• No results found

Doorgeefluiken voor het Latijn

3 Invloed van de Romaanse talen

De moderne Romaanse talen zijn voortgekomen uit het vulgair Latijn. Na de val van het Romeinse rijk in 476 vormde het Romaans nog een grote eenheid, maar geleidelijk ging het Romaans in de verschillende gebieden uiteenlopen, onder andere door de invloed van de talen die daar oorspronkelijk gesproken werden. Vanaf ongeveer 800 spreken we van de Romaanse talen, maar de over- gang is geleidelijk gegaan en al eerder begonnen.122 Het Nederlands heeft uit verschillende moderne Romaanse talen woorden geleend. Verreweg de groot­ ste invloed is uitgegaan van het Frans, gevolgd door Italiaans, Spaans en op de laatste plaats Portugees. Uit het Catalaans, Provengaals, Retoromaans en Roe­ meens zijn voorzover mij bekend geen woorden direct geleend. Dat is begrij­ pelijk, want de gebieden waar deze talen gesproken worden, liggen ver weg en ze hebben nooit veel politieke o f culturele invloed uitgeoefend.

3.1 Invloed van het Frans

De grote specialist op het gebied van Franse leenwoorden in het Nederlands is Salverda de Grave, die zijn leven gewijd heeft aan dit onderwerp. Veel van het onderstaande gaat dan ook terug op zijn werk, dat voornamelijk dateert uit het eerste kwart van twintigste eeuw.123

Cultuurhistorische achtergrond

De Franse dialecten

Het Frans is de voortzetting van het Gallo-Romaans, het vulgair Latijn met invloed van het Gallisch, de Keltische taal die oorspronkelijk in Frankrijk

(Gallië) gesproken werd. Vanaf de derde eeuw waren er invallen van allerlei Germaanse stammen in het Romeinse rijk. Gallië werd zelfs door de Franken veroverd en vanaf ongeveer 500 tot de negende eeuw spreekt men van het Frankische rijk, dat globaal bestond uit het huidige Frankrijk, Nederland, België, Duitsland en Noord-Italië. De oudere naam voor Frankrijk, in het La­ tijn Gallia (wat teruggaat op een Keltische naam), werd in de vijfde o f zesde eeuw vervangen door Francia, naar de Franken.124 Daarom spreken wij over Frankrijk en de Fransen. Gedurende lange tijd was Noord-Gallië tweetalig, er werd zowel Germaans (Frankisch) als Gallo-Romaans gesproken. Uiteinde­ lijk kreeg het Romaans de overhand. En zo ontstond er een taalgrens tussen het Romaans en het Germaans, die dwars door België loopt. Rond deze grens vonden en vinden we nog steeds tweetaligheid.125 De taalgrens is ontstaan in de achtste eeuw, als gevolg van een zeer langdurig samengaan van Franken en andere Germaanse volkeren en Romanen. Hierbij gingen de Romanen ten noorden van de taalgrens op in de Germaanstaligen, en andersom: de Germa­ nen ten zuiden van de grens gingen op in de Romaanstaligen, totdat de taal­ grens vastlag. Sindsdien is de grens niet meer ingrijpend veranderd.126

Al spoedig na de Frankische overheersing ontwikkelde zich in Frankrijk geleidelijk een dialectische tweedeling met in Noord-Frankrijk de langue d’oïl en in Zuid-Frankrijk de langue d’oc, ook wel Occitaans o f Provençaals ge­ noemd. De namen langue d’oc en langue d’oïl zijn bedacht door Dante, en wel op grond van het woord voor ‘ja’ : in Noord-Frankrijk luidde dit oïl (waaruit het huidige oui; dit gaat terug op Latijn hoe ille), in Zuid-Frankrijk luidde het oc (Latijn hoe).

De drie belangrijkste dialecten van Noord-Frankrijk waren het Norman- disch, het Picardisch en het Francien, het dialect van Parijs en het île de France. Vanaf de twaalfde eeuw kreeg het dialect van het île de France steeds meer aanzien, mede door de invloed van de Universiteit van Parijs, en werd het de nationale taal. Het Nederlands heeft voornamelijk uit deze nationale taal geleend, maar ook uit de andere Noord-F ranse dialecten stammen leen­ woorden, met name uit het Picardisch: boetseren, (na)bootsen, kaatsen, kamenier, kampioen, kandelaar, kans, kapoen, kassei, kasteel, komfoor, kous, kozijn, plank, rots, rozijn, schaats, taak, toets, toorts. Dergelijke leenwoorden zijn vaak herkenbaar aan ts (toorts) waar Standaardfrans ch heeft (torche), o f k voor a (kaatsen), waar Standaardfrans ch heeft (uit Latijn ca).127 Uit het Standaardfrans is chance o f sjans geleend, uit het Picardisch kans; uit het Frans komt nonchalant, uit het Pi­ cardisch klant, van c(h)alant ‘sterk geïnteresseerd’ (voor meer voorbeelden zie hoofdstuk v ‘Tweelingen en meerlingen’).

