• No results found

KEURE TEGEN HET BESCHADIGEN DER ZEE- ZEE-HOOEDEN TE PROBOLINGO (BEZ0E1UE)

In document F > #* ac gfiti' (pagina 106-113)

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van 5 April 1844, n°. 5.

Gelezen, enz. ;

Den Raad van Indië gehoord ; Is goedgevonden en verstaan :

Te arresteren de navolgende keure tegen het beschadigen der zeehoofden te Probolingo.

_ Art. 1. Het beschadigen der gazons, of het snijden of uittrekken van gras van hot talud langs het bassin, is ver-boden op eene boete van ƒ 10 (tien gulden), buiten en be-halve de vergoeding der aangebragte schaden.

2. Het betreden der gazons van het talud of het neder-leggen op dezelve van voorwerpen van welken aard, is ver-boden op eene boete van ƒ 3 (drie gulden).

3. Het beschadigen van het plantsoen tamarinde-boomen langs het bassin en een gedeelte van het havenkanaal, als-mede het vastmaken van vaartuigen aan deze boomen of de rondom dezelve gestelde schuttingen, of het beschadigen derzelve is verboden op eene boete van ƒ 10 (tien gulden) , buiten de vergoeding der schaden.

4. Het laten losloopen in de nabijheid der haven van paarden, kocijen, ossen, schapen en geiten, en ander vee, dat de gazons of het plantsoen zou kunnen beschadigen, is verboden op eene boete van ƒ 3 (drie galden).

6. Het beschadigen der paal-, schoei- en metselwerken en geringe beroovingen of ontvreemdingen daaraan begaan, zal, behalve de vergoeding der toegebragte schade, worden gestraft met cerre boete, ƒ 25 niet te boven gaande of arbi-traire correctie aan den lijve, behoudens het regt der hooge overheid en zoodanige criminele vervolgingen, als blijken zal bij bezwarende omstandigheden noodig te zijn.

6. Het opslaan, alsmede het lossen en laden van goede-ren op de havenmugoede-ren, of de kaaijen en de gazons van het bassin, anders dan op zoodanige plaatsen, als daarvoor door den ingenieur van den waterstaat en 's lands gebouwen zullen worden aangewezen, is verboden op eene boete van ƒ 10 (tien gulden)) en dadelijk weder inscheping of

lossing-ten koste van den eigenaar; zijnde hiervan echter uitgezon-derd die gevallen, waarin eene dadelijke ontlossitig op de daartoe niet bepaalde plaatsen, tot behoud der lading, on-verwijld noodzakelijk is, hetgeen door eene schriftelijke ver-klaring van den havenmeester, aan den ingenieur moet gecontinueerd worden.

Als laad- en losplaatsen voor particuliere vaartuigen, praau-wen en booten wordt tot heden aangewezen, de trap aan de zuidzijde van hot bassin, en indien geene praanwen met Gouvernements producten of goederen de andere trappen aan de oost- en westzijde bezetten, kunnen ook deze hiertoe gebezigd worden.

Alleen aan deze laatste praauwen wordt vergund, om indien de drie trappen tot ontlading of lossing niet toerei-kende zijn, ook andere plaatsen langs het bassin daartoe te kiezen, echter met in achtname van voorzorgen, om de muren, gazons en het plantsoen niet te beschadigen.

7. Het is verboden om kleine vaartuigen, praauwen of booten, die bij hoogen waterstand, in liet bassin of het bassin-kanaal digt langs de gazons boven de kaaimuren worden vastgebonden, bij het vallen van het getij op de muren te laten rusten, in welk geval zal verbeurd worden eene boete van y 25 (vijf en twintig gulden), en des noods arbitraire correctie aan den lijve.

