• No results found

Het standaardwerk over Franse leenwoorden is nog steeds het werk van Salverda de Grave uit 1906.178 In het door Elzinga gemaakte register uit 1920 komen ruim 12.000 trefwoorden voor. Salverda de Grave geeft echter ook woorden die in het Nederlands niet meer bestaan, hoewel dat er verhou­ dingsgewijs niet eens zo veel zijn: ‘Het is verrassend te constateren dat de grote meerderheid der vroeger gebruikte Franse woorden thans nog worden gebezigd.’ Voorts worden spelvarianten apart opgenomen. Recentere inven­ tarisaties van alleen de gebleven Franse leenwoorden vormen het e w b 1997 en

het Chronologisch woordenboek uit 2001, waarin tevens vermeld wordt wanneer de Franse leenwoorden voor het eerst in het Nederlands zijn genoteerd. In het Chronologisch woordenboek bleek dat het Frans meer dan tweemaal zoveel leenwoorden geleverd heeft als het Latijn, hoewel het contact met het Frans slechts h alf zo lang heeft geduurd (tweeduizend jaar contact met het Latijn tegen ‘slechts’ duizend jaar met het Frans). Ik kan hier uiteraard alleen een se­ lectie van de belangrijkste categorieën Franse leenwoorden geven.179

Leenwoorden uit de Middeleeuwen

De oudste Franse invloed betreft de middeleeuwse riddercultuur. Aan alle middeleeuwse hoven werd Frans gesproken, en Franse woorden waren in de mode. De adel stuurde zijn zonen vaak naar Frankrijk, onder andere om daar de taal te leren. Salverda de Grave merkt op dat de Franse leenwoorden uit de Middeleeuwen meer woorden uit het gewone leven waren, terwijl later meer luxe-woorden werden geleend.

Voorbeelden van leenwoorden uit de riddercultuur met haar vechtlust zijn: avontuur, banier, bazuin, blazoen,granaat, harnas, heraut, kamp ‘legerplaats’, kampioen, klaroen, lans, malie, minstreel, pantser, partij, prijs, queeste (met de dialec- tafleiding kweesten °s nachts als vrijer een meisje bezoeken), rantsoen ‘losgeld’,

toernooi en troubadour. Jachttermen zijn konijn, koppel, patrijs, valkenier en de algemene termen rivier (oorspronkelijk ‘jachtterein langs een stroom’) en sei­ zoen. Overigens hebben we na de Middeleeuwen geen jachttermen meer ont­ leend aan het Frans.

Het woord schalmei hebben we al voor 1300 geleend. Het woord is met de kruisvaarders naar het Oosten gekomen en gaat terug op een Grieks woord. Het werd aanvankelijk voor een muziekinstrument van de ridders ge­ bruikt.180

Leenwoorden betreffende de hofhouding en de weelderige woninginrich­ ting van de adel zijn: baldakijn, buffet, buis, fornuis, gordijn, kabinet, kanteel, kasteel, kozijn, kussen, ledikant, matras, meubel, paneel, paleis, paviljoen, plantsoen, porselein, portaal, pui, servies, tapijt In het Brabants heet een prieeltje een glo- riëtte, een Franse afleiding vangloire ‘glorie’, waarmee oorspronkelijk het paleis van Willem van Oranje werd aangeduid, waarschijnlijk wegens de luxe.181 De feesten van de adel vinden we terug in dans, feest, partij. Woorden die te maken hebben met spelletjes o f spelen zijn: aas, dobbelen, kaatsen, patstelling), pion, schaak. Sollen was ontleend aan een woord voor ‘ballen’ en werd gebruikt in het kolfspel. Vroeger betekende het in het Nederlands ook ‘ballen’; de hui­ dige betekenis van met iemand sollen kent het Frans niet.

Het adellijke voedsel bestond onder andere uit asperge, azijn, citroen, com­ pote, dadel, fazant, jenever, komijn, komkommer, makreel, meloen, pastei, prei, rijst, saus, specerij, spinazie, taart.

Dure stoffen zijn: damast, fluweel, livrei, satijn, taf. Deze stoffen kun je bor­ duren. Edelstenen en materialen voor sieraden hebben wij door bemiddeling van Frankrijk leren kennen: agaat, amber, diadeem, juweel, kristal, parel, topaas.

