• No results found

De opsporing van gesignaleerden als specialisme

In document De onvindbaren | Yvette Schoenmakers (pagina 163-167)

‘Proosten op een veroordeelde die nog rondloopt’

5.6.3 De opsporing van gesignaleerden als specialisme

Een derde aandachtspunt dat in de interviews naar voren komt, is het behoud of de verdere uitrol van de opsporing van gesignaleerden als specialisme. De rechercheurs die wij spraken, zijn bang dat de executietaak in de toekomst vol- ledig opgenomen zal worden in het takenpakket van de generieke opsporing binnen de eenheid, waar bijvoorbeeld ook de grote TGO’s onder vallen. Hier kleven volgens hen nadelen aan.

‘Als de opsporing een bijtaak van een eenheid is, zoals nu vaak het geval is, kan het zomaar zijn dat iemand met een zaak bezig is, maar opeens bij een calamiteit betrokken wordt en hierdoor weer een paar dagen van de zaak af is. De continuïteit en effectiviteit worden benadeeld.’ (responden- ten politie)

De rechercheurs die wij spraken, geven allen aan dat het opsporen van veroor- deelde voortvluchtigen eigenlijk een fulltimebaan is. Al deze rechercheurs opperen daarom om gespecialiseerde teams als het EVA-team te behouden en hier zelfs meerdere van te realiseren, verspreid over het land. Respondenten zijn van mening dat er dan effectief beleid gevoerd kan worden in de opspo- ring van de gesignaleerden, met als doel de tenuitvoerlegging van straffen.199

Zij noemen het opsporen van gesignaleerden een specialisme (respondenten politie).

‘Je kracht haal je op een gegeven moment uit het vaak doen en uit het hebben van de goede contacten. En wil het efficiënt worden, dan moet je er wel met een paar mensen fulltime op kunnen werken, moet je taps kunnen aansluiten, dan moet je er bovenop zitten. En dan krijg je effect, dat zag je bij het ROG, daar haalden we twee gesignaleerden per week binnen. Maar die prioriteit wordt er nu niet meer aan gegeven. Als je dat ertussendoor moet doen, dan loopt dat weg, het vertraagt, of je loopt achter de feiten aan. Het is toch een andere manier van zoeken. (...) En ook het spelletje op straat, van observeren naar aanhouden, dat moet je echt met een aantal doen. Vooral bij de grotere boeven, het is natuurlijk wel mooi als je dat volgen en aanhouden gewoon met elkaar

Het opsporen van voortvluchtigen

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 199 In het document Werkstroom Uitvoeren Executieopdracht (Koopman, 2015) staat hier niets over vermeld. De inrichting zal

kunt doen. Daarvoor moet je elkaar wel een beetje snappen en elkaars sterke punten weten, dan werkt het allemaal zo veel soepeler.’ (respon- dent politie)

De respondenten benoemen dat het opsporen van veroordeelde voortvluchti- gen ‘een ander spelletje’ is dan de strafrechtelijke zaak jegens een verdachte. Ook het belang van de samenwerking in een hecht team, dat fulltime bezig is met de opsporing van gesignaleerden wordt vaak genoemd.

De vraag rijst of de opsporing van veroordeelden als specialisme behouden kan worden in de toekomstige situatie. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat er in de nieuwe inrichting voor het uitvoeren van executieopdrachten (Koopman, 2015) niet wordt gesproken over het EVA-team; er lijkt geen ruimte te zijn voor dergelijke gespecialiseerde teams. De toekomst zal leren hoe dit er in de praktijk uit zal gaan zien en in welke mate veroordeelde voortvluchtigen nog actief worden opgespoord.

5.6.4 Ketensamenwerking

Zoals we in dit hoofdstuk bespraken, hapert de communicatie tussen verschil- lende ketenpartners soms, onder andere door verouderde en slecht gekoppelde softwaresystemen. Een aandachtspunt is de (on)zichtbaarheid van een signale- ring bij andere overheidsinstellingen, zoals bij de sociale dienst of het UWV. Interviewrespondenten vinden dit ‘niet te verkopen aan de burger’ (responden- ten DJI en politie). Respondenten van de politie uiten hun zorgen en frustratie: ‘De overheid zou één overheid moeten zijn, maar ondertussen kunnen gesigna- leerde personen een uitkering krijgen’ (respondent politie).

Uit meerdere interviews komt naar voren dat de ketensamenwerking bemoeilijkt wordt doordat elke ketenpartner een ander doel dient (responden- ten DJI en politie). Zo blijkt uit het interview met de reclassering dat zij hun vertrouwensrelatie met de cliënt liever niet op het spel zetten door informatie te verstrekken aan de politie. Hier komen de verschillende doelen naar voren: de reclassering heeft als doel het begeleiden van een cliënt, waarvoor een goede vertrouwensrelatie nodig is. De politie heeft (in deze keten) als doel de tenuit- voerlegging van de straf. Deze twee doelen botsen in zekere zin met elkaar.

Daarnaast komt naar voren dat er door de belangen van de verschillende partners en de complexe communicatie binnen de keten, geen algemene lei- ding of verantwoordelijke lijkt te zijn voor het traceren van de gesignaleerde

Politiekunde 82 | De onvindbaren

en het correct uitvoeren van de executieopdracht. ‘Er is geen baas van de ten- uitvoerlegging’ (respondent DJI). Alle betrokken respondenten benadrukken dat de zojuist besproken mindset wat betreft executie dient te veranderen.

Op het niveau van de ketensamenwerking komt verder naar voren dat de afgelopen jaren al veel vooruitgang is geboekt in efficiëntie van de tenuitvoer- legging van straffen. Een voorbeeld hiervan is de zelfmeldprocedure. Deze pro- cedure zorgt ervoor dat de politie minder capaciteit kwijt is aan het ophalen en opsporen van gesignaleerden. In 2014 is een pilot gestart om de zelfmeld- procedure nog efficiënter te laten verlopen (zie ook §5.1) en deze pilot lijkt haar vruchten af te werpen. De gesignaleerde heeft er baat bij zichzelf te komen melden: hij komt in een plusregime bij een PI in de buurt van de woonplaats terecht. Er lijkt daarmee een soort win-winsituatie te ontstaan. Sinds de pilot komt 40 procent van de zelfmelders zich daadwerkelijk melden. Eerder was dit 30 procent (Kamerstukken II 2014/2015, 29279, 271). De DJI is bezig met het herzien van de zelfmeldbrief en beoogt dit percentage verder te verhogen (respondent DJI).

Uit hoofdstuk 3 en uit interviews met professionals (reclassering) blijkt tot slot dat gesignaleerde personen vaak aangeven dat zij niet (geheel) op de hoog- te waren van hun signalering en de tenuitvoerlegging van de straf. Het is lastig om in te schatten in hoeveel gevallen gesignaleerden zich daadwerkelijk niet bewust waren van het feit dat zij gezocht werden en in hoeveel gevallen zij dit zeggen om zich ‘ervan af te maken’. Hoe dan ook horen we in meerdere geval- len dat gesignaleerden onvoldoende op de hoogte zijn (bijvoorbeeld in het kader van een zelfmeldprocedure). Een aandachtspunt lijkt in die zin de com- municatie met de gesignaleerde.

5.6.5 Resumé

In het bijzonder komen vier aandachtspunten naar voren. Allereerst lijken be- wustwording en een gedeelde verantwoordelijkheid nodig om de executie van vrijheidsstraffen te waarborgen. Ten tweede is de huidige politiële werkwijze een aandachtspunt: met name bij de aanpak door de basisteams is met relatief eenvoudige opsporingshandelingen veel winst te behalen. Ten derde zien de ervaren professionals de opsporing van gesignaleerden als specialisme. De angst bestaat dat de opsporing van voortvluchtigen nog meer naar de achtergrond zal verdwijnen wanneer deze taak helemaal wordt opgeslokt door de generieke opsporing. Ten vierde zijn verschillende belangen en niet goed afgestemde

informatiesystemen in de ketensamenwerking een punt van aandacht. Aan dit aandachtspunt wordt de laatste jaren actief gewerkt binnen het project USB, maar ook in de toekomst dient men hier scherp op te blijven.

Politiekunde 82 | De onvindbaren

6

Conclusie

In dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: wat zijn de achtergrondken- merken van gesignaleerde voortvluchtigen in Nederland, hoe ontvluchten zij hun straf en hoe kan de politie het traceren van deze personen optimaliseren? Om die vraag te beantwoorden zijn van 11.167 gesignaleerden de algemene persoonskenmerken, kenmerken van de criminele carrière en kenmerken van de signalering geanalyseerd. Daartoe zijn gegevens uit drie databronnen gekoppeld: het landelijke opsporingsregister OPS, de justitiële documentatie (JDS) over deze personen en registraties uit het politiële systeem HKS. De kwantitatieve analyse is aangevuld met interviews met professionals van politie, justitie en ketenpartners, een dossierstudie van 29 aangehouden voortvluchtigen in 2 politie-eenheden en bevindingen uit een door de onderzoekers georganiseerde expertsessie.

De voortvluchtigen die wij hebben bestudeerd, blijken uiteenlopende ach- tergrondkenmerken te hebben. Ook blijkt de wijze waarop zij hun straf ont- vluchten te variëren. In dit concluderende hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op de achtergrondkenmerken (waaronder persoonskenmerken, criminele carrière, kenmerken van het indexdelict en de openstaande straf), het gedrag tijdens de voortvluchtige periode, verschillende nadere typeringen van voort- vluchtigen en tot slot het werkproces van politie en ketenpartners. In hoofdstuk 7 presenteren we een aantal aandachtspunten voor politie en ketenpartners om het traceren van deze personen te optimaliseren.

In document De onvindbaren | Yvette Schoenmakers (pagina 163-167)