• No results found

De opbouw van de Nederlandse woordenschat

De moderne Nederlandse woordenschat bestaat uit erfwoorden, nieuwvor­ mingen en ontleningen. De oudste woorden in het Nederlands zijn erfwoor­ den. Dit zijn woorden die al bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden o f nog ouder: uit de tijd dat de Indo-Europese talen een eenheid vormden. Voorbeelden van erfwoorden zijn berk, beuk, den, eend, hond, geit, lang, koe, man, melk, oog, otter, rad, sneeuw, varken, vee, wilg, wolf. Over het al­ gemeen worden erfwoorden gebruikt voor de zogenoemde centrale woor­ denschat, de woorden voor de alledaagse, onmiddellijke, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens, zoals woorden voor li­ chaamsdelen (arm, neus, oog, oor) en woorden als dag, maan, nacht, zon en horen, voelen, zien.1

Naarmate de maatschappij veranderde, had men niet meer genoeg aan de erfwoorden - er waren nieuwe woorden nodig voor nieuwe begrippen. Hier­ aan werd op twee manieren voldaan: door nieuwvormingen en door ontle­ ningen aan andere talen. Maar alvorens in te gaan op de nieuwvormingen en ontleningen, eerst iets over de geschiedenis van de erfwoorden.

Erfwoorden

Er bestaan verschillende taalfamilies: talen met een gemeenschappelijke voorouder. Ik noem hieronder alleen die taalfamilies en talen die in het ver­ volg van dit boek nog ter sprake komen. De voor ons belangrijkste taalfami­ lies zijn:

• het Altaïsch, waartoe de Turkse talen (Turks, Tataars) en het Mongools be­ horen;

• het Hamito-Semitisch o f Afro-Aziatisch, dat onder andere bestaat uit het Egyptisch; de Berbertalen; en het Semitisch, verdeeld in het Oost-Semi- tisch met het Akkadisch, en het West-Semitisch, dat op zijn beurt weer onderverdeeld is in het Noordwest-Semitisch (Aramees, Fenicisch, He­ breeuws) en het Zuidwest-Semitisch (Arabisch);

• het Austronesisch, waartoe de Indonesische en Polynesische talen behoren; • het Oeralisch, waartoe het Fins, Hongaars, Ests en Laps behoren;

• het Dravidisch in Zuid-India, met als belangrijkste vertegenwoordigers het Malayalam, het Tamil en het Teloegoe;

• het Sino-Tibetaans, met het Tibetaans en het Chinees met al zijn dialec­ ten; en

• het Indo-Europees (zie hieronder).

Verder zijn er een aantal geïsoleerde talen, dat wil zeggen talen die voorzover bekend niet verwant zijn aan een andere taal en dus niet tot een taalfamilie behoren. Het Baskisch is zo’n geïsoleerde taal.

In situaties waar volkeren met verschillende talen werken, kunnen een­ voudige omgangstalen ontstaan op basis van het Engels o f een andere West- Europese taal. Dergelijke omgangstalen noemen we pidgins. Pidgin is een Chinese verbastering van het Engelse woord business (in de Chinese havens werd vroeger gebruik gemaakt van een pidgin) o f van pigeon ‘d u if, omdat een pidgin net als een d u if dient om simpele boodschappen over te brengen. Een pidgin kan moedertaalsprekers krijgen, dat wil zeggen dat de taal in huise­ lijk verkeer gebruikt wordt. De taal ontwikkelt zich dan tot een volledige taal, en we noemen haar nu een creooltaal. Op basis van het Nederlands is in Indonesië de creooltaal Petjoh o f Petjok ontstaan als voertaal in de kazernes en op straat. Het Papiaments, de omgangstaal op de Benedenwindse Eilan­ den, is een Portugees-Spaanse creooltaal, en het Sranan(tongo) in Suriname is een Engelse creooltaal. Uit deze creooltalen hebben we een aantal woorden geleend.

Maar terug naar de Indo-Europese taalfamilie. Deze familie is voor ons het belangrijkst, omdat hiertoe de Germaanse talen en dus ook het Neder­ lands behoren, maar dat niet alleen: vrijwel alle talen in Europa en verder een aantal talen in India behoren ertoe. In Europa zijn uitsluitend het Baskisch, Turks, de aan elkaar verwante talen Fins, Ests, Laps en Hongaars en een groot aantal kleinere o f grotere Turkse, Oeralische en Kaukasische talen in de voor­ malige Sovjet-Unie geen Indo-Europese talen. Het Indo-Europees is nooit ge­ schreven. Vanaf ongeveer 2500 voor Chr. viel het Indo-Europees langzaam uiteen in verschillende takken. Dat kwam doordat het Indo-Europees zich over een groot gebied verspreidde waardoor het onderling contact verloren raakte, en doordat het in de verschillende gebieden in aanraking kwam met andere talen, die invloed op delen van het Indo-Europees uitoefenden. De verschillende takken vielen na enige tijd ook weer uiteen in verschillende ta­ len. Sommige daarvan zijn inmiddels verdwenen (bijvoorbeeld het Thra- cisch), die laat ik hier buiten beschouwing. Andere bestaan nog steeds. De verschillende talen bezitten gemeenschappelijke woorden die teruggaan op het Indo-Europees. Doordat de talen steeds meer uit elkaar groeiden, veran­ derde de vorm van de woorden. In die verandering zit een zekere regelmaat, waardoor het m ogelijk is de oorspronkelijke vorm via klankwetten te recon­ strueren. Zo weten we dat het Nederlandse woord gast, het Latijnse hostis en het Russische gost’ alle drie teruggaan op een gemeenschappelijk Indo-Euro­ pees woord, net als Nederlands hart, Latijn cor, Grieks kardia en Russisch serdce. Doordat de talen een eigen ontwikkeling doormaakten, werd het ech­ ter ook mogelijk dat talen woorden leenden van andere talen, zelfs oorspron­ kelijke erfwoorden, omdat deze in de loop van de tijd een verschillende vorm hadden gekregen. Zo hebben we naast het erfwoord vader het hieraan ver­ wante Latijnse woord pater geleend.

Met de meeste talen die - net als het Nederlands - teruggaan op het Indo- Europees, hebben wij contact gehouden. Uit de meeste talen hebben we ook, direct o f indirect, woorden geleend. Daarom is het de moeite waard hier een overzicht van de verschillende Indo-Europese takken te geven. Met het

Albanees, het Armeens en de Baltische talen (Lets, Litouws) hebben we niet tot nauwelijks rechtstreeks contact gehad - het contact was zo gering dat er uit deze talen nooit leenwoorden zijn overgenomen. Met de Aziatische tak, het Indo-Iraans, hebben we wel wat contact gehouden. Het Indo-Iraans be­ staat uit een Iraanse tak (met als belangrijkste vertegenwoordiger het Per­ zisch; ook het Koerdisch en het uitgestorven Scytisch zijn Iraanse talen), en een Indische tak met als oudste taal het Sanskriet o f het Oudindisch en als moderne talen onder andere het Bengali, Hindi, Punjabi, Singalees, Urdu en tevens het Romani (vroeger Zigeunertalen genoemd).

Verder hebben we contact gehad met de Europese takken Grieks, Keltisch (met de moderne talen Welsh, Iers en Gaelisch in Groot-Brittannië en Bretons in Frankrijk), en het Slavisch, dat verdeeld wordt in het Oost-Slavisch (Oekra- iens, Russisch, Wit-Russisch), het West-Slavisch (Pools, Slowaaks, Tsjechisch) en het Zuid-Slavisch (Bosnisch, Bulgaars, Kroatisch, Macedoons, Servisch, Sloveens). Overigens is het verschil tussen het Bosnisch, Kroatisch en het Ser­ visch heel gering, en werd de taal van de Bosnische moslims, Serven en Kroa- ten in het nabije verleden Servo-Kroatisch genoemd. Sinds de oorlog in voor­ m alig Joegoslavië proberen de Kroaten en Bosniërs kunstm atig het verschil tussen het Bosnisch, Servisch en het Kroatisch te vergroten.3

De twee belangrijkste Indo-Europese takken zijn voor ons het Italisch en het Germaans. Het Italisch is het voorstadium van het Latijn. Het vulgair La­ tijn dat van 400 tot de negende eeuw gesproken werd, noemen we Romaans. Uit dit Romaans zijn de moderne Romaanse talen voortgekomen: het Cata­ laans, Frans, Italiaans, Portugees, Provengaals, Retoromaans, Roemeens en Spaans. Met de meeste Romaanse talen hebben we gedurende lange tijd con­ tact gehad, en uit deze talen hebben we verreweg de meeste woorden ge­ leend.

Tot slot dan het Germaans, onze voorvader. Vroeger ging men ervan uit dat de Germaanse tak zich in drie groepen splitste: Oost-Germaans, Noord- Germaans en West-Germaans. Tegenwoordig gaat men ook wel uit van een vijfdeling (genoemd naar de plaats van herkomst): Noord-Germanen, Oost- Germanen (of Oder-Weichsel-Germanen), Elbe-Germanen (waartoe onder anderen de Langobarden, Beieren en Alamannen behoorden), Wezer-Rijn- Germanen (onder anderen de Franken) en de Noordzee-Germanen (Friezen, Angelen en Saksen). Bij deze vijfdeling komen Nederlands en Duits niet voort uit één tak, maar hebben stammen uit verschillende takken aan de ta­ len bijgedragen.4

De splitsing in takken ging uiteraard zeer geleidelijk, maar was waar­ schijnlijk vóór het begin van de jaartelling een feit. Uit de periode dat het Germaans nog een eenheid vormde, stammen onder andere de Germaanse erfwoorden baas, ooievaar en zeuren, die niet in andere Indo-Europese talen voorkomen. Na de periode van eenheid splitste het Germaans zich volgens de traditionele opvatting in het Oost-Germaans, bestaande uit het uitgestorven Gotisch (dat enige tijd gesproken is van de Zwarte Zee tot Spanje en Noord- Afrika); het Noord-Germaans, waaruit het moderne Deens, Faer0ers, IJslands,

Noors en Zweeds zijn ontstaan; en het West-Germaans, waaruit het moderne Engels, Duits, Fries, Platduits (of Nederduits) en Nederlands zijn ontstaan. Uit het Duits is in de Middeleeuwen het Jiddisch ontstaan, en uit het Neder­ lands is vanaf de zeventiende eeuw het Afrikaans voortgekomen.

Het spreekt vanzelf dat de ontwikkeling van het West-Germaans naar het moderne Nederlands geleidelijk was. Van de achtste eeuw tot 1200 spreken we van Oudnederlands o f Oudnederfrankisch; uit deze periode zijn nauwe­ lijks geschreven bronnen overgeleverd. Van 1200 tot 1500 spreken we van Middelnederlands (waarbij de dertiende-eeuwse taal wel Vroegmiddelneder- lands wordt genoemd), en in de periode daarna van Nieuwnederlands (waar­ bij het Nederlands van de zestiende eeuw wel Vroegnieuwnederlands wordt genoemd). Ook de andere talen kennen vergelijkbare (niet identieke!) perio- diseringen. Het Oudengels bijvoorbeeld loopt van 700 tot 1100, van 1100 tot 1500 spreken we van Middelengels, de periode daarna heet Nieuwengels. Zie verder de inleiding op het Woordregister.5

Toen de Germanen zich vestigden in de Lage Landen en de gebieden waar tegenwoordig Germaans wordt gesproken, woonden hier al mensen. Deze namen het Germaans over als moedertaal, maar de taal o f talen die zij voor­ dien spraken, oefenden eerst invloed op het Germaans uit. Over deze sub­ straattaal o f -talen is verder niets bekend. Onderzoek naar de invloed ervan op het Germaans loopt nog, en de omvang van de substraatinvloed is niet ze­ ker. Beekes meent echter dat mogelijk de helft van de ogenschijnlijke erf- woorden een substraatwoord is.6 Het substraatonderzoek is nog in volle gang; in dit boek wijd ik er geen aandacht aan, al was het maar omdat sub- straattaalwoorden in zekere zin inheemse woorden, dus geen leenwoorden, genoemd kunnen worden.

