• No results found

In dit boek worden in principe alleen de woorden opgenomen die het Neder­ lands in de loop van de tijd heeft: geleend en behouden. Leenwoorden die alweer zijn verdwenen uit het huidige Nederlands laat ik buiten beschouwing. Uit het overzicht van ontleningen wordt duidelijk dat het Nederlands op bepaalde terreinen sterke invloed van andere talen en culturen heeft ondergaan (zie de samenvatting hierboven), blijkend uit het grote aantal leenwoorden op dat

terrein. Voorts wordt duidelijk dat sommige talen als intermediair voor leen­ woorden uit andere talen hebben gediend. Bij de talen waaruit het aantal leen­ woorden erg groot is, moest een keuze gemaakt worden: het is niet mogelijk alle leenwoorden te geven (als die al bekend zouden zijn), maar wel geef ik aan op welke terreinen deze talen invloed hebben uitgeoefend.

Centraal staan de leenwoorden die voorkomen in het huidige Standaard­ nederlands (ook wel a b n o f Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd)175, dus niet woorden uit vaktalen o f verouderde woorden. Vaktaalwoorden laat ik weg omdat dergelijke woorden te technisch zijn en daardoor meestal tot de eigen groep beperkt blijven en onbekend zijn buiten de groep. In principe worden alleen leenwoorden vermeld die opgenomen zijn in de laatste druk­ ken van de Grote Van Dale (maar geen vaktaalwoorden) en het Groot geïl­ lustreerd woordenboek van Verschueren, bewerkt door Claes. Het feit dat een woord in een van deze woordenboeken is opgenomen, bewijst dat het min o f meer algemeen geaccepteerd is.

Woorden die gebruikt worden ter aanduiding van zaken die niet tot de Nederlandse cultuur behoren, de zogenoemde exotismen’, laat ik buiten beschouwing. Exotismen die door de moderne media en door het toerisme bekend zijn geworden, zijn bijvoorbeeld de namen voor muntsoorten en par­ lementen uit andere landen (de Russische Doema, de Deense Folketing en de Noorse Storting, de Israëlische Knesset, de Poolse Sejm) o f de Roemeense veilig­ heidsdienst de Securitate. Dit soort woorden beschouw ik niet als onderdeel van de Nederlandse taal. Daarentegen liggen de schappen van Albert Heijn tegenwoordig vol met de meest exotische gerechten, die tien jaar geleden nog volkomen onbekend waren. Dergelijke namen neem ik wel op, want ze beho­ ren tot het Nederlandse taalgebruik (‘krijgen we vandaag zabaglione toe?’).

Ik behandel de ontleningen en de cultuurgeschiedenis van het gehele Nederlandse taalgebied, dus zowel van Nederland als van België. Soms is het daarbij van belang om onderscheid te maken tussen Noord- en Zuid-Neder- lands. Onder Zuid-Nederlands versta ik het Nederlands dat in België ge­ sproken wordt en dat vaak overeenkomt met het Nederlands van de zuide­ lijke provincies van Nederland. Onder Noord-Nederlands versta ik alles wat daarboven gesproken wordt. Er is geen scherpe lijn te trekken tussen waar Noord-Nederlands begint en Zuid-Nederlands eindigt, en dat is voor dit boek ook niet nodig.

Er bestaan een aantal verschillen tussen de standaardtaal in het Noorden en het Zuiden, met name in de woordenschat en de uitspraak. In de Zuid-Neder- landse standaardtaal bestaan enkele algemeen-Belgische woorden, die niet in Nederland bekend zijn. Enerzijds betreft dit de officiële terminologie, de woor­ denschat die verbonden is met de staatsinrichting. Zo heten een Belgische sche­ pen en vrederechter in Nederland wethouder en kantonrechter. Andere verschillen komen doordat in België sinds de zeventiende eeuw woorden bewaard zijn ge­ bleven die inmiddels in het Standaardnederlands zijn verdwenen o f als archa­ ïsch worden beschouwd, zoals geenszins, nagel ‘spijker’, kleed ‘jurk’, nochtans, ver­ mits. Tot slot bestaan er dialectwoorden - deels Franse leenwoorden - die in

veel o f alle o f de meeste Belgische dialecten worden gebruikt en die worden beschouwd als standaardtaalwoorden, hoewel ze in Nederland onbekend zijn. Voorbeelden zijn ajuin ‘ui’, beenhouwer, hesp ‘ham’ en nonkel ‘oom’. Ook op het gebied van leenwoorden bestaan er enige verschillen tussen het Noord­ en het Zuid-Nederlands, bijvoorbeeld in de uitspraak, maar soms ook in soort en aard van de ontleningen en in de houding ertegenover (in België staat men negatiever tegen Franse leenwoorden dan in Nederland). Naast de standaardtaal bestaat er in België een tussentaal - ook wel Verkavelings- vlaams o f Belgisch beschaafd genoemd. Dit is een taalregister dat zich tussen de traditionele dialecten en de standaardtaal bevindt, de (zeer) informele spreektaal van Vlaanderen. In de tussentaal vinden we grote invloed van de dialecten, vooral het Brabants, en veel gallicismen, purismen en archaïs­ men.176 Overigens worden de verschillen tussen het Noord- en Zuid-Neder- lands steeds kleiner.

