• No results found

Leenwoorden kunnen aan het Nederlands aangepast worden in geslacht, klank, spelling en woordvorming.

Toekenning van lidwoord en woordgeslacht67

Het eerste wat een zelfstandig naamwoord bij ontlening krijgt, is een lid­ woord en een woordgeslacht. In het moderne Nederlands blijkt het woordge­ slacht uit het begeleidende lidwoord (de o f het) en uit de voornaamwoorden waarmee naar het zelfstandig naamwoord wordt verwezen: naar mannelijke woorden (mannelijke de-woorden en mannelijke persoonsnamen) wordt ver­ wezen met hij/hem/zijn, naar vrouwelijke woorden (vrouwelijke rfe-woorden en vrouwelijke persoonsnamen) met zij/ze/haar, en naar onzijdige woorden (ftet-woorden voorzover geen persoonsnamen) met het/hem/zijn. Terwijl er slechts twee lidwoorden zijn, kennen de verwijzende voornaamwoorden dus een driedeling, waarbij het biologisch o f natuurlijk geslacht prevaleert boven het grammaticale geslacht: we spreken van het meisje en haar horloge en het jongetje en zijn horloge, hoewel het allebei fte£-woorden zijn.

Ook veel brontalen kennen lidwoorden en geslachten, hoewel meestal af­ wijkend van de onze. Zo kent het Frans twee geslachten, mannelijk en vrou­ welijk, met de lidwoorden le en la. Daarentegen bestaat in bijvoorbeeld het Engels slechts één lidwoord (the) en geen woordgeslacht, terwijl het Russisch drie woordgeslachten bezit, maar geen lidwoord kent.

Bij de toekenning van een lidwoord zijn twee mogelijkheden: een woord wordt met een geslacht en lidwoord ontleend, o f een woord krijgt na ontle­ ning in het Nederlands een geslacht en lidwoord toegekend. Het laatste blijkt eigenlijk vrijwel altijd het geval te zijn: ‘Het Nederlands beslist [...] ze lf over de klassificering van nieuwkomers. Er blijken geen redenen aanwezig te zijn om aan te nemen dat het vroeger - met name t.a.v. ontleningen uit het Frans - an­ ders geweest zou zijn.’68 Het is niet altijd duidelijk waarom een woord een be­ paald geslacht heeft: ‘Vooral bij ontleningen in het verleden zal het ontbreken van voldoende informatie over de woorden met dezelfde o f althans min o f meer dezelfde inhoud ons vaak verhinderen het waarom van een bepaald ge­ nus te achterhalen.’69 Woorden waarvan de schrijvers eeuwen geleden de oor­ sprong kenden, kregen wel het geslacht dat ze in het Latijn en Grieks hadden: het drama, schema, maar naast het thema ‘onderwerp’ komt uit het Frans de thema ‘schoolopgave’.70

Persoonsnamen, ook geleende, krijgen altijd het natuurlijke geslacht: beunhaas, steward zijn mannelijk, stewardess is vrouwelijk, minister is mannelijk

en vrouwelijk. Maar welk lidwoord krijgen ze? In het bestand van het Chrono­ logisch woordenboek zitten 1255 geleende persoonsaanduidingen. Het blijkt nu dat al deze persoonsnamen het lidwoord de krijgen, op twee heel kleine cate­ gorieën na, samen slechts 1 procent van het totaal aantal persoonsnamen. Ten eerste krijgen geleende samenstellingen o f afleidingen heel soms het lid­ woord het op grond van het laatste deel, vandaar het animeermeisje, het (en del) hondsvot (beide geleend uit het Duits), en het (en del) factotum (het Latijnse to- tum is onzijdig en betekent ‘alles’). Uit het feit dat twee van de drie gevallen zowel het lidwoord het als de kennen, blijkt dat de regel heel zw ak is. De tweede groep is iets groter en betreft woorden die aanvankelijk als zaaknaam zijn geleend en later metaforisch op personen zijn overgedragen: dergelijke woorden behouden het lidwoord het dat ze gekregen hadden als zaaknaam, vandaar het genie (aanvankelijk "geest, gave’), het idool (aanvankelijk ‘afgod’), het individu (aanvankelijk een wijsgerige term voor een ‘ondeelbaar iets’), het kanon (aanvankelijk ‘wapen’), het kreng (aanvankelijk ‘aas’), het medium (aan­ vankelijk ‘midden, middel’), het personage (aanvankelijk ‘rol’), het scharminkel (aanvankelijk ‘aap’ en ‘geraamte’), het secreet (aanvankelijk ‘w c’) en het sujet (aanvankelijk ‘zaak waarmee men zich bezighoudt’).