De Picardische leenwoorden dateren van vóór de vijftiende eeuw, dus ze zijn al in de periode van het Middelnederlands geleend.128 De redenen voor de Picardische invloed zijn het feit dat het Henegouwse huis van 1280 tot 1356 over Holland en Zeeland heerste, en de grote economische invloed die in de Middeleeuwen uitging van de Henegouwse steden.129

Contacten tussen de Nederlanden en Frankrijk

Dat de Franse invloed zeer oud is, blijkt uit het grote aantal leenwoorden dat stamt uit het Oudfrans (circa 800 tot 1500): bijna een vijfde van alle gebleven Franse leenwoorden uit een representatief woordbestand is al voor de zes­ tiende eeuw in het Nederlands genoteerd.130 En dan zijn er natuurlijk ook nog allerlei Franse leenwoorden in de loop van de tijd verdwenen. Zo zijn in dertiende-eeuwse literaire teksten in de ridderlijke sfeer Franse leenwoorden te vinden als achemant ‘mooi, bevallig", allame ‘huisraad, amijs ‘vriend", baraet ‘list", batalië ‘gevecht", chevauchie ‘ridderlijke heervaart", clareit ‘kruidenwijn", delijt ‘vreugde’ en suffisantelike ‘voldoende".

Er heeft gedurende de gehele historische periode contact tussen de Nederlanden en Frankrijk plaatsgevonden. Hieronder dus onze vaderlandse geschiedenis in vogelvlucht. Na de Romeinse tijd (die onder 2, ‘Invloed van het Latijn", beschreven is) volgt de Frankische tijd van ongeveer 500 tot de ne­ gende eeuw,131 waarin andere Germaanse volkeren in de Nederlanden de hoofdrol speelden. Eerst heersten de Merovingers, van wie Clovis de belang­ rijkste was. Clovis liet zich in 496 dopen, wat de kerstening van de Nederlan­ den inluidde. In de periode van de Merovingers lagen de Lage Landen aan de periferie van het rijk, maar onder de Karolingers veranderde dat. Karei de Grote (742-814) veroverde Friesland, onderwierp de Saksen en maakte het ge­ bied tussen Maas en Rijn tot het administratieve centrum.132 In deze periode was Latijn de taal van het bestuur en de kerk, verder was uiteraard de volkstaal belangrijk (Karei de Grote stimuleerde het gebruik hiervan), maar ook het Frans had al invloed op het Nederlands: in de hofhouding van de Duitsers bevonden zich veel Fransen. Karei de Grote vertoefde vaak in de Nederlanden, en hoewel hij z e lf Duits sprak, had hij zich omringd met Fran­ sen. Na 843 werd het Frankische rijk in drie delen verdeeld. Een daarvan was het Duitse rijk, waaronder de Nederlanden vielen.

Na de invallen van de Noormannen in de negende eeuw vormden zich de kleine staten die later onze gewesten zouden vormen: het bisdom Utrecht, het hertogdom Brabant, de graafschappen Holland, Zeeland, Gelderland, Zutphen, Limburg en een aantal kleinere graafschappen in Friesland en Sak- senland. Utrecht en Gelderland ondergingen de minste Franse invloed: de Utrechtse bisschoppen richtten zich tot het eind van de vijftiende eeuw, de Bourgondische tijd, op Duitsland, en de Gelderse graven en hertogen waren tot de vijftiende eeuw Duitsers, hoewel ze vaak wel huwelijksbanden met Frankrijk hadden. In Vlaanderen, Brabant en Limburg echter was de boven­ laag van de bevolking geheel op Frankrijk gericht, en deze volgde de Franse gewoonten, bestuur en staatsinrichting. De bovenlaag sprak Frans, terwijl het volk Nederlands sprak. Ook in Holland en Zeeland was de Franse invloed heel groot: er waren veel contacten met Vlaamse steden, onder andere door huwelijksbanden, en met Henegouwen. Het Nederlands dat in de dertiende eeuw gesproken werd, noemen we Vroegmiddelnederlands. In deze eeuw stroomden Waalse ridderromans via Brabant en Vlaanderen Holland binnen. Via deze romans werden literaire voornamen verbreid en populair, zoals

Arthur, Floris, Lancelot, Olivier; Perceval, Reinoud, Roeland.133 Lang niet al deze na­ men zijn Frans van origine, maar ze zijn via de Franse romans verbreid. Van 1280 tot 1356 heerste het Henegouwse huis over Holland en Zeeland. Het hele h o f werd hierdoor op Franse (Waalse) leest geschoeid.

