• No results found

Het is niet altijd eenvoudig om uit te maken o f er sprake is van een leenwoord o f van een erfwoord. In principe wordt dit vastgesteld op grond van de klank­ wetten. Overgesimplificeerd gesteld: taalkundigen bekijken o f een woord ‘klopt’ met het klanksysteem en de klankontwikkeling van een taal. Zo niet, dan is het een leenwoord. Een Nederlandse h- correspondeert regelmatig met een Latijnse c-, zo blijkt uit Nederlands hart, hoorn, honderd naast Latijn cor, cor- nus, centum; daaruit volgt dat het Nederlandse kat niet verwant kan zijn met het Latijnse cattus, maar hieraan is ontleend.

Jammer genoeg zijn er echter ook uitzonderingen op de klankwetten die met verklaard kunnen worden door ontlening (maar door bijvoorbeeld ver­ bastering o f volksetymologie, zie ook hoofdstuk iv). Bovendien: hoe ouder een leenwoord, hoe meer het aangepast is aan het klanksysteem van de ontle­ nende taal. Daarom kunnen geleerden bij de oudste overeenkomsten tussen het Germaans en het Keltisch maar niet tot overeenstemming komen o f er sprake is van Germaanse leenwoorden in het Keltisch, van Keltische leen­ woorden in het Germaans o f van gemeenschappelijke ontwikkelingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de woorden bok, eed en erf. Van andere Keltische woor­ den, zoals ambacht, weten we dat ze geleend zijn, omdat Romeinse geschrif­ ten dit melden.

Een extra probleem doet zich voor bij vertalende ontleningen en beteken­ isontleningen: deze kunnen namelijk niet herkend worden op grond van hun klank, want ze bestaan uit inheemse woorden. Ze kunnen dus alleen her­ kend worden door te kijken naar de tijd waarin ze in het Nederlands kwamen en naar de betekenis.

Wanneer leenwoorden niet in strijd zijn met het Nederlandse klank­ systeem, is het moeilijk om te bepalen o f we te maken hebben met een erf­ woord o f met een leenwoord. Zo hebben film, printer, test niets wat erop wijst dat het leenwoorden zijn. We kunnen dan bekijken wanneer het woord in het Nederlands voor het eerst aangetroffen is. Als dat nog maar kort geleden is, dan zal er sprake zijn van een leenwoord. Verder kan soms uit oude werken opgemaakt worden o f er sprake is van een leenwoord, hetzij doordat het

woord als zodanig gekenschetst wordt, hetzij uit de oude spelling van het woord. Vooral bij ontleningen aan het Duits die geheel aan het Nederlands worden aangepast, is het doornemen van taalzuiveringswerken vaak de enige manier om erachter te komen dat er sprake is van Duitse invloed. Wie zou achter de woorden aanhankelijkheid, afeet, bespreken, betwijfelen, bewonderen, bij­ brengen, inburgeren Duitse herkomst hebben gezocht, als Siegenbeek in 1847 ze niet als afkeurenswaardige germanismen aan de kaak had gesteld?

Soms weten we wel zeker dat een woord een leenwoord is, maar is niet met zekerheid uit te maken uit welke taal een woord geleend is. Ampel, coa­ litie, minister, motie kunnen zowel uit het Frans als uit het Engels geleend zijn. Ook is soms wel te bepalen uit welke familie een woord geleend is, maar niet uit welk lid. Vooral het bepalen o f een woord uit het Frans dan wel uit het La­ tijn is geleend, kan veel moeilijkheden opleveren (zie in hoofdstuk 1,3.1 de paragraaf‘Frans o f Latijn?’). Bij het leenwoord bravo geeft de klemtoon uit­ sluitsel: het woord heeft geheel de Italiaanse vorm, maar gezien de eindklem- toon moet het woord via het Frans geleend zijn, want in het Italiaans luidt het woord /bravo/.

Een laatste bemoeilijkende factor bij de bepaling o f een woord een leen­ woord is o f niet, is dat het woord in de brontaal inmiddels verdwenen o f ver­ ouderd kan zijn, terwijl het leenwoord in de ontlenende taal springlevend is. Dat bemoeilijkt het vinden van de oorsprong natuurlijk nogal. Zo gaan arres­ tant, muzikant en sukade terug op verouderde Franse woorden, is winkeldochter een vertaling van het verdwenen middeleeuwse Fransefllle de boutique, en gaat unheimisch terug op een verouderde Duitse vorm. Sjamberloek kennen we uit het Duits, waar het echter verdwenen is (het woord kom t via het Slavisch uit het Turks). Bij Engelse woorden moet men er verder op bedacht zijn dat als een woord niet in Engelse woordenboeken te vinden is, het misschien een Amerikaans woord is. Zo is jarenlang lunchroom als een pseudo-Engels woord nagewezen, terwijl het ‘gewoon’ Amerikaans is.

Een voorbeeld waar de tijd van ontlening cruciaal is, is floers ‘fluweel’. Het Frans kende in de Middeleeuwen de vorm velous (uit Latijn villosus ‘harig, ruig’). Het moderne Frans kent velours. Gezien de vormovereenkomst tussen Nederlands floers en Frans velours lijkt het vrij duidelijk dat het Nederlandse woord aan Frans velours ontleend is. Toch is dat niet zo: de vorm floers kom t al in het Middelnederlands voor, dus in de Middeleeuwen, terwijl de Franse vorm velours pas sinds de zestiende eeuw optreedt. Kortom: Nederlands floers is ontleend aan Oudfrans velous, en de invoeging van r heeft in het Nederlands en Frans onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden.116

Het is dus belangrijk om leenwoorden te dateren. Daaraan is in het Nederlandse taalgebied de laatste tijd dan ook vrij veel aandacht besteed: de etymologische woordenboeken hebben dateringen toegevoegd, en er is zelfs een monografie, tevens dissertatie, verschenen, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Hierin is niet alleen een overzicht gegeven van de eerste datering van ruim 18.000 Nederlandse woor­ den (met de huidige betekenis en soms met meerdere betekenissen), maar

ook is een chronologisch overzicht van de belangrijkste bronnen voor de da­ teringen opgenomen. Voor onze kennis over leenwoorden is het belangrijk­ ste dat er in dit boek chronologische overzichten gegeven worden van de leenwoorden uit de verschillende talen. Hieruit blijkt onder andere welke ta­ len wanneer en op welke terreinen invloed hebben gehad op het Nederlands (zie hieronder), en ook blijkt de relatie tussen het soort taalcontact en de hoe­ veelheid overgenomen leenwoorden.117

Belangrijke hulpmiddelen voor de datering zijn de in 1998 verschenen Cd-rom Middelnederlands, het in 2001 gepubliceerde Vroegmiddelnederlands woordenboek (v m n w) en de in hetzelfde jaar gepubliceerde Aanvullingen van het Woordenboek derNederlandsche taal (w n t). In de oudste delen van het w n t

werden ontleningen nog geweerd. Matthias de Vries stelde zich op het stand­ punt dat woorden die in het algemene gebruik waren aangenomen en het bur­ gerrecht hadden verkregen, opgenomen moesten worden. Burgerrecht hadden volgens hem die woorden verkregen die een aangepaste klemtoon hadden, nieuwe afleidingen vormen, met Nederlandse woorden worden samengesteld, o f die in het Nederlands een betekenis gekregen hadden die ze in de vreemde taal niet hadden.118 Vreemde woorden, die dus niet aangepast waren, nam De Vries niet op, en over barbarismen (Voorden uit Nederlandsche bestanddeelen, maar in navolging van andere talen en strijdig met de wetten der onze ge­ vormd’) zei hij: 'ziedaar vijanden, waarbij een onophoudelijk waken en strijden vereischt wordt. [...] Het is niet genoeg de vijand te ontwijken [dus niet in het woordenboek op te nemen]: hij moet met den vinger worden aangewezen, op­ dat ieder op zijne hoede moge zijn/119 In de praktijk werden in de oudste delen van het w n tmaar weinig leenwoorden opgenomen. Later is het opnamebeleid

versoepeld, en in de Aanvullingen zijn zelfs heel veel leenwoorden te vinden. Bedacht moet worden dat een datering altijd min o f meer relatief en toeval­ lig is. Er is al op gewezen dat een woord altijd eerst door een o f meer individuen ontleend wordt, voordat het door een grotere groep overgenomen wordt. Een woord kan dus al geruime tijd door een kleine groep gebruikt zijn, voordat het tot het algemene taalgebruik doordringt. Bovendien worden sommige woor­ den niet zo gemakkelijk opgeschreven, hoewel ze misschien wel dagelijks in de spreektaal voorkomen. Denk aan scheldwoorden o f seksuele termen. Ten slotte komt een woord soms eenmalig voor, dan enkele eeuwen niet en wordt het pas daarna een algemeen woord. Dat geldt bijvoorbeeld voor de naam van de slang boa, die door Van Maerlant in de dertiende eeuw gebruikt is, en daarna volgens het w n t pas weer opduikt in de negentiende eeuw.