Geleende persoonsnamen verschillen in de lidwoordtoekenning niet we­ zenlijk van erfwoorden, zo blijkt uit het Chronologisch woordenboek. Van de 344 erfwoorden (in principe zijn op regelmatige wijze samengestelde o f afgeleide woorden niet opgenomen) hebben er slechts 16 (4,6 procent) het lidwoord het. Daarvan zijn buitenbeentje, doetje; galgenaas, hoofd, loeder; meisje, spook en troost­ meisje verklaarbaar op grond van achtervoegsel o f betekenisoverdracht. Niet verklaarbaar zijn kind (en gelukskind, kleinkind), wijf (en manwijf), mokkel en wicht. Tussen de mens en het mens bestaat betekenisverschil, en vrouwspersoon wordt pas sinds eind negentiende eeuw als onzijdig opgegeven.

De regel voor persoonsnamen geldt ook voor dierennamen: alle geleende (niet-samengestelde) dierennamen (201) krijgen het lidwoord de behalve de heel oude leenwoorden konijn, ros en paard (die allang niet meer als leen­ woord worden beschouwd). Puppy krijgt zowel de als het, het laatste waar­ schijnlijk omdat de uitgang als verkleinwoord wordt beschouwd (het is wel alleen de pup). Hoewel ook bij inheemse dierennamen het lidwoord de de overhand heeft, zijn er toch diverse uitzonderingen, zoals de namen voor het vee het rund, het kalf, het schaap, het lam,71 en voorts bijvoorbeeld het hert en het dier; vandaar ook de (geheel o f gedeeltelijk) geleende samenstellingen damhert, mormeldier, muildier, nijlpaard, przewalskipaard, rendier, sabeldier en wapitihert.

Voor de niet-persoonsnamen bestaat in de schrijftaal (niet in de Noord- Nederlandse spreektaal) binnen de woorden met lidwoord de een verschil tus­ sen mannelijke en vrouwelijke woorden, dat afhangt van het achtervoegsel (soms van het voorvoegsel). De regels voor de toekenning van lidwoord en woordgeslacht staan geformuleerd in de Woordenlijst Nederlandse taal (het Groene Boekje) uit 1995. Hieronder neem ik de regels op enigszins aangepaste wijze over, en ik adstrueer ze telkens aan de hand van leenwoorden.72

Mannelijke de-woorden zijn:

a woorden met de geleende achtervoegsels -aar, -aard, -er, -erd: dienaar, grijs­ aard, bakker, engerd

b zelfstandig gebruikte werkwoordsstammen: ƒ nt (van het geleendeflirten) c woorden met het geleende achtervoegsel -ness: business, fitness73

Vrouwelijke de-woorden zijn:

a woorden met de achtervoegsels -heid, -nis, -schap: fitheid, belevenis, eigenschap b woorden met het achtervoegsel -te: gehalte, gestalte, kalmte (voor inheemse

woorden geldt de regel ook voor woorden met het achtervoegsel -de, maar dit oeroude achtervoegsel kom t bij leenwoorden niet voor)

c woorden met het oorspronkelijk geleende achtervoegsel -ij, o f de varian­ ten -erij, -arij, -enij, -ernij: voogdij, schilderij, kanselarij, artsenij, razernij d woorden met het achtervoegsel -ing achter een werkwoordsstam: aircondi­

tioning, aquaplaning, bodybuilding, brainstorming, hearing (onjuist in het Groene Boekje: dancing mannelijk) (voor inheemse woorden geldt de regel ook voor woorden met het achtervoegsel -st, maar dit oeroude achtervoeg­ sel komt bij leenwoorden niet voor)74

