• No results found

Achtervoegsels

Oorspronkelijk Latijnse achtervoegsels worden gebruikt voor de vorming van persoonsnamen, zaaknamen en abstracta. De meeste van deze achter­ voegsels worden alleen verbonden met ‘uitheemse5 woorden, leenwoorden dus, maar niet noodzakelijkerwijs Latijnse leenwoorden. Andere achtervoeg­ sels, een minderheid, worden ook met Nederlandse woorden verbonden. Het aantal achtervoegsels dat teruggaat op het Latijn is groot; alleen het Frans was een grotere leverancier van achtervoegsels.

Voor de vorming van persoonsnamen met Nederlandse woorden worden de volgende Latijnse achtervoegsels gebruikt:

-aarj-er uit Latijn -arius: ‘Eigenaardig is, dat het meest gewone suffix bij mannelijke persoonsnamen (-aar, -er) uit het Latijn stamt.577 Uitgangspunt waren woorden als molenaar, munter, die in hun geheel uit het Latijn (molina- rius, monetarius) overgenomen werden. Het achtervoegsel -er is de verzwakte vorm van -aar, vergelijk bakker, kenner. De regel is: het achtervoegsel heeft de vorm -aar na n, l, r, als een onbeklemtoonde lettergreep voorafgaat. In alle overige posities heeft het de vorm -er, behalve in leraar, minnaar, (ovenwinnaar dienaar en zondaar. Deze regel blijkt nog steeds productief te zijn: de vorm cateraar kom t regelmatig voor in plaats van caterer, dat we uit het Engels ont­ leend hebben.

Het achtervoegsel -er kom t ook in andere Germaanse talen voor en is ook daar productief geworden; zelfs in het Slavisch is dit achtervoegsel produc­ tief geworden, vergelijk Russisch ovcar ‘schaapherder5. In het Middelneder­ lands was -er gewoner dan -aar: woorden op -aar zijn jonger en ‘deftiger5. Naar analogie van woorden die op -n o f -l uitgingen (molenaar, tollenaar) is het achtervoegsel -enaar ontstaan, vergelijk kluizenaar, kunstenaar, schuldenaar. In

latere tijd werd het achtervoegsel -er ook gebruikt met zaaknamen: gieter, loper, waaier, wekker, wijzer. In boomnamen werd het uitgebreid tot -elaar: haze­ laar, kastanjelaar, mispelaar.

Interessant is dat het achtervoegsel -arius viermaal geleend is en meerdere malen productief is geworden. Ten eerste dus in de vorm -aarj-er. Daarna ver­ schijnt het in de Middeleeuwen in aansluiting op een Oudfranse dialectvorm als -aris: commissaris, falsaris, notaris, referendaris, secretaris.78 Omdat men echter dacht dat dit een Latijns achtervoegsel was, is het productief geworden in de vorming van modern Latijnse persoonsnamen met uitheemse stammen zo­ als: archivaris jubilaris, missionaris, pensionaris, titularis. Dan vinden we in heel jonge woorden het achtervoegsel -arius in ongewijzigde vorm, voornamelijk in rooms-katholieke context: beneficiarius, ceremoniarius, librarius, vestiarius, en in academische kringen de ordinarius en de extraordinarius. Tot slot hebben we het achtervoegsel -arius via het Frans geleend in de vorm -ier (zie in dit hoofd­ stuk 3.1, 'Invloed van het Frans’).

-egge, waaruit -ei (uit vulgair Latijn -iga) was in het Middelnederlands heel gewoon, maar is tegenwoordig slechts in een enkel woord overgebleven en is dus niet meer productief. De woorden die wij nog kennen, zijn uit het Zuid- Nederlands afkomstig:79 dievegge en twee woorden voor 'babbelaarster’: klappei en labbei.

-es in woorden als dreumes, lobbes, smeris is volgens Franck en Van Wijk80 mogelijk via studententaal uit Latijn -us geleend. Dit is versterkt door tweede-naamvalsvormen als brommens, kijvens, menens, maar ook door Jiddi­ sche woorden op -es zoals dalles, noppes.61

-ster voor vrouwelijke persoonsnamen kom t waarschijnlijk van vulgair Latijn -istria en is productief geworden: herbergierster, naaister, werkster. Het is ook in het Engels geleend, maar duidt hier niet meer specifiek op vrouwelijke personen: gangster, youngster ‘jongeling’, trickster ‘bedrieger’.

