Roemenië en Polen sterk vertegenwoordigd (21%), gevolgd door Nederland en Frankrijk (top 4 samen 33%). De gesignaleerden met lange straffen hebben Nederland135en de

voormalige Nederlandse Antillen en Aruba als meestvoorkomende landen van herkomst (21%), gevolgd door Turkije en Suriname (top 4 samen 33%). In bijlage 4 is de top tien van landen van herkomst per categorie terug te vinden (tabellen B4.3 en B4.4).

Een laatste verschil tussen deze groepen betreft het laatst bekende verblijf- land. Zoals eerder vermeld, is van het merendeel van de gesignaleerden (60,6%) het laatste adres onbekend. Op basis van de interviews betekent dat niet dat de gesignaleerden onvindbaar zijn. De respondenten van FASTNL geven aan dat minstens een kwart hiervan snel vindbaar is (zie §5.3.4). Bij de gesignaleerden van wie we wel een laatst bekende adres hebben, zien we dat van de groep met een openstaande straf van 120 dagen of meer het laatst bekende adres van 16 procent in Nederland is, van 24 procent is dat in het buitenland. In de groep met een kortere openstaande straf is deze verdeling ongeveer gelijk (15% Nederland, 24% buitenland).

FASTNL zal in het buitenland voornamelijk op zoek zijn in de volgende landen, daar bevindt zich het laatst bekende adres van de gesignaleerden in die groep: Duitsland (4,0%), België (3,0%), Frankrijk (2,6%), Suriname (1,7%) en Venezuela (1,2%). Opvallend daarbij is dat deze top vijf afwijkt van de top vijf van geboortelanden.

Categorieën voortvluchtigen

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 134 Onafhankelijke t-toets voor verschil in lengte strafblad, aantal vermeldingen in JDS is significant. F=5,23, p<.05, t(1356,16)=

-3,43, p<.001. Ook voor het gemiddeld aantal misdrijven (7: SD=10,49 en 6: SD=9,98) geeft de t-toets een significant verschil aan. F=9,84, p<.05, t(1350,46)=-3,84, p<.001.

In document De onvindbaren | Yvette Schoenmakers (pagina 114-118)