8. Geene praauwen, aan particulieren of het Gouverne-ment behooronde, zullen zich aan palen, gordingen of ankers mogen vastmaken, ingeval zulks aan dezelve schade kan veroorzaken ; zullende in den vervolge de daartoe te stellen weerpalen alleen tot dat einde mogen gebruikt worden, langs het bassin en het bassin-kanaal, alwaar geene palen gevon-den worgevon-den, kunnende de praauwen of andere kleine vaar-tuigen , piketpaaltjes in den grond slaan op een genoegzamen afstand uit den oever om geene afbrokkeling te veroorza-ken , en dezelve daaraan vastbinden ; •— deze piketpaaltjes mogen niet digter bij den oever gesteld worden dan de rij boomen langs het bassin.

9. Ingeval van te doene reparation aan de zeehoofden, zullen ter plaatse, alwaar zulks moet geschieden, gedurende dien tijd geene vaartuigen hoegenaamd zich aldaar mogen plaatsen of eenigzins hinderlijk zijn, veelmin eenige goederen mogen laden of lossen ; zullende de havenmeester, op beko-men kennisse van den ingenieur, dadelijk hierin moeten voor-zien, en zullen de eigenaars of gezagvoerders der vaartuigen, zoomede alle andere personen voor hunne onderhoorigen moeten instaan, en de bij vorige artikelen bepaalde boeten moeten voldoen.

En zijn tot de bekeuring bevoegd de officieren van policie en justitie, de havenmeester, de ingenieur van den waterstaat n 's lands gebouwen en de opziener, zijnde de beslissing daarvan aan den Assistent-Resident als magistraat der plaats.

10. De opgelegde geldboeten en schadevergoedingen, na Irie dagen na de uitspraak of bekrachtiging van de uitspraak, loor onwilligheid of door onvermogen van den veroordeelde niet betaald wordende, zullen dezelve, nadat men zich daar-van door een behoorlijk relaas daar-van den deurwaarder zal hebben verzekerd, worden veranderd in één dag gevangenis voor iedere drie gulden, dio dezelve beloopen ; zullende deze straf den tijd van acht dagen niet te boven gaan, doch alsdan dadelijk kunnen kunnen worden opgelegd, zonder dat daartoe eene nadere bekrachtiging zal vercischt worden.

11. De boeten komen ten voordeele van den aanbrenger, van den lande, om te worden aangewend aan het haven-werk, en van het fonds voor liefdadige einden, bij Besluit van 25 Mei 1842, n°. 10, afgezonderd, elk voor een derde.

Afschrift, enz.

ACHTERLATEN VAN SCHEPELINGEN.

KESOLUTIE.

BATAVIA, 10 April 1827.

De Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indii:

Is na deliberatie goedgevonden en verstaan :

Ter voorkoming, voor den vervolge, van hetgeen tot dus verre, ondanks de daartegen genomen voorzorgen , meermalen heeft plaats gehad , dat de gezagvoerders van schepen, bij hun vertrek , zieke of om andere redenen on-bruikbare schepelingen eigendunkelijk wegzenden of aan den wal achterlaten, zonder eenige voorziening in derzclver bestaan.

1°. Aan de Havenmeesters als eene verpligting op te leggen het regt, hun bij de art. 5 en 20 van het Haven-reglement , van 28 Augustus 1818, (Staatsblad n°. 61) toe-gekend , om bij het vertrek van eenig Europcesch of ander vreemd schip of vaartuig, of van eenig kustvaartuig, op eenen zeebrief varende, zich aan boord te begeven en de aanwezige schepelingen met de scheeps- of monster-rol te vergelijken, ten einde zich alzoo te overtuigen, dat door den gezagvoer-der geene manschappen eigendunkelijk worden achtergelaten.

2°. Te bepalen , dat voor eiken schepeling , die bevonden mögt worden door den gezagvoerder eigendunkelijk te wor-den achtergelaten, door wor-denzelven zal worwor-den verbeurd eene boete van ƒ 1000 , te verhalen op de reederij of de agen-ten van het schip.

3°. Te bepalen dat, ingeval eenig schepeling zich van boord verwijdert , of van daar verwijderd blijft, buiten voor-kennis of toestemming van den gezagvoerder , deze verpligt zal zijn daarvan dadelijk aan de Policie kennis te geven ; zullende , bij gebreke van dien, zoodanig schepeling worden beschouwd als onwettiglijk te zijn achtergelaten, en mitsdien daarvoor worden verbeurd de in hot voorgaande artidel be-paalde boete van ƒ 1000.