Waar dat te pas komt, geef ik ter illustratie voorbeelden uit de (Noord- en Zuid-Nederlandse) dialecten, voornamelijk gebaseerd op het Etymologisch dia­ lectwoordenboek van A. Weijnen, met voor de Zuid-Nederlandse dialecten en­ kele aanvullingen uit het West-Vlaams etymologisch woordenboek van F. Debra- bandere.177 Er worden enkele honderden geleende dialectwoorden vermeld, waarmee uiteraard geen volledig overzicht is gegeven. Geleende dialectwoor­ den worden alleen genoemd wanneer ze passen binnen o f iets toevoegen aan de cultuurhistorische achtergrond van de invloed van een bepaalde taal op het Nederlands, en wanneer ze (voorzover valt te achterhalen) rechtstreeks uit de vreemde taal zijn geleend - niet wanneer ze via het Standaardneder­ lands in het dialect terecht zijn gekomen. Een voorbeeld is het gegeven dat er in Zuid-Nederlandse dialecten dankzij de Spaanse bezetting in de Tachtig­ jarige Oorlog diverse Spaanse woorden zijn overgenomen die in het Noord- Nederlands onbekend zijn.

Daarentegen blijven ontleningen o f invloeden van de dialecten op de standaardtaal buiten beschouwing - alleen de invloed van vreemde talen wordt beschreven - , hoewel die er wel degelijk zijn.178 Ik geef een paar voor­ beelden. Uit oostelijke, Saksische dialecten (Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland) komen bleu en sneu als variant van Standaardnederlands blood, snood, en bedeesd naast dazen. De Zuid-Nederlandse dialecten hebben regelma­ tig woorden aan de standaardtaal geleverd; zo hebben in de twintigste eeuw de Zuid-Nederlandse woorden betoging, gezapig, monkelen, zinderen zich over het Noorden verbreid,179 net als op voorhand en de wielerterm nipt (‘een nipte overwinning’), die in 1960 nog veroordeeld werd: ‘dat is natuurlijk verkeerd, zelfs al stelt men zich op Westvlaams standpunt/180 U it onderzoek blijkt dat de dialecten na 1950 een belangrijke voedingsbodem voor nieuwe woorden in de standaardtaal vormen. Algemeen bekend zijn het Groningse butje ‘imbe­ ciel, slome jongen’, de Zuid-Nederlandse sportterm afzien ‘lijden’, en dialect­ woorden zoals kanen, meuren, pleuren en ruft.181

Ik schenk wel aandacht aan neologismen, jonge leenwoorden die nog maar kort in het Nederlands voorkomen. Van deze woorden is nog niet zeker

o f ze zullen standhouden, sterker nog: sommige zijn alweer verdwenen! Zel­ den hoor je nog de Engelse leenwoorden hipster (hetzelfde als hippie), Jesus- freak, loafer 'instapschoen’, en alle ‘innen’ zijn ‘out’ : love-in, sit-in, sleep-in, teach- in. Ze zijn verdwenen, tegelijk met de jaren-zestig-cultuur. In 1975 werden al deze woorden nog als neologisme genoemd.182 Nieuwe leenwoorden heb ik verzameld uit neologismenwoordenboeken, uit de kranten o f op internet - nieuwe woorden en nieuwe betekenissen illustreer ik waar m ogelijk aan de hand van citaten.183

Verder geef ik zo veel mogelijk moderne woorden uit verschillende soci­ ale groepen: jongerentaai, straattaal, studententaal, yuppietaal, homotaal, Bargoense woorden en soldaten- en marinetaal. Onder Bargoens verstaan we tegenwoordig de volkstaal van de randstad, zoals beschreven door Endt.184 Vroeger werd hieronder verstaan de geheimtaal van zwervers en venters, een taal die gekleurd was door de streektaal van de sprekers en die beschreven is door Moormann185 - maar met het verdwijnen van zwervers op het platte­ land en van venters is ook deze taal verdwenen.