e woorden met de geleende achtervoegsels o f elementen: -ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie: familie, politie, biologie,filosofie, demagogie

f woorden met de geleende achtervoegsels: -iek, -ica: muziek, logica

g woorden met de geleende achtervoegsels: -theek, -teit, -iteit: discotheek, puberteit, subtiliteit

h woorden met de geleende achtervoegsels: -tuur, -suur: natuur, censuur i woorden met de geleende achtervoegsels: -ade, -ide, -ode, -ude: tirade, aste­

roïde, periode, amplitude

j woorden met de geleende achtervoegsels: -age, -ine, -se en -esse: tuigage, discipline, analyse, accuratesse

k woorden met de geleende achtervoegsels: -sis, -xis, -tis: crisis, syntaxis, bronchitis

1 woorden met het geleende achtervoegsel -ose: diagnose, metamorfose75

Vrouwelijke en mannelijke de-woorden zijn:

a de meeste voorwerpsnamen die oorspronkelijk uitsluitend vrouwelijk waren: kast, pijp

b algemene aardrijkskundige namen en namen van hemellichamen: rivier c zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden en voltooide deelwoor­

den: manke

Onzijdige ftet-woorden zijn:

a verkleinwoorden: mobieltje, spiraaltje

b werkwoordsstammen met de voorvoegsels be-, ge-: bestek, geschrijf (voor in­ heemse woorden geldt de regel ook voor woorden met het voorvoegsel ont-, maar dit kom t bij leenwoorden niet voor)

d woorden met het geleende achtervoegsel -aal: signaal, kanaal e woorden met het geleende achtervoegsel -aat: formaat, resultaat f woorden met het geleende achtervoegsel -isme: idealisme, socialisme g woorden met het geleende achtervoegsel -asme: enthousiasme, pleonasme

Het gaat hierbij dus voor een deel om van oorsprong geleende achtervoegsels, en alle regels voor het woordgeslacht gelden in principe zowel voor inheemse als voor geleende woorden (alleen komen enkele voor- en achtervoegsels niet voor bij leenwoorden).

Voor leenwoorden die geen persoonsnamen zijn en niet een van de ge­ noemde achtervoegsels bezitten, dient slechts het lidwoord de o f het te wor­ den gekozen - binnen de de-woorden bestaat verder geen verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden: naar deze woorden wordt uitsluitend verwezen met de voornaamwoorden hij/hem/zijn. Voor deze woorden gelden tot slot drie regels voor de toekenning van het lidwoord. Wanneer de klank­ vorm van het leenwoord lijkt op die van een inheems woord, krijgt het vaak hetzelfde lidwoord en geslacht: de creditcard naar analogie van de kaart; het dashboard, keyboard, skateboard naar het bord; het notebook naar het boek. De bete­ kenis heeft invloed op het lidwoord en geslacht: vaak krijgt een leenwoord hetzelfde geslacht als een synoniem in de ontlenende taal: deapproach naar de aanpak, de club naar de vereniging, het concern naar het bedrijf, het image naar het beeld, het label naar het etiket, het ticket naar het kaartje. Tot slot krijgen bepaalde woordvelden telkens hetzelfde lidwoord: stofnamen zijn onzijdig, dus het plastic; chemische elementen zijn onzijdig, dus het arsenicum, het ijzer; talen zijn onzijdig, dus het Bretons, het Jiddisch; spelnamen zijn onzijdig, dus het hockey, het rugby, het tennis. Volleybal en voetbal krijgen dan ook het lidwoord het als ze naar het spel verwijzen en de als het gaat om de soort bal (naar analogie van de bal).

Door de invloed van woorden met dezelfde betekenis o f klankvorm heb­ ben in het verleden zelfs geslachtsveranderingen plaatsgevonden: adres, beest en avontuur waren vroeger vrouwelijk (vergelijk nog de beest uithangen), maar werden onzijdig onder invloed van opschrift, dier en uur.77

Volgens Jenny Audring, die de toekenning van het lidwoord aan Engelse leenwoorden heeft onderzocht, is in het geval van de spelnamen sprake van het weglaten van het onzijdige woord spel, dus eigenlijk was het het volley- bal(spel), etc. Zij stelt een volgorde vast in de verschillende criteria die het lid­ woord bepalen. Het hoogst staan gevallen zoals hetvolleybal(spel), waarin het tweede deel van een woord is weglaten; vervolgens is het achtervoegsel bepa­ lend o f een verwante klankvorm (de creditcard naar analogie van de kaart); hierna het natuurlijk geslacht; en tot slot betekenisovereenkomst o f woord­ veld.78

Opvallend is dat er over het algemeen grote overeenstemming bestaat bij de taalgebruikers in de toekenning van het lidwoord.79 Het is dus niet zo dat de ene helft van de bevolking spreekt van de ticket, en de andere helft van het ticket. Wel zijn er regionale verschillen, bijvoorbeeld tussen Nederland en

België. Er bestaan woorden die in de Belgische bovengewestelijke taal een ander geslacht hebben dan in Nederland, zoals de decolleté, het franje, de gazon, de scharnier, het spijt, de valies, de venster en het wc.

In het Nederlands heeft ongeveer 75 procent van de woorden het lid­ woord de en slechts 25 procent het. Boven bleek echter dat geleende persoons­ namen en dierennamen vrijwel altijd de krijgen. Dat geldt ook voor verreweg de meeste Engelse woorden die momenteel worden overgenomen. Zo wordt met de toename van het aantal (Engelse) leenwoorden het lidwoord het steeds meer verdrongen.80

De uitspraak van leenwoorden

Leenwoorden kunnen op drie manieren uitgesproken worden: met etymolo­ gische uitspraak, met vernederlandste uitspraak en met spellinguitspraak. Bij spellinguitspraak wordt iedere geschreven letter uitgesproken, anders dan in de brontaal. Zo wordt in machine de slot-e uitgesproken, en worden alle slotletters van arrogant, interessant uitgesproken, anders dan bij croissant. Bij etymologische uitspraak wordt gepoogd de uitspraak in de brontaal zo goed mogelijk te benaderen. Dat wil niet zeggen dat het woord precies zo wordt uitgesproken als in de brontaal, maar het betekent dat de vreemde klanken door de dichtstbijzijnde Nederlandse klanken worden weergegeven. In de woorden van Posthumus:81

Een goed Engels accent is alleen op zijn plaats in de nogal uitzonderlijke situatie waarin een Engelse uitdrukking nadrukkelijk als citaat wordt gepresenteerd. Slechts dan is het gepast midden in de Nederlandse zin op het Engels over te schakelen. [...] Als er geen redenen zijn voor speciale markering worden Engelse leenwoorden normaal met Nederlandse fo­ nemen uitgesproken.

Voor ‘Engels’ kun je iedere willekeurige andere taal lezen.

Ook bij vernederlandsing worden de vreemde klanken door Nederlandse klanken weergegeven, maar hierbij wordt niet gepoogd de vreemde klanken te benaderen. Het verschil tussen etymologische uitspraak en vernederland­ ste uitspraak is dus de mate van vernederlandsing. Zo klinkt grill met etymo­ logische uitspraak als /gril/, met de /g/ van guillotine, en met vernederlandste uitspraak als /chril/; goal klinkt met etymologische uitspraak als /gooi/, met vernederlandste uitspraak als /kool/, en met spellinguitspraak als /chool/ (dit laatste kan echter ook vernederlandsing zijn). Vaak wordt een woord in eerste instantie geleend met etymologische uitspraak, en krijgt het bij voortschrij­ dende inburgering vernederlandste uitspraak.

Bij de ontlening worden de vreemde klanken dus vervangen door Neder­ landse klanken o f fonemen. (Een foneem is de kleinste klankeenheid die een betekenisverschil aangeeft, bijvoorbeeld k tegenover g in kat-gat.) Zo wordt cake uitgesproken als (hij) keek, coat als Koot, en wordt deg in drugs uitgesproken als /k/ o f /ch/. ‘Ook als er op het eerste gezicht geen vanzelfsprekend Neder­ lands equivalent beschikbaar is, hoeft dat nog geen probleem te vormen. Zo

leveren de onnederlandse klinkers in “ boiler” en "skyline” eigenlijk nooit substitutieproblemen op, vermoedelijk omdat de vereiste klanken bestaan in Nederlandse interjecties als "Hoi!” en "Ai!”/82 Zie verder hieronder de para­ graaf^‘Leenfonemen’.