De hiërarchie tussen mensen blijkt uit: bastaard, baron, cipier, kamenier, kanselier, lakei, markies, meester, page, paladijn, palfrenier, portier, prins, prinses.

Uit de Middeleeuwen kennen we alleen ‘eenvoudige’, algemene kle­ dingstukken, zoals: habijt, jak, pantoffel, wambuis; in latere periodes wordt vooral speciale, luxe-kleding geleend. Jak ‘kort kledingstuk’ is genoemd naar de voornaam Jacques, omdat boeren dit kledingstuk vaak droegen en boeren vaak Jacques heetten. Hiervan afgeleid is de veel deftiger jacquet. Volgens M oerdijk182 is ookjurk ontleend aan het Frans, en wel via de oudere vorm jur­ ken, die oorspronkelijk ‘wapenrok’ betekende. Het zou dan via het Zuid- Nederlands verbreid zijn en door het Engels (alsjerkin ‘wambuis’) uit het Nederlands zijn geleend en niet andersom, zoals altijd gedacht is. Niet ieder­ een is het met deze voorgestelde etymologie eens, maar een zeker alternatief wordt niet gegeven.183 Voor de vorming zie hoofdstuk iv , ‘Klankveranderin­ gen en vormveranderingen’.

Woorden op het gebied van reizen zijn arriveren, fooi, koffer, logeren, logies. Middeleeuwse bestuurlijke termen en rechtstermen zijn arresteren, baljuw, gouverneur, informeren, kwijt, pleit, rente, schavot; belastingtermen: accijns, registreren, taks.

Via Frankrijk hebben wij exotische dieren leren kennen, zoals antilope, buffel, buizerd, dolfijn, gazel, giraf, jakhals, luipaard, papegaai, salamander.184 De

dieren zijn samen met hun naam bekend geworden. Wonderlijk is echter dat we voor algemene begrippen op het gebied van terrein en landschap ook Franse leenwoorden gebruiken: golf, kaap, kust, moeras, rots, terrein, vallei. Hele­ maal opvallend is het leenwoord kanaal, een woord dat altijd met de Hollan­ ders verbonden wordt; kennelijk is de techniek van het kanalen graven door Franse ingenieurs hier bekend geworden!

Kloosterorden als de cisterciëncers en later de benedictijnen en jezuïeten kwamen uit Frankrijk en richtten in de Nederlanden kloosters op. Godsdien­ stige leenwoorden zijn: collecte, devotie, kathedraal, offerande, religieus, sermoen, sint, visioen.

Tot besluit omgangswoorden die al in de Middeleeuwen zijn geleend: akkoord, delicieus, dubbel, excellent, fel, fier, fijn, grief, gulzig, helaas, jaloers, jolijt, juist, loyaal, massief, plat, pompeus, precieus, puur, raar, rond, royaal, schaars; scheldwoorden als fielt, karonje; werkwoorden als blameren, flatteren, paaien, peinzen; woorden betreffende het menselijk karakter: abuis, falen,fantasie, fout, humeur, melancholie, motief, nobel, simpel, spijt; en ten slotte algemene begrip­ pen dis: feit, manier, nummer, orde, plaats.

Militaire termen, vooral uit de zestiende eeuw

Vrijwel de gehele militaire terminologie stamt uit het Frans. Deze invloed stamt vanaf de Bourgondische tijd (1363-1482). Enkele militaire termen zijn Duits (hopman, ritmeester, vaandrig), maar de Duitse legers gebruikten ook veel Franse termen (Leutnant, marschieren, Munition, Soldat), wat de invloed van het Frans op de militaire terminologie nog vergrootte.185 Jones186 en Seiler187 me­ nen overigens exact het tegenovergestelde: de Franse militaire leenwoorden zouden door Nederlandse bemiddeling in het Duits gekomen zijn. Verschil­ lende voorbeelden bevestigen dit: Duits Bagage en Bresche zijn via Nederlands bagag(i)e en bres geleend,188 net als exerzieren en Offizier, het laatste woord met Nederlandse uitspraak /ier/.189 Verder zal gelden wat voor alle internationale termen geldt: de invloed van een woord wordt versterkt doordat het in meer­ dere talen voorkomt, en de richting van de invloed is niet meer te bepalen.