Voor de vorming van persoonsnamen met uitheemse woorden worden de volgende Latijnse achtervoegsels gebruikt:

-aan uit Latijn -anus, gebruikt in aardrijkskundige namen (Afrikaan) en voor aanhangers van een bepaalde persoon o f stroming: dominicaan, luthe­ raan, Voetiaan. Volgens De Vooys82 is dit achtervoegsel naar analogie van woor­ den op -i- (Voetiaan) uitgebreid tot -iaan, maar -iaan is vaak te herleiden tot Frans -ien (zie hoofdstuk 1,3.1).

-aat uit Latijn -atus, dat ontleend is aan het Grieks. Het wordt gebruikt in aardrijkskundige namen (Aziaat) o f voor de afleiding van een titel o f ambt van een persoonsnaam: consulaat, notariaat, sultanaat.

-aster uit Latijn -aster wordt gebruikt om een ongunstige benaming te ge­ ven: criticaster, filosofaster, politicaster.

-icus, vrouwelijk -ica (in het Latijn aan Grieks -ikos ontleend) wordt ge­ hecht aan uitheemse woorden om deskundige personen aan te duiden (medi­ cus, musicus, neerlandicus, politicus, statisticus) o f aan een ziekte lijdende perso­ nen (alcoholicus, hystericus).

• -tor, meestal -ator, -cator, -isator, -itor, met als vrouwelijke vorm -trix en soms het aan het Frans ontleende -trice. Voorbeelden zijn agitator, kolonisator,plagia­ tor; met vrouwelijke vorm: curator - curatrix, conservator - conservatrix, rector - rectrix naast examinator-examinatrice, explorator-exploratrice, coördinator-coördi­ natrice. Het achtervoegsel -tor betekent iemand die o f iets dat de in het grond­ woord genoemde handeling verricht, en wordt dus ook voor zaaknamen gebruikt: condensator, perforator, stabilisator. In persoonsnamen correspondeert het met het eveneens geleende Franse achtervoegsel -teur (meestal -ateur, -ca- teur), met als vrouwelijke vorm -trice; soms komen de Latijnse en Franse vorm naast elkaar voor: explorator-explorateur.

Ook zaaknamen en abstracta worden gevormd met Latijnse achtervoegsels. Over abstracta merkt Van Loey op: ‘Het Oudgermaans kende wel abstracta, maar (zoals voor de hand ligt bij concreet denkende volken als de oude Ger­ manen) ze waren nog betrekkelijk zeldzaam. Tot bloei kwamen de abstracte vormingen met suffixen eerst onder invloed van het Christendom [...]; daar­ bij kom t uiteraard veel navolging van Latijnse voorbeelden voor/83 Latijnse achtervoegsels zijn:

-aria o f -alia: deze achtervoegsels komen slechts zelden voor. We vinden ze in prullaria, een verlenging van prul, en archivalia en chemicalia, afleidingen van het Latijnse archivum ‘archief en chemia ‘chemie’. Het Duits kent overigens ook Archivalien en Chemikalien. Culinaria bestond wel in het Latijn, en bete­ kende ‘tot de keuken behorende (dingen)’. Het gebruik van dit achtervoegsel is enigszins productief: op internet vinden we bijvoorbeeld computeralia.-arium vormt modern Latijnse woorden die een verzameling o f verzamel­ plaats aanduiden. Naar analogie van Latijnse woorden als: rosarium, sanctu­ arium zijn aquarium, dolfinarium, herbarium, noctuarium, terrarium gevormd. Op het Leidse Instituut voor Nederlandse Lexicologie wordt een zaal het Verba- rium genoemd, afgeleid van Latijn verba ‘woorden’!

-atie: Dit achtervoegsel kan zowel op het Latijn als op het Frans teruggaan, en wordt in geringe mate aan Nederlandse woorden geplakt. De klemtoon kan een indicatie geven van de herkomst: in principe komt -dtie uit het Latijn en -atxé uit het Frans, vergelijk declinatie, illumindtie met aristocratie, diplomatie. Maar deze regel is zeker geen wet van Meden en Perzen; zie ook de paragraaf ‘Frans o f Latijn?’ in 3.1, ‘Invloed van het Frans’ in dit hoofdstuk. Woorden op -atie komen ook voor in de omgangstaal (redenatie), het Bargoens84 (bibberatie, lullificatie) en de homotaal (pottificatie voor ‘toename van het aantal lesbische dames’). Het achtervoegsel -(a)tie is ook in het Engels productief als -(a)tion.-ment: Ook dit achtervoegsel kan zowel op het Latijn als op het Frans teruggaan, en wordt in geringe mate gebruikt voor de vorming van Neder­ landse woorden. De meeste geleerde woorden op -ment gaan terug op het La­ tijn: document, element, fragment, instrument, testament. Van woorden op -ement is Frans meestal de bron: abonnement, amendement, ameublement, amusement. Het achtervoegsel is uitgebreid naar Nederlandse woorden: dreigement, gruze- lement, mankement. Het is populair geworden in het Bargoens, waarschijnlijk