O f iemand voor een bepaald woord een etymologische uitspraak, een ver­ nederlandste uitspraak o f een spellinguitspraak gebruikt, hangt van een aan­ tal factoren af, zoals 'regionale herkomst en het opleidingsniveau van de sprekers, uitspraak naar analogie van inhoudelijk verwante o f uiterlijk gelij­ kenis vertonende woorden, de fonetische structuur en gebruiksfrequentie van het woord en datum van intrede in het Nederlands'.83 Andere sociologi­ sche aspecten die een rol kunnen spelen zijn: vaktaal (de ingenieur zegt /enerchie/, de leek zegt /enerzjie/); opleiding (al dan niet gymnasium bijvoor­ beeld); geloof (de uitspraak /christelijk/ tegenover /kristelijk/); en leeftijd. Zelfs de context o f gespreksgenoot kan de uitspraak beïnvloeden. Ook de ont- leningsweg kan invloed hebben op de uitspraak van een woord. Naast elkaar vinden we mekaniek en mechaniek, waarbij het verschil in spelling en uitspraak veroorzaakt wordt door verschil in ontleningsweg: mekaniek is via het Frans ontleend, mechaniek uit het Latijn, waar het woord weer uit het Grieks stamt.

Nadat een woord geleend is, maakt het de normale Nederlandse klank­ veranderingen mee. In het Nederlands is bijvoorbeeld de combinatie -ege- samengetrokken tot -ei-: dweil, zeil komen uit de oudere vormen dwegel, segel. Hetzelfde zien we bij het leenwoord tegel, dat samengetrokken is tot teil De klankveranderingen die een leenwoord wel o f juist niet meegemaakt heeft, zijn zeker bij de oudste leenwoorden een belangrijke hulp bij het bepalen van het tijdstip waarop het leenwoord geleend is. Zie hoofdstuk iv , 'Klankveran­ deringen en vormveranderingen’.

Bij inburgering van leenwoorden kan ook de klemtoon aangepast wor­ den. Zo is bij de oudste Latijnse leenwoorden de klemtoon net als bij Ger­ maanse woorden teruggetrokken op de eerste lettergreep (bekken), terwijl de klemtoon bij jongere Franse leenwoorden op de laatste o f één na laatste let­ tergreep ligt (bassin).

De spelling van leenwoorden

Wij hebben het alfabet leren kennen van de Romeinen. Het Latijnse alfabet is enigszins aangepast aan de behoeften van het Nederlands. Daardoor is er ver­ schil gemaakt tussen i en j , en v en u, en wordt de dubbele u als w geschreven - letters die in het klassieke Latijn niet voorkwamen. Bovendien kennen we dubbele klinkers om het verschil in lengte tussen pot en poot, ter en teer aan te geven.84

Bij oudere, ingeburgerde leenwoorden heeft de spelling in principe de uitspraak gevolgd: een ingeburgerd leenwoord wordt dus als een Nederlands woord uitgesproken en gespeld. Vreemde woorden daarentegen werden en worden gespeld zoals in de brontaal. Daardoor kent het Nederlands de letters c, q, x en y, die niet voorkomen in Germaanse woorden, maar alleen in vreemde woorden en eigennamen.

De spelling van bastaardwoorden, dat wil zeggen min o f meer ingebur- gerde woorden, levert van oudsher problemen op, in tegenstelling tot die van volkomen ingeburgerde o f juist volkomen oningeburgerde, dus vreemde woorden. Moeten bastaardwoorden gespeld worden volgens het etymologi­ sche beginsel (spellen zoals de brontaal) o f het uitspraakbeginsel (spellen zo­ als je het zegt)?