Het Beierse huis (1356-1433) had Franse sympathieën en huwelijksbanden met Frankrijk, en de Duitse vorsten verbraken alle intellectuele banden met Duitsland, zodra zij in Holland kwamen. Jacoba van Beieren bijvoorbeeld sprak Frans, niet Duits.

In de Bourgondische tijd (1433-1555) was Frans de hoftaal in de Nederlan­ den. Brussel werd een centrum van Franse cultuur en Filips de Goede (1430- 1467) maakte Brussel de hoofdstad van het Bourgondische rijk. Dit leverde een stroom van Franse hovelingen, ambtenaren en kunstenaars naar Brussel op. De Bourgondiërs hervormden de financiën, de rechtspraak en het bestuur naar Frans voorbeeld. Het Bourgondische h o f beschouwde het Nederlands als een barbarentaai. De officiële regeringstaal van de hertog en de kanselarij was het Frans, maar in de lagere regeringsorganen werd de volkstaal ge­ bruikt, omdat de vorsten wel wisten ‘que leur puissance estoit plus flamande que wallone’, dus dat hun macht meer te danken was aan Vlaanderen dan aan Wallonië.134 Vanaf ongeveer 1400 ontstonden in de Zuidelijke en later ook in de Noordelijke Nederlanden de rederijkerskamers naar Frans voorbeeld en met een van het Franse chambres de rhétorique afgeleide naam. Rederijker is een volks­ etymologische vervorming van rhétorique. Tijdens de Bourgondische periode genoten de kamers de bescherming van de hertogen en andere vorstelijke personen. De grootste bloei kenden de kamers in de zestiende eeuw. Kenmer­ kend voor de kunst van de rederijkers waren ingewikkelde versvormen en het gebruik van veel Franse woorden.

Ook de Oostenrijkers Margaretha van Parma, Karei V en Filips II van Spanje keken neer op de volkstaal. Karei V (1500-1559) beroemde zich erop dat hij alleen met zijn paard Duits sprak - wat een vrij eenzijdige conversatie zal zijn geweest. Karei V bracht in zijn regeringsperiode de Nederlanden bij el­ kaar, doordat hij Friesland, Groningen en Gelderland in bezit nam. Na zijn aftreden brak onder zijn zoon Filips II een roerige tijd aan, waarbij de noor­ delijke gewesten zich verzetten tegen de overheersing. Uiteindelijk resul­ teerde dit in de opstand tegen Spanje, de Tachtigjarige Oorlog van 1568 tot 1648. Tijdens deze oorlog bleef Frans de taal van de hoogste kringen. Berlay- mont, de raadsman van landvoogdes Margaretha van Parma, noemde de ver­ bonden edelen in het Frans gueux ‘bedelaars, schooiers', om geuzen. Willem van Oranje had Frans als moedertaal en zijn laatste woorden zouden Frans ge­ weest zijn: ‘Mon Dieu, aie pitié de mon âme et de ce pauvre peuple’ (Heer, heb meelij met mijn ziel en dit arme volk). De val van Antwerpen in 1585 zorgde voor een scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Waarschijnlijk trokken tussen 1572 en 1630 ongeveer 150.000 mensen uit de bezette Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden.135 In het Zuiden bleef Frans de taal van de adel, de hogere burgerij, het centrale bestuur, het gerecht en het leger, als een vorm van verzet tegen de Spaanse bezetter.

De lutherse reformatie kwam uit Duitsland. Maar deze beweging is over­ vleugeld door het calvinisme, dat van Franse oorsprong is. Vanaf 1560 werd het calvinisme door Franse predikanten eerst in het zuiden, daarna in Hol­ land verspreid. Wel is het taalgebruik van het protestantisme meer beïnvloed door het Duits dan door het Frans. In de zestiende eeuw verschenen de eerste Frans-Nederlandse/ Nederlands-Franse woordenlijsten; pas in de eeuw daar­ na verschenen woordenlijsten o f woordenboeken van andere talen.