omdat de tegenstelling tussen het geleerde achtervoegsel en het ‘gewone’ woord grappig gevonden werd:85 bikkesement ‘eten’, donderement ‘lijf, kake­ ment, pierement ‘draaiorgel’, prevelement ‘pleidooi voor de rechtbank’, zielement (in: ‘op zijn zielement geven’). Rapplement, informeel voor ‘standje, terecht­ w ijzing’, is een samenstelling van Frans rappel met -ment. Het achtervoegsel - ment is ook in het Engels productief.

-orium wordt gebruikt bij de vorming van modern Latijnse namen voor gebouwen: crematorium, laboratorium, observatorium.

-theek duidt een plaats aan waar datgene wat in het eerste deel genoemd wordt, wordt bewaard o f uitgeleend. We vinden het in bibliotheek, maar ook in nieuwgevormde woorden als artotheek, discotheek, videotheek, vinotheek. Het achtervoegsel -theek kom t uit het Latijn, dat het aan het Grieks ontleend heeft. Het wordt alleen verbonden met uitheemse woorden.

-uur, -atuur, -tuur komt voor met uitheemse woorden die deels recht­ streeks op het Latijn teruggaan, deels indirect via het Frans geleend zijn, dat is dikwijls niet meer uit te maken. Het gaat om woorden zoals: acupunctuur, apparatuur, architectuur, armatuur, cultuur,factuur, kandidatuur, titulatuur. In het Nederlands gemaakt is advocatuur.

Bij werkwoorden ten slotte vinden we het achtervoegsel -iceren, dat in prin­ cipe teruggaat op het Latijn en als tegenhanger uit het Frans -iëren heeft. Uit het Latijn komen communiceren, diversificeren, excommuniceren, falsificeren, uit het Frans communiëren, diversifiëren, excommuniëren, falsifiëren. Beide achter­ voegsels zijn productief geworden, en er is vaak sprake van analogiewerking. De achtervoegsels komen alleen bij geleerde woorden voor. Het achtervoegsel -ficeren gaat terug op Latijn facere ‘doen, maken’, in samenstellingen -ficere; de overige werkwoorden beantwoorden dikwijls aan een Latijns werkwoord op -icare (excommunicare) en dergelijke. Het is echter niet zeker o f het werkwoord geleend is en het Latijnse achtervoegsel vervangen is door -iceren, o f dat eerst het zelfstandige naamwoord ontleend is (diversificatie, excommunicatie), en daarvan een werkwoord is afgeleid met het productieve achtervoegsel -eren. Sommige werkwoorden, zoals mystificeren en petrificeren, zijn alleen te verkla­ ren als afleidingen van mystificatie enpetrificatie, want in het Latijn bestonden geen vormen mystificere, petrificere.

Voorvoegsels

Het voorvoegsel aarts- stamt uit middeleeuws Latijn arci- (waarschijnlijk uit­ gesproken met /ts/) uit Grieks archi- ‘eerste, voornaamste’. We vinden dit woord ook in arts (uit het Duits) en in de Franse leenwoorden archipel, archi­ tect. De oudste ontleningen waren aartsbisschop, aartsengel, aartsvader. Mis­ schien kreeg het via aartsketter de betekenis ‘iemand met een zeer slechte hoe­ danigheid’; het kan ook aanvankelijk schertsend in een dergelijke betekenis gebruikt zijn. In ieder geval werd het voorvoegsel productief in aartsbedrieger, aartsdeugniet, aartsdomoor, aartsschavuit, aartsvijand. Daarna werden bijvoeglijk naamwoorden gemaakt als aartsdom, aartsvijandig, en vandaar werd aarts- een

productief voorvoegsel bij bijvoeglijke naamwoorden: aartsgek, aartslui. Dit is het enige volkomen ingeburgerde Latijnse voorvoegsel; alle andere zijn als Vreemd’ herkenbaar gebleven. In het Engels en Russisch heeft arch- dezelfde betekenisontwikkeling doorgemaakt.