De spelling ligt sinds 1804 vast, in eerste instantie zoals vastgesteld door Siegenbeek. Op deze spelling zijn allerlei correcties gekomen, en vanaf 1954 is de spelling bij wet vastgelegd in de Woordenlijst. In december 1995 is een her­ ziene Woordenlijst verschenen. Deze was hard nodig, want voor nieuwe woor­ den die na 1954 waren geleend, bestonden nog geen regels: de woordenboeken spelden deze zo veel mogelijk ‘in de geest van’ de Woordenlijst. Iedereen is het erover eens dat al bij de samenstelling van de Woordenlijst fouten zijn gemaakt. Ook in de herziene versie komen nog allerlei anomalieën voor. Afgezien van inconsequenties als accorderen versus akkoord, korset versus corsage, kritiek versus criticaster, truc versus trukendoos en dergelijke, is het niet duidelijk waarom we debacle spellen naast mirakel, spektakel en faxen naastfiksen.

Iedere spellingcommissie die sinds 1954 is benoemd - en dat zijn er heel wat85 - heeft geprobeerd regels vast te stellen voor de spelling van de bastaardwoorden. Maar wat is een bastaardwoord precies? Wanneer is een woord niet meer vreemd, maar bastaard? Dit blijkt telkens weer een heikel punt te zijn, waarop meer dan één spellingcommissie haar tanden stukgebe­ ten heeft. De spellingcommisie die begin jaren negentig van de vorige eeuw onder voorzitterschap van Guido Geerts voorstellen heeft gedaan, heeft ge­ probeerd het verschil tussen bastaardwoorden en vreemde woorden terug te brengen tot de uitspraak en woordvorming: de commissie beschouwde een woord waarvan uitspraak en woordvorming aangepast zijn aan het Neder­ lands als een bastaardwoord, en een woord waarvan de uitspraak (goal, jour- aal) o f de woordvorming (centrum, meervoud centra) afwijkt als een vreemd woord. In principe zouden alle bastaardwoorden voortaan als inheemse, Nederlandse woorden gespeld moeten worden. Alleen vreemde woorden zouden een afwijkende spelling behouden. De publieke opinie (gevolgd door de ministers) heeft echter anders beslist, en van het voorstel van de commis- sie-Geerts is slechts een zeer verwaterde versie aangenomen. Zoals Meijers al in 1965 zei: ‘het publiek heeft in spellingzaken doorgaans het laatste woord’.86 Zie verder de paragraaf‘Spellingvoorschriften en leenwoorden’ in hoofdstuk iv.

Diakritische tekens

Niet alleen het Nederlands paste het Latijnse alfabet, dat uit 21 tekens be­ stond, aan de eigen behoeften aan, ook andere talen deden dat. In de loop van de tijd zocht en vond iedere taal een eigen oplossing voor de spelling van klan­ ken waarvoor geen letter bestond, door letters te combineren met streepjes, komma’s, boogjes, dakjes o f puntjes, de zogenoemde diakritische tekens. Zo ontstonden uitgebreide Latijnse alfabetten.87

In het Frans ging men, om nieuwe klanken weer te geven die waren ont­ staan door klankveranderingen, in de zestiende eeuw het accent aigue gebruiken voor de lange klinker /ee/ (refugié), het accent grave voor de lange klinker /èè/ (volière), de circonflexe voor lange klinkers die waren ontstaan door samentrekking (enquête uit enqueste) en de trema om aan te geven dat twee opeenvolgende klinkers apart worden uitgesproken (naïef). Met de ce­ dille (garçon) ten slotte duidde men een bepaalde s-klank aan.

Het Nederlands, dat vanaf de dertiende eeuw vele honderden woorden uit het Frans leende, nam samen met de leenwoorden de Franse diakritische tekens over - dat verklaart direct waarom deze bij ons allemaal een Franse naam hebben. Met die tekens gingen we creatief om: we gingen ze op een ei­ gen manier gebruiken, die afweek van het Frans. Zo spellen wij codeïne en coëfficiënt, terwijl de Fransen codéine en coefficient schrijven. Desondanks is het voorkomen van een accent aigue, grave, circonflexe o f cedille (niet van een