In de Republiek der Verenigde Nederlanden (1648-1795) g af het gewest Holland de toon aan, en zoals we gezien hebben was Holland Frans georiën­ teerd. Maar in de loop van de zestiende eeuw kwam ook verzet tegen een te grote invloed van het Frans. De toneelschrijver Bernagie parodieerde in 1684: ‘Ik spreek goed Hollandsch, maar die taal is wat plat, daarom moet men ze zo wat entrelarderen met Fransch../136 Ondertussen zuchtten de Zuidelijke Nederlanden van 1585 tot 1713 onder het Spaanse juk, en daarna, van 1713 tot 1792, onder het Oostenrijkse ju k (met een korte onderbreking van 1745 tot 1748, toen de Fransen weer de baas waren). Het Nederlands leidde in de ze­ ventiende en achttiende eeuw in het Zuiden een kwijnend bestaan: overheid, kerk en heersende standen bedienden zich van het Frans. Alleen het V olk’ en de lagere geestelijkheid hielden het Nederlands in stand.

Ten gevolge van godsdienstvervolgingen en revoluties in eigen land kwa­ men in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw veel Franse immigran­ ten, protestante refugiés, naar de Nederlanden. De Beer en Laurillard137 ver­ wijzen hiernaar in hun trefwoord: eerlijk als een réfugié, dat zij verklaren als: ‘de Réfugiés, in grooten getale naar Nederland overgekomen, maakten dit land door hunne industrie gelukkig, en brachten er de zegeningen van een stil, ar­ beidzaam leven/

Het grootste aantal refugiés kwam in de zeventiende eeuw naar de Repu­ bliek, vooral nadat in 1685 het Edict van Nantes uit 1598, waarin een bepaalde mate van godsdienstvrijheid was toegestaan, werd herroepen. Toen hebben zij allerlei omgangswoorden in onze taal gebracht. Hun invloed is daarna verminderd, doordat zij zich aanpasten aan de Nederlandse omgeving. De Nederlandse m uziek en schilderkunst, die in de zeventiende eeuw toonaan­ gevend waren, werden in de achttiende eeuw verdrongen door de Franse. De Franse zeden, mode, letterkunde, wijsbegeerte werden nagevolgd. Maar dit gold niet alleen voor Nederland: in de achttiende eeuw beheerste de Franse beschaving geheel Europa, van Madrid tot Petersburg. Tegelijkertijd nam het verzet tegen de Franse invloed in de Republiek toe. Justus van Effen spot: Is zo glissant, dat had ik mejuffer niet gesouteneert, zij zekerlijk zoude getom- beerd hebben/138

Na de Franse revolutie in 1789 vluchtte een deel van de Franse adel, onge­ veer 3000 personen, naar Brussel. In 1792 vielen de troepen van de Franse republiek de Zuidelijke Nederlanden binnen en in 1795 de Noordelijke. Tijdens de hierop volgende Franse overheersing, tot 1813, nam de invloed van het Frans in de Noordelijke Nederlanden volgens Salverda de Grave eerder a f dan toe: de Franse soldaten mengden zich niet onder de bevolking, het

ambtenarenapparaat bleef Nederlands, en alleen in regeringskringen was persoonlijk contact met de Fransen. Bovendien boezemde de politieke in­ menging veel Nederlanders afkeer in, die gepaard ging met en zich uitte in afkeer van de taal van de bezetter. Er ontstond een hernieuwd nationaal ge­ voel, dat leidde ‘tot een streven naar verheffing onzer taaF.139 Uit het Chronolo­ gisch woordenboek blijkt echter dat de veronderstelling dat de Franse overheer­ sing niet heeft geleid tot de overname van leenwoorden, onjuist is: de invloed direct na de Franse tijd toont een enorme en tijdelijke stijging, en die toe­ name kan uitsluitend te danken zijn aan invloed van de bezetting. Deze in­ vloed kom t met enige vertraging in de woordenschat tot uiting, omdat nieuwe woorden wat tijd nodig hebben voordat ze in teksten en woordenboe­ ken terechtkomen. De woordentoevloed is te danken aan het feit dat de Fran­ sen een groot aantal vernieuwingen hebben doorgevoerd, zoals de invoer van het metrieke stelsel, de grondwet, de oprichting van het Koninklijk Instituut voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten, het Rijksmuseum en de Nationale Bibliotheek. Dankzij de Franse overheersing is Nederland uit de culturele en economische stagnatie van de achttiende eeuw gehaald.