Een groot aantal van oorsprong Latijnse voorvoegsels o f woorden worden tot op heden gebruikt voor de vorming van geleerde woorden, soms alleen in combinatie met vreemde woorden. Ook andere talen gebruiken deze voor­ voegsels productief. Vaak worden er internationale woorden mee gemaakt. De volgende van oorsprong Latijnse voorvoegsels worden ook met Neder­ landse woorden verbonden:

contra- 'tegen’: met zelfstandige naamwoorden: contra-expertise, contra-gewicht.extra- 'bijkomend’, in het Latijn 'buiten, uitgezonderd’: is eigenlijk een bijwoord; het wordt gecombineerd met zelfstandige en bijvoeglijke naam­ woorden: extrakorting, extrapremie, extrasterk. De oorspronkelijke Latijnse bete­ kenis 'buiten’ vinden we alleen wanneer het voorvoegsel met uitheemse bij­ voeglijke naamwoorden gecombineerd wordt: extramuraal, extraparlementair.inter- ‘tussen’ werd in eerste instantie met vreemde woorden verbonden: intercellulair, interdepartementaal, interzonaal Tegenwoordig is het echter heel populair bij nieuwvormingen, zowel met zelfstandige als met bijvoeglijke naamwoorden: interkerkelijk, intermenselijk; een intercollege is een school waar men zich kan laten bij- o f omscholen, en het voorvoegsel is zeer geliefd bij na­ men voor bedrijven o f instellingen. Het Utrechtse telefoonboek vermeldt on­ der andere: interburo, intercambio, interconnect, interhal, interheem, intertoys. Het gebruik van dit voorvoegsel is internationaal, denk aan internet.

interim- ‘tussentijds’: met zelfstandige naamwoorden: interim-advies, interim- bestuur, interim-regering.

loco- 'plaatsvervangend’: met zelfstandige naamwoorden; het is niet pro­ ductief: locoburgemeester, locosecretaris. Loco betekent in het Latijn 'ter plaatse’, ook 'in de plaats van’, en is de ablatief, de zesde naamval, van locus 'plaats’.minimum- en maximum- 'kleinste, laagste waarde’, respectievelijk 'hoogste waarde’ (in het Latijn betekende minimum 'het kleinste’ en maximum 'het hoogste’): met zelfstandig naamwoorden: minimumprijs, minimumsnelheid en maximumprijs, maximumsnelheid. Minimum wordt ook zelfstandig in het meer­ voud gebruikt in de minima 'de mensen met een minimaal inkomen’.

multi-, van Latijn multus 'veel’, is bijna even populair als inter-. Het Utrechtse telefoonboek vermeldt onder andere: multi media land, multiclima, multicopy, multifoü, multimovie, multizorg.

pro- 'voor’: met bijvoeglijke naamwoorden, ook predicatief: pro-Iraans, hij is vreselijk pro-Lubbers.

quasi- 'a ls o f: is eigenlijk een bijwoord; het wordt gecombineerd met zelf­ standige en bijvoeglijke naamwoorden: quasi-geleerd(heid).

semi- 'h a l f : met zelfstandige o f bijvoeglijke naamwoorden: semiambte- naar, semiofficieel

socio-, van Latijn socius 'gemeenschappelijk’, populair geworden door de sociologie, in: sociodrama, sociopreventie, sociotherapie.

sub- ‘onder’: met zelfstandige naamwoorden; het is niet erg productief: subhoofd, subparagraaf. Ook met vreemde bijvoeglijke naamwoorden: subato­ mair, subtropisch, suboptimaal.

super- ‘boven, meer dan, zeer’: met zelfstandige en bijvoeglijke naam­ woorden: superfijn, supermacht, supermarkt, superster, superzaken. Het wordt veel in bedrijfsnamen gebruikt. Het Utrechtse telefoonboek vermeldt onder andere: superdoe, superfone, supertextiel. Er is hier zeker sprake van Engelse in­ vloed: supermarkt, superster en dergelijke zijn aan het Engels ontleend.

trans- betekent in het Latijn ‘aan gene zijde van’. In de betekenis ‘zodanig dat de beperking waarvan de aard genoemd wordt in het tweede lid, doorbroken wordt’, is dit een neologisme:86 transcultureel, transideologisch, transpersoonlijk.ultra- ‘zeer, bovenmatig’ : met zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden: ultrafilter, ultramodern, ultrarechts, ultrastraling. In reclame is ultra- in de mode: ultradun maandverbandDash Ultra.

vice- ‘plaatsvervangend’: met zelfstandige naamwoorden; het is niet pro­ ductief: vicekoning, vicepresident, vicevoorzitter. Latijn vice ‘in plaats van’ was ei­ genlijk de ablatief van vicis ‘beurt’.