De woorden uit jongerentaai, studententaal en yuppietaal lopen in el­ kaar over en overlappen elkaar gedeeltelijk, omdat jongeren als ze gaan stu­ deren natuurlijk hun woordenschat meenemen en yuppen nog studenten­ woorden gebruiken. Woorden uit deze groepstalen krijgen soms ruimere verbreiding, ze worden dan (informeel) Standaardnederlands. Maar ze kunnen ook geruisloos uit de groepstaal verdwijnen. Ruimere verspreiding hebben de volgende leenwoorden gekregen, die in 1913 in studentenuit­ drukkingen genoemd werden: een strop hebben, in zijn sas zijn186, en de oor­ spronkelijke soldatenuitdrukking iemand in het vizier hebben. O f de in hoofd­ stuk 1 vermelde groepstaalwoorden blijvertjes zijn o f niet, zal de toekomst leren.187

Ik ga in principe niet in op de geschiedenis van afzonderlijke woorden, hun betekenis- en klankveranderingen en dergelijke; daarvoor zijn etymolo­ gische woordenboeken. Ik geef altijd de meest waarschijnlijke etymologie, soms vermeld ik meerdere mogelijkheden, in die gevallen waar een keuze on­ mogelijk is. In gevallen waar de geschiedenis interessant is o f de etymologie moeilijk te vinden is, geef ik soms extra achtergrondinformatie. Ik heb daar­ voor een aantal boekjes met taalkundige opstellen doorgenomen,188 wat soms verklaringen opleverde die de etymologische woordenboeken niet ge­ haald hebben, hoewel ze zeer waarschijnlijk lijken. Sommige woorden wor­ den op verschillende plaatsen in het boek besproken. Als u alles over een be­ paald woord w ilt weten, doet u er goed aan achter in het woordregister alle plaatsen waar het woord genoemd wordt op te zoeken, want de informatie wordt niet op iedere plaats herhaald.

Alle hoofdstukken en hoofdparagrafen beginnen met een noot waarin de belangrijkste literatuur over dat hoofdstuk wordt vermeld. Verder worden in de noten literatuurverwijzingen gegeven ter ondersteuning van bepaalde uitspraken. Deze informatie kan overgeslagen worden, maar geeft geïnteres­ seerden de mogelijkheid verder te lezen over het onderwerp, en het maakt

uitspraken verifieerbaar. Ik geef geen evaluaties van de gebruikte literatuur en ik ga niet in discussie met auteurs. In principe heb ik de bronnen zo kri­ tisch m ogelijk gebruikt en datgene wat achterhaald is, genegeerd.

Naar het mogelijke is de spelling in dit woordenboek in overeenstemming met de officiële regelgeving. Doordat er in oktober 2005 veranderingen zullen worden doorgevoerd die nog niet bekend zijn bij het persklaar maken van deze uitgave, kan dat niet in alle gevallen worden gegarandeerd. In hoofd­ stuk 1 over leenwoorden vermeld ik vanwege de leesbaarheid niet telkens de vorm in de brontaal; deze wordt wel in het register achterin vermeld. In hoofdstuk 11 en 111 over vertalende ontleningen en betekenisontleningen geef ik wel telkens het buitenlandse voorbeeld, omdat dat nooit herleidbaar is: ver­ talende ontleningen en betekenisontleningen maken immers gebruik van in­ heemse woorden. In de inleiding bij het Woordregister wordt uitleg gegeven over de gebruikte transcriptie en spelling van woorden uit andere talen.

In dit boek gebruik ik zo min mogelijk vaktermen. De gebruikte termino­ logie is in deze inleiding uitgelegd; in hoofdstuk iv komen nog een aantal nieuwe begrippen ter sprake. Er zijn nog twee termen die nadere verklaring behoeven, namelijk ‘teruggaan op’ en ‘via’. ‘Teruggaan op* wordt in twee situaties gebruikt. Ten eerste in de zin: ‘het Franse woord évacuer gaat terug op Latijn evacuare.’ In deze zin duidt het erop, dat de Franse vorm zich regel­ matig ontwikkeld heeft uit de Latijnse. De Franse woordenschat is immers in principe de voortzetting van de vulgair Latijnse. Ten tweede in de zin: ‘asperge is ontleend aan Frans asperge, dat via het Latijn teruggaat op het Grieks’; of: ‘Frans diagnose gaat terug op het Grieks’. Hier kan geen sprake zijn van nor­ male taalontwikkeling, dus hier is bedoeld, dat het Franse (of bij asperge het Latijnse) woord aan het Grieks ontleend is. Vaak gebruik ik in die gevallen ook de uitdrukking ‘ontleend aan’ o f ‘geleend uit’, maar er zijn gevallen dat dit niet kan, al was het maar om stilistische redenen. Dan het woord ‘via’ in: ‘asperge is ontleend aan Frans asperge, dat via het Latijn teruggaat op het Grieks’ o f in: ‘kalm is ontleend aan het Frans, dat via het Italiaans teruggaat op het Grieks.’ Hier vinden we dezelfde tweedeling als bij ‘teruggaan op’: bij asperge is het Franse woord volgens de normale taalontwikkeling uit het La­ tijn voortgekomen, en is het Latijnse woord ontleend aan het Grieks; bij kalm is het Franse woord ontleend aan het Italiaans, dat het woord op zijn beurt weer uit het Grieks geleend heeft.

Leenwoorden,

geleende woorddelen