In de Franse tijd, om precies te zijn in 1804, kreeg Nederland zijn eerste officiële spelling, de spelling-Siegenbeek. Ook de naamgeving werd volgens Frans model geregeld: in 1810 en 1811 werd de Franse wetgeving overgenomen, die onder andere bepaalde dat het verboden was familienamen als voornaam te gebruiken en die alleen voornamen toestond van heiligen en namen uit de ‘oude geschiedenis’.140 Personen die nog geen vaste familienaam droegen, moesten er vanaf 1811 een aannemen, en personen die al een familienaam droe­ gen, moesten deze bevestigen, waarna ze hem niet meer mochten veranderen zonder toestemming van de overheid.141 In de Zuidelijke Nederlanden gold de Franse wetgeving al sinds 1795, toen ze door Frankrijk werden gean­ nexeerd; in datzelfde jaar werd bepaald dat iedere inwoner van de Franse re­ publiek (inclusief de Zuidelijke Nederlanden) een vaste, geregistreerde fami­ lienaam moest dragen en dat kinderen de naam van de vader kregen.

Koning Lodewijk Napoleon, die van 1806 tot 1810 het bewind voerde over Nederland, droeg het Nederlands een warm hart toe en hij heeft zich buiten­ gewoon verdienstelijk gemaakt voor de Nederlandse taal, hoewel hij die ze lf slechts gebrekkig sprak. Hij nam weliswaar taalles bij Bilderdijk, maar toen hij zich voorstelde aan de ministers zei hij: ‘lek ben konijn van Olland.’ 142 In 1809 benoemde hij een commissie die de opdracht kreeg voorstellen te doen ter vervanging van de bastaardwoorden (waaronder ook de Franse!) door Nederlandse termen. Tevens droeg hij de Tweede Kamer van het door hem opgerichte Koninklijk Instituut op een ‘Hollandsch Woordenboek’ te ver­ vaardigen.143 Hoewel dit in eerste instantie tot niets leidde, is het uiteindelijk de aanzet geweest tot het Woordenboek der Nederlandsche Taal De ambtelijke stukken die onder zijn regering geschreven werden, bevatten slechts weinig Franse woorden, en het Wetboek Napoleon, het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek der Civiele Rechtsvordering en het Wetboek van Koophandel werden in zijn regeringsperiode uit het Frans in het Nederlands vertaald. Lodewijk

Napoleon is waarschijnlijk spreekwoordelijk geworden in verdomde Lowietje 'het zwarte schaap, sukkel5: 'Men ziet hier op koning Lodewijk, die in alles van zijnen broeder, Napoleon, afhankelijk was en dus alleen als werktuig kan beschouwd worden/144

In de Zuidelijke Nederlanden lagen de zaken ondertussen heel anders: de invloed van het Frans was altijd al veel groter geweest dan in de Noordelijke Nederlanden, maar in de Franse tijd wilde men zelfs het Nederlands uit­ roeien ten gunste van het Frans. Wetgeving, rechtspraak en administratie mochten uitsluitend in het Frans gevoerd worden, het onderwijs werd in het Frans gegeven, Nederlandstalige dagbladen waren verboden o f moesten ver­ gezeld gaan van een Franse vertaling.

Na de verdrijving van de Fransen werden de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in 1814 samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I. In 1814 riep Willem I het Nederlands uit tot landstaal en ad­ ministratieve taal van het rijk, onder het motto: één land, één taal. In de Zui­ delijke Nederlanden ontstond veel verzet tegen het Nederlands bij de Franstalige aristocratie en ambtenaren, en bij de katholieke geestelijken, die het Hollands als 'de taal des duivels’, namelijk de taal van het protestantisme, beschouwden. In 1830 werd Willem I gedwongen zijn taalregelingen te her­ roepen, maar het was al te laat: in hetzelfde jaar scheidde België zich van Nederland af, en dit is in belangrijke mate te wijten aan Willems taalregelin­ gen. Na de afscheiding verzetten sommigen in België zich des te meer tegen de Nederlandse taal, als symbool van verzet tegen de Nederlanders, en grepen terug op het Frans; anderen bleven echter strijden voor een eigen, Vlaamse taal. Zo ontstond de Vlaamse Beweging, een culturele beweging die de eman­ cipatie van de Vlaming met zijn eigen cultuur en taal ter hand nam. In de laatste honderd jaar is de positie van het Nederlands in België langzamer­ hand verstevigd: in 1898 werd Nederlands naast Frans als nationale taal er­ kend, in 1932 (honderd jaar na de afscheiding van Nederland!) werden het la­ ger en voortgezet onderwijs in Vlaanderen eentalig Nederlands, en in 1962 werd de Nederlands-Franse taalgrens vastgelegd. In 1970 is België officieel in vier taalgebieden ingedeeld: Franstalig Wallonië, Nederlandstalig Vlaande­ ren, tweetalig Brussel en een Duitstalig gebied. In 1973 is bepaald dat de taal in Vlaanderen 'Nederlands’ heet. Vanaf 1993 ligt in de grondwet vast dat België