Nieuwvormingen

In 1965 zei Meijers: ‘Nieuwe, werkelijk nieuwe woorden, woorden die nog nooit gebruikt zijn, nergens aan herinneren, maakt men niet. In theorie zou dit best mogelijk zijn: we kunnen van de Nederlandse klanken nog tal van combinaties maken: "lam” is een nederlands woord, maar “lem”, “ lim” “ laam”, “Hem”, “lum ”, “luum” “loem” zouden nog beschikbaar zijn. Waarom het in de practijk niet mogelijk blijkt, weet ik niet; het is echter nog nooit gebeurd, zo’n nieuwe klankenreeks als een nieuw woord ingang te doen vin­ den/7 ‘Nooit’ is wel erg categorisch: wat te denken van kodak, de wiskundige term googol ‘10 tot de 100ste macht’, kukel (waarvan de samenstelling minkukel gemaakt is) en misschien fiets} Maar zeldzaam zijn dergelijke vormingen zeker, en opvallend is dat we meestal weten wie de bedenkers zijn: kodak is ver­ zonnen door de fabrikant George Eastman,googol door de wiskundige E. Kasner (eigenlijk door zijn negenjarige neef, die op verzoek dit woord verzon) en kukel door Marten Toonder. Alleen de herkomst van fiets ligt nog steeds in het duister. Misschien hoort ook gas, verzonnen door de Brusselaar Jan Baptist van Helmont (1579-1644), bij dit rijtje woorden thuis. Het is echter niet helemaal uit de lucht gegrepen, het is namelijk geïnspireerd door het Griekse chaos.

Tegenwoordig worden veel nieuwe woorden gevormd van de beginletters o f lettergrepen van andere woorden. Een letterwoord, dus een woord dat ge­ maakt is van de beginletters van de woorden die het begrip uitdrukken, is vut voor vervroegde uittreding, met de afleiding vutten; van het letterwoord pin, ont­ leend aan Engels p i n = personal identification number, hebben wc pinnen af­ geleid en de samenstelling pincode gemaakt. Lettergreep woorden zijn agitprop van agitatie en propaganda, en de naam Benelux van België, Nederland en Luxem­ burg.

Het grootste aantal nieuwvormingen wordt gemaakt door samenstelling o f afleiding. Samenstelling is de samenkoppeling van twee woorden tot een nieuw woord, zoals tafelpoot en schoenveter. Afleiding vindt plaats door middel van voorvoegsels o f achtervoegsels, dat wil zeggen woorddelen die niet apart voorkomen maar alleen in combinatie met een grondwoord o f stam. Met achtervoegsels zijn gevormd maatschappij van maatschap en machtig van macht, met voorvoegsels bedenken van denken, onmacht van macht, en met zowel een voor- als een achtervoegsel gebergte van berg. Onder woorddelen versta ik ook woorden die wel apart voorkomen, maar met een andere betekenis dan in samenstellingen, zoals marathon ‘wedstrijd', dat als voorvoegsel marathon- de betekenis V a t heel lang duurt’ heeft: marathonvergadering.

Er zijn meer manieren om nieuwe woorden te vormen, maar die komen minder vaak voor. Woorden kunnen gevormd worden door klanknaboot­ sing: bliepen (dat wij waarschijnlijk niet ze lf gemaakt hebben, maar ontleend aan Engels to bleep); door samentrekking van twee bestaande woorden: con- culega van concurrent en collega; door verkorting: rasta voor rastafari (deze ver­ korting is in het Engels gemaakt); o f door (opzettelijke o f onbewuste) vervor­ ming van een bestaand woord: sikkeneurig voor chicaneurig.8 Persoonsnamen en plaatsnamen kunnen soortnaam worden. Woorden die vernoemd zijn naar persoonsnamen (eponiemen) zijn bijvoorbeeld aanappelen (naar Karei Appel), ammehoela (naar de Afghaanse koning Amanoellah), bakeliet (naar de uitvinder Leo Hendrik Baekeland), belubberen (naar de vroegere minister-pre- sident Lubbers), en bintje (naar het Friese meisje Bintje Jansma). Ook in an­ dere talen kom t het verschijnsel voor, en sommige eponiemen zijn in zeer korte tijd internationaal geworden, bijvoorbeeld boycot en sandwich, beide uit het Engels. Woorden die naar aardrijkskundige plaatsen o f landen zijn ver­ noemd (geoniemen) zijn astrakan, charleston (hierin zijn de plaatsnamen onge­ wijzigd) en krent (naar Corinthe), sinaasappel (naar China) - in de laatste twee gevallen zijn de plaatsnamen zodanig gewijzigd dat de afkomst niet meer di­ rect duidelijk is.9 Merknamen die soortnaam zijn geworden, zijn aspirine, landrover, luxaflex (in Nederland verzonnen), pingpong en walkman.

Ontleningen

De laatste mogelijkheid om de woordenschat uit te breiden is een woord te ontlenen aan een andere taal. Hierover gaat de rest van dit boek.