4°. Te bepalen dat, bij vertrek van eenig sehip of vaar-tuig , de gezagvoerder verpligt zal zijn , borg te stellen voor de verpleging van zoodanige schepelingen, als wegens xiekte door hem zullen würden achtergelaten, mitsgaders voor derzelver verd er onderhoud, tot dat zij weder van hier zullen kunnen vertrekken , of zich op eenig ander vaartuig engageren.

DEN HANDEL, SCHEEPVAART ENZ., IN NED. OOST-INDIE.

5°. Overigens op <le gezagvoerders van Europesche of an dere vreemde schepen toepasselijk te verklaren de bepalin-gen bij de art. 1 en 2 der Resolutie van 8 February 1825 n°. 24 , (Staatsblad n°. 6), voor de gezagvoerders van kust-vaartuigen, op zeebrieven varende, vastgesteld.

Extract, enz.

VOORSCHRIFTEN B I J HET ACHTERLATEN IN NEDERLANDSCH-INDIE VAN SCHEPELINGEN

VAN VREEMDE VAARTUIGEN.

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, van 12 September 1837, n°. 20.

Nader gelezen , enz. ;

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;

Is goedgevonden en verstaan :

Eerstelijk. Bij wege van ampliatie van art. 5 van de Re-solutie van 10 April 1827 , n°. 2 5 , (Staatsblad n°. 4 3 ) , te bepalen, gelijk wordt bepaald bij deze :

a. De gezagvoerders van Europesche of andere vreemde schepen zullen , wanneer zij de hulp en bijstand van eene civile of militaire autoriteit mogten inroepen, ter beteuge-ling van hunne muitende of anderzins misdoende manschap , verpligt zijn , om in geval tot het achterlaten van een of meer zoodanige misdoende schepelingen, na gehouden onderzoek, genoegzame redenen mogten gevonden worden , de noodige fondsen voor onderhoud en eventueel transport , ter beoór-deeling van de autoriteit, bij wie zij hunne klagten hebben ingebragt, beschikbaar te stellen ; dan wel een behoorlijken borgtogt, mede aan de goedkeuring van de evcngemelde autoriteit onderworpen , aan deze in te dienen , ter waarborg van de door het achterlaten en verzenden van zoodanige schepelingen , te maken kosten.

b. Zoodanige achtergelaten schepelingen zullen , door hel Plaatselijke bestuur, op de meest geschikte wijze, hetzij aan boord van een wacht- of ander oorlogschip, hetzij in eene andere hiertoe geschikte plaats , in verzekerde bewaring wor-den gehouwor-den , tot tijd en wijle, dat er zich gelegenheid op-doet , om hen naar hun vaderland terug te zenden , dan wel lien dienst te doen nemen aan boord van het een of ander repatricrend vaartuig.

Ten tweede. Enz.

REGELEN VOOR HET UITWIJKEN B I J ONTMOE-TING OF VOORBIJVARING VAN STOOMVAAR-TUIGEN ONDERLING, EN VAN STOOMVAARTUI-GEN MET ZEILSCHEPEN, OP ZEE EN OP D E RIVIEREN, STROOMEN, VAARWATERS, REEDEN, H A V E N S , BA A U E N EN ZEEGATEN, IN D E NE-DERLANDSCH-INDISCHE BEZITTINGEN.

PUBLICATIE.

OPVATLOON VOOR AAN DEN WAL ACHTERGE-BLEVENE SCHEPELINGEN.

Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandse/, Indie , van 22 Mei 1843, n°. 5.

Gelezen, enz. ;

Is goedgevonden en verstaan : Eerstelijk. Enz.

Ten tweede. Te bepalen, dat wegens het opvatten van aan den wal achterblijvende schepelingen, die niet als deserteurs zijn aangegeven , geen opvatloon behoort te worden gevor-derd, zijnde het de pligt der policie , om, des noods geas-sisteerd door de militaire sterke hand , zoodanige personen uit te leveren , zonder loon.

Afschrift, enz.

BEREKENING DER VEEPLEEGKOSTEN IN DE HOSPITALEN VOOR EUROPESCHE

GEEMPLOI-J E E R D E N B I GEEMPLOI-J DE STOOMVAARTDIENST.

Besluit van den Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 22 November 1845, n°. 1.

Gelet, enz.;

Is goedgevonden en verstaan :

Bij ampliatie van het Reglement op de verpleging van Civiele en militaire ambtenaren en onderscheidene personen 'n de hospitalen , gearresteerd bij Besluit van 11 April 1829.

D.". 20, (Staatsblad n°. 38), te bepalen , dat bij verpleging 'n een hospitaal van de navolgende Europesche geémploijeer-den bij de stoomvaartdienst, de verpleegkosten zullen wor-den berekend , als volgt :

Voor eenen machinist-leerling 1ste klasse, dienstdoende assistent machinist ƒ 1 : — daags

» „ machinist-leerling 1ste klasse. . „ 0: 50 „

" " n 2de „ ,, 0: 33 j ., v, „ vuurstoker lste „ „ 1 : — .', '" « » 2de „ „ 0 : 53i .','

BSrtr.» » 3 d e « „ o: 33i ;;

extract, enz.

VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS.

Be Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Neder-landsch-Indië;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten :

Dat hij, na den Raad van Nederlandsch-Indië te hebben gehoord ;

Heeft goedgevonden en verstaan:

Met handhaving van de algemeene verordeningen voor het onderling uitwijken van zeilschepen, welke bij alle zeeva-rende natiën zijn aangenomen, te weten:

a. dat, wanneer een schip met ruimen wind zeilende, een bij den wind liggend schip in zijne kocrslijn nadert, eerstgemeld voor den bij den wind liggenden bodem moet wijken, en zoo mogelijk achter denzelven omloopen;

4. dat, wanneer twee schepen bij don wind tegen elkander inliggende, elkander ontmoeten, het schip, hetwelk over bakboord ligt, bij den wind moet houden, terwijl het schip, hetwelk over stuurboord ligt, moet afhou-den, en zij elkander dus wederkeerig aan bakboord voorbij varen ;

e. dat, wanneer twee schepen met ruimen wind zeilende.

elkander ontmoeten, zij elkander evenzeer aan bak-boordzijde van zich moeten houden, daartoe het roer (do roerpen) aan bakboord leggende;

Te bepalen :

dat, met den lsten Mei 1849, in werking zullen komen de navolgende regelen , voor het uitwijken bij ontmoeten of voorbij varen van stoomvaartuigen onderling, en van stoom-vaartuigen met zeilschepen, op zee en op de rivieren, stroo-men, vaarwaters, reeden, havens, baaijen en zeegaten in de Nederlandsch-Indische bezittingen.

Art. 1. Stoomvaartuigen, des nachts op de rivieren en stroomen, doorvaarten of in druk bezochte vaarwaters va-rende, moeten altijd, van zonsondergang tot zonsopgang, voorzien zijn van twee helder lichtende lantaarns, van welke achterop eene met roode glazen, voorop eene met groene glazen, geplaatst in den voorsten en achtersten mast, of bij degenen, welke slechts ée'nen mast hebben, de eene aan den vlaggestok achterop.

Schepen door stoomvaartuigen gesleept wordende, moeten geüjkerwijze des nachts e'éne lantaarn met witte glazen voeren.

2. Stoomvaartuigen, welke , in verschillende koersen va-rende , elkander zoo nabij kruisen , dat zij, in dien koers voortsturende, in gevaar zouden komen van elkander aan boord te loopen, moeten beide het roer (de roerpen) aan bakboord leggen, zoodat zij elkander wederkeerig aan bak-boordszijde voorbij varen.

In rivieren of enge vaarwaters moeten beide alzoo stuur-boordswal, of stuurboordszijde van de grens van het vaar-water houden, zoo na als het vaarvaar-water gedoogt.

De bepalingen in dit artikel moeten almede in acht genomen worden, wanneer een stoomvaartuig een met rui-men wind zeilend vaartuig ontmoet.

Bij ontmoeting van vaartuigen welke getrokken worden , moet het stoomvaartuig den wal tegenover het lijnpad houden.

3. Bij ontmoeting in engten, is het stroomopvarend stoom-vaartuig verpligt zijne vaart te verminderen.

Wanneer de engte zoo naauw is, dat niet ten minste vier Nederlandsche ellen ruimte tusschen de uitstekende deelen der elkander ontmoetende stoomvaartuigen zoude overblij-ven , moet het stroomopvarende stoomvaartuig de engte niet opvaren, maar het gaande houden, tot dat het stroomafva-rende stoomvaartuig de engte voorbij is.

De bepalingen in dit artikel zijn eveneens toepasselijk op de stroomen door getij veroorzaakt.

4. Stoomvaartuigen op de ruimte onder stoom varende, in welke rigting ook, zijn gehouden overal uit te wijken voor een bij den wind liggend vaartuig, over eiken boeg.

5. Zeilvaartiiigen in het algemeen op rivieren of in engten en naauwe vaarwaters opwerkende, moeten zich echter zorgvuldig wachten, om tusschen de stoomvaartuigen en

den wal of grens van het vaarwater, welke deze houden moeten, te geraken, en zijn mitsdien verpligt te wenden, alvorens deze koerslijn van naderende stoomvaartuigen te kruisen.

6. Een stoomvaartuig een ander vaartuig in eenig naauw vaarwater in dezelfde rigting oploopende en voorbij varende, moet altijd het vaartuig, hetwelk het voorbij vaart, aan bakboord van zich houden. De voorste moet alzoo houden naar bakboordszijde, de oploopende naar stuurboordszijde.

Wanneer het voorste vaartuig getrokken wordt, moet het stoomvaartuig den wal tegenover het lijnpad houden.

7. Wanneer een stoomvaartuig, door eenige omstandigheid buiten deszelfs toedoen, zich in de onvermijdelijke noodza-kelijkheid ziet gebragt, om van de regelen in art. 2 en 6 gesteld, af te wijken, is het verpligt terstond zijne vaart aanmerkelijk te verminderen, en ten blijke dat het den wal aan hetzelve aangewezen niet kan volgen, bij dag, behalve de gewone vlag, nog eene blaauwe vlag, ter halver mast te hijsehen, en des nachts, behalve de in art. 1 ver-melde lichten, nog een wit licht aan den boegspriet te hangen; en zoowel bij dag als bij nacht, bij het naderen van andere vaartuigen, den roeper te steken.

Wanneer het stoomvaartuig, in zoodanig geval, tusschen een vaartuig hetwelk getrokken wordt en het lijnpad moet doorvaren, moet het getrokken wordende vaartuig, zoodra het aangeroepen wordt, deszelfs lijnen laten vallen.

8. Zeilvaartuigen op rivieren, stroomen, en naauwe door-vaarten of vaarwaters, zich met stoomvaartuigen bevindende, moeten met bezeilden wind, zoo veel het vaarwater toelaat, in het midden vaarwater houden, of wel nabij den wal of ziide tegenover dien , welken stoomvaartuigen houden moeten.

9. Een stoomvaartuig op rivieren, stroomen of naauwe vaarwaters bij nacht tijdelijk stil liggende , mot de machines buiten werking, zal bij de twee gekleurde lichten nog eene lantaarn met witte glazen aan den top van den grooten mast hijschen, en in het vaarwater ten anker liggende, zal hetzelve des nachts eveneens eene lantaarn met witte glazen aan den mast voeren, met weglating van de gewone groene en roode lichten.

Vaartuigen, door stoomvaartuigen gesleept wordende, moeten desgelijks, ook wanneer zij in het vaarwater ten anker liggen, des nachts eene lantaarn met witte glazen vertoonen.

10. Bij mistig weder varende, zijn stoomvaartuigen ver-pligt op schecprijke vaarwaters voortdurend de klok te luiden.

Ook moeten zij in zoodanig geval hunne vaart verminde-ren, zoodat die de viermijlsvaart niet te boven ga.