Voor ex- in ex-minister en dergelijke zie de aan het Frans ontleende voor­ voegsels in hoofdstuk i, 3.1. De samenstellingen ex libris, exvoto zijn in hun ge­ heel uit het Latijn geleend: ex libris betekent letterlijk ‘uit de boeken (van...)’; een ex voto is een voorwerp dat men in de kerk zet ‘uit gelofte’ (dat betekent het letterlijk), namelijk wanneer men dit beloofd heeft als dankbetuiging als een wens vervuld wordt.

Enkele Latijnse voorvoegsels worden alleen verbonden met woorden uit vreemde talen:

co(n)- ‘met, mede’, met zelfstandige naamwoorden: co-auteur, coassistent, coproductie, conrector.

de- in het Latijn ‘v a n ... weg’, gebruikt om aan te duiden dat de genoemde handeling tenietgedaan wordt; met werkwoorden: deconfessionaliseren, demili­ tariseren.

dis- in het Latijn ‘uiteen’, om een scheiding o f verwijdering aan te duiden; met werkwoorden: diskwalificeren, discrepantie.

in- ‘niet’: met uitheemse bijvoeglijke naamwoorden: inadequaat, incom­ pleet; in het Nederlands zijn gevormd incourant, inefficiënt, instabiel.

post- ‘na’: met bijvoeglijke naamwoorden: postmodern, postnataal.

pre- ‘voor’: met zelfstandige naamwoorden: preadvies. Dit voorvoegsel kom t soms uit het Latijn, soms uit het Frans. Vroeger kon je dit zien aan de spelling (uit het Latijn was het prae-), maar in 1954 zijn alle aës vervangen door e’s. Tot de spellingherziening van 1995 werd, onlogisch, nog geschreven: een prae hebben - inmiddels is dit gewijzigd in een pre hebben.

Van sommige van de Latijnse voorvoegsels zijn zelfstandige naamwoorden o f bijvoeglijke naamwoorden gemaakt: de ultra's, een extraatje, iets extra's, een pre hebben.

Modem Latijnse voorvoegsels

Schwartz87 noemt een groot aantal Latijnse woordelementen die gebruikt worden om modern Latijnse woorden te vormen. Deze stammen o f woorden worden gecombineerd met een Latijns o f Grieks eerste lid. De woordelemen­ ten hebben vaak een heel specifieke wetenschappelijke betekenis gekregen, die ver verwijderd is van hun betekenis in het klassieke Latijn. Bij de vorming van nieuwe samenstellingen gebruikt men altijd het woord in de modern La­ tijnse, wetenschappelijke betekenis, niet in de klassieke betekenis. Voorbeel­ den: lymfe- heeft de medische betekenis ‘weefselvocht’; het kom t van Latijn lympha ‘helder water, water uit rivier o f bron’, gedissimileerd uit Grieks num- phè ‘nimf, riviergodin5; vas(o)- betekende in het Latijn ‘vat’, maar het wordt in medische taal voor ‘bloedvat' gebruikt; ventrikel ‘orgaanholte’ kom t van La­ tijn ventriculus ‘buikje’.

Hieronder geef ik een aantal Latijnse stammen o f woorden met hun bete­ kenis, die veel gebruikt worden in nieuwvormingen. De woorden o f stam­ men die ook gecombineerd worden met Nederlandse woorden, zijn hierbo­ ven al genoemd; deze laat ik hier weg.

ab(s)- v a n ... weg

audi- horen

avi- vogel

bi(s)- tweemaal, tweevoudig centi- honderd communi- gemeenschappelijk deci- tiende dent- tand duplex- dubbel equa-/equi- gelijk ferri- ijzer

infra- beneden, lager intra- van binnen

labi- lip medi- midden per- door plani- vlak pluri- veel quadri- vier radi(o)- straal re- opnieuw retro- terug supra- boven

uni- een, enkelvoudig vas(o)- bloedvat