De hiërarchische inrichting van het leger ontstond in de periode van de Tachtigjarige Oorlog en vooral onder generaal Maurits van Nassau (1567- 1625), wat een vloed aan leenwoorden opleverde. Tot Napoleon bleef deze le- gerinrichting ongewijzigd. In het leger van de Republiek bevonden zich veel Franse officieren, vooral na het herroepen van het Edict van Nantes in 1685. Er waren compagnies die bijna uitsluitend bestonden uit Fransen.190 Deze zullen zeker invloed op het taalgebruik gehad hebben. De inrichting van alle moderne legers is gebaseerd op het Franse leger van Napoleon.

Schuiten191 behandelt de legerinrichting en Franse leenwoorden tijdens Maurits van Nassau. In die periode heeft hij de volgende leenwoorden voor legeronderdelen gevonden: artillerie, bataljon, batterij, cavalerie, compagnie, garnizoen, infanterie, regiment, en voor rangen en functies generaal, kanonnier, kapitein, kolonel, korporaal, kornet, lansier, luitenant, luitenant-kolonel, militair, officier, orde, pionier, sergeant, sergeant-majoor, soldaat.192

Namen voor wapens en onderdelen daarvan zijn affuit, ammunitie, arse­ naal, bastion, kanon, karabijn, kuras, mijn, mitrailleur, mortier, munitie. De uitvin­ ding van het buskruit veroorzaakte een hele omwenteling in oorlogvoering en jacht. Toen men de vuurwapens op de jacht ging gebruiken, in plaats van valken, werden de namen van de roofvogels die men vroeger gebruikte over­ gedragen op de nieuwe wapens, vandaar falconet‘vdlk]e’ en musket‘soort sper­ wer’ als wapennamen.193

Overige militaire termen: alarm, bagage, commanderen, discipline, escorte, exerceren, flank, fort, fortificatie, kazemat, kwartier, marcheren, palissade, soldij. Jon­ gere leenwoorden zijn: ambulance, avant-garde, bivak, brigade, défilé, eskader, eskadron, insubordinatie, kazerne, legioen, partizaan, spion, tactiek. Cadet betekende in het Frans eigenlijk ‘jongste zoon’ (zie hoofdstuk v); in het Zuid-Neder- lands heeft kadee de betekenis ‘rare kerel’ gekregen.194

Gezien het belang van de Nederlandse scheepsvaart door de eeuwen heen, is het verbazingwekkend dat wij zoveel scheepstermen uit het Frans geleend hebben: admiraal, admiraliteit, boei, boekanier, bras, drossen, flottielje, fregat, har­ poen, kabel, koers, kompas, konvooi, laveren, marine, marinier, matroos, piraat, quarantaine, sluis.

De zeventiende eeww

Door de verbreiding van het calvinisme zijn protestantse termen ingevoerd: gereformeerd, predikant, protestantisme, reformatie.

In de zeventiende eeuw kwamen veel Franse vluchtelingen naar de Repu­ bliek, zoals de protestantse hugenoten. Zij namen kennis van bepaalde takken van industrie mee, en zo hebben ze de volgende leenwoorden ingevoerd: compagnon, fabrikant, industrie, personeel. Een deel van de hugenoten vestigde zich buiten de Amsterdamse grachtengordel in dcjordaan, en er is wel gesug­ gereerd dat zij verantwoordelijk zijn geweest voor de naam. Jordaan zou dan een verbastering zijn van Fransjardin ‘tuin’, omdat de grachten en straten er naar bloemen en planten vernoemd zijn.

In de zeventiende eeuw kwamen veel gebruikte Franse leenwoorden via de taal van de hogere standen de volkstaal binnen, bijvoorbeeld de koosna­ men voor familieleden: mama, papa, geïntroduceerd door gouvernantes en nonnen en aanvankelijk uitgesproken met eindklemtoon. In sommige krin­ gen werd hiertegen nogal bezwaar gemaakt. Zo wordt in een anoniem werk uit 1829, p.43-45 gezegd: ‘De hedendaagsche smaak schijnt dat gebruik [van pa en ma] te wettigen. Want niet alleen bij de zoogenaamde groote wereld, maar ook bij geletterden, officiers, kooplieden, makelaars (beunhazen mis­ schien zelfs niet uitgezonderd), kortom bij schier al wat fatsoenlijk is o f hee- ten wil, raakt de vader- en moeder-naam, langs zoo meer achter de bank en moet plaats maken voor het uitheemsche Papa en Mama, o f bij verkorting, Pa en Ma. - En in zoo ver kan en w il ik u dat regt niet betwisten. - Maar, o f dat nu w ezenlijk een goede smaak zij, dit is eene andere vrage, welke ik niet zoo toestemmend kan beantwoorden.’ Tante is in diezelfde tijd geleend, uit be­ hoefte aan deftigdoenerij, en verdrong het Nederlandse moei. Ook de deftige