11. Op houtvlotten, welke op rivieren, stroomen, door-vaarten of druk bezochte vaarwaters vervoerd, of wel door stoomvaartuigen gesleept worden, moeten des nachts twee lantaarns met witte glazen geplaatst zijn, eene voor en eene achter, onverschillig waar zij zich bevinden en of zij stil liggen of in de vaart zijn.

12. Stoomvaartuigen, welke kleine vaartuigen ontmoeten of voorbij varen, voor welke de golfslag door de raderen veroorzaakt, gevaarlijk kan zijn, moeten zoo lang met verminderde kracht varen, tot dat zij op eenen genoeg-zamen afstand van die vaartuigen verwijderd zijn.

Wanneer dusdanige vaartuigen zoo nabij het stoomvaartuig zijn, dat de golfslag, zelfs bij verminderde kracht, gevaar-lijk is te achten, moet het stoomvaartuig zijne werktuigen geheel doen stilstaan, wanneer zulks, zonder gevaar voor eigene veiligheid, kan plaats hebben.

13. Bij het brengen van passagiers en goederen aan boord van onder stoom zijnde stoomvaartuigen, mogen de sloepen of vaartuigen, welke daartoe dienen, zich niet bij het stoomvaartuig begeven, vóór dat de werktuigen geheel stil staan.

14. Alle overtredingen der bepalingen in dit reglement voorkomende, zijn, naar gelang van derzelver aard en van de plaats gehad hebbende omstandigheden, strafbaar met eene geldboete van ten minste ƒ 25 en ten h o o g s t e / 2 0 0 , dan wel volgens de algemeene bepalingen van strafregt, indien daartoe termen zijn, onverminderd de civiele verant-woordelijkheid der overtreders.

En opdat niemand onwetendheid voorwende te dezer zake, zal deze alom, zoowel in de Nederlandsche als in de In-landsche en Chinesche talen, "worden gepubliceerd, waar zulks te doen gebruikelijk is, en voorts geplaatst worden in de Javasche Courant en in het Staatsblad van Neder-landsch-Indië.

Gelast en beveelt, dat alle hoogere en lagere kollegiën,

ambtenaren, justicieron en officieren, ieder voor zoo veel hem aangaat, aan de stipte nakoming dezer de hand zullen houden, zonder eenige oogluiking of aanzien des persoons.

Gegeven te Buitenzorg, den 7den February 1849.

BEPALING VAN DE AMBTENAREN TEN WIER OVERSTAAN, BINNEN NEDERLANDSCH-INDIE, BEHOORT TE GESCHIEDEN D E VERTOONING VAN H E T SCHEEPSJOURNAAL EN DE TOT HETZELVE BETREKKELIJKE VERKLARINGEN.

PUBLICATIE.

VAN WEGE EN IN NAAM BES KONINGS.

De Minister van Staat, Gouverneur-Generaal van Neder-landsch-Indië;

Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten:

Dat hij

Heeft goedgevonden en verstaan:

Te bepalen , dat de vertooning van het scheeps-journaal en het afleggen van de verklaringen, voorgeschreven bij art.

379, 380 en 383 van het Wetboek van Koophandel voor Nederlandsch-Indië, en bij artikel 379, 380 en 383 van het Nederlandsch Wetboek van Koophandel, — voor zoo veel betreft plaatsen gelegen binnen Nederlandsch-Indië, •— zul-len geschieden ten overstaan van den havenmeester of den als zoodanig dienstdoenden ambtenaar, en, op plaatsen waar dezulken niet gevestigd zijn, ten overstaan van den secre-taris van het plaatselijk bestuur of den als zoodanig dienst-doenden ambtenaar.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze alom worden gepubliceerd, waar zulks te doen gebrui-kelijk is, en voorts geplaatst worden in de Javasche Courant en in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

Gelast en beveelt, dat alle hoogere en lagere kollegiën ,

Gelast en beveelt, dat alle hoogere en lagere kollegiën ,

In document F > #* ac gfiti' (pagina 106-113)