leenvertalingen kleindochter, kleinzoon stammen uit deze tijd. Tot slot is kroost 'kinderen’ in deze periode overgenomen. Al in de zestiende eeuw is kozijn 'n e e f ontleend aan het Franse cousin; tegenwoordig komt kozijn uitsluitend in het Zuid-Nederlands voor. Ook maseur voor 'schoonzuster’, van Frans ma soeur 'mijn zuster’, is beperkt tot het Zuid-Nederlands.

Administratie en bestuur, vooral in de achttiende en negentiende eeuw

Het Frans heeft invloed uitgeoefend op het gebied van de administratie, staatsinrichting en recht, sterker nog, uit het Chronologisch woordenboek blijkt dat het grootste aantal Franse leenwoorden wordt gevonden op de terreinen overheid, wetenschap en typeringen van mensen.195 Tijdens de Franse tijd (1795-1813) werden door Napoleon in de Nederlanden de Franse administra­ tie en wetgeving ingevoerd (bijvoorbeeld arrondissement), maar de Franse in­ vloed dateert al vanaf de Middeleeuwen. Leenwoorden op dit gebied zijn: activiteit, administratie, appèl, arrest, balie, bureaucratie, civiel, constant, creëren, enquête, formeren, formule, griffie, griffier, insolvabel, installeren, justitie, kabinet, kantoor, legaliseren, marechaussee, markeren, moment, notariaat, officieel, officieus, ordonnantie, paperassen, paraaf, parket, partij, paspoort, pensioen, procederen, proce­ dure, proces (verbaal), procureur, rechercheur, recidivist, rehabilitatie, requisitoir, signalement, soeverein. In het Enschedees heeft procureur een aardige betekenis­ ontwikkeling doorgemaakt: prokereur betekent er namelijk 'praatjesmaker’.

De Franse revolutie in 1789 bracht in Europa nieuwe begrippen o f gaf oude begrippen nieuwe inhoud: anarchist, antirevolutionair, bourgeois, centra­ lisatie, coalitie, guillotine, Marseillaise, monarchist, patriot, reactie, revolutie, royalist, saboteren, terrorisme. In 1793 kreeg Engeland de bijnaam perfide Albion, omdat het zich aansloot bij de landen die tegen Frankrijk waren.196 Van na de Franse revolutie stamt de politieke betekenis van liberaal, die door de Fransen is ver­ breid, hoewel ze in Spanje ontstond. Na de Franse revolutie werd Napoleon Bonaparte in 1804 keizer van Frankrijk, en hij maakte zijn oudste broer Jozef heerser over Spanje. Onder zijn bewind kreeg Spanje in 1812 een nieuwe grondwet. Na de val van de Napoleons betrad Ferdinand v u de Spaanse troon, en hij wilde de grondwet direct afschaffen. Daarbij stuitte hij op voor­ standers van de grondwet, de liberales. Aan hen danken we de politieke bete­ kenis van het woord liberaal, dat voorheen alleen 'edelmoedig’ betekende.197

De Marseillaise werd zo genoemd, omdat het lied gezongen werd door een bataljon vrijwilligers uit Marseille, die in juli 1792 Parijs binnentrokken. Om Marseille voor zijn royalistische sympathieën te straffen, kreeg de stad in 1793 de naam Ville-sans-Nom 'Stad zonder naam’, wat zoals Cherpillod198 droogjes opmerkt, toch nog altijd een naam is...

Vóór de Franse revolutie werd de openbare orde in Frankrijk gehand­ haafd door de marechaussee, een afleiding van maréchal 'maarschalk’. Tijdens de Franse revolutie, in 1790, werd besloten dat de marechaussee in Frankrijk voor­ taan gendarmerie nationale genoemd zou worden en zorg moest dragen voor het handhaven van de openbare orde. Het woord gendarme was al sinds de Middeleeuwen in de andere Europese landen bekend in de betekenis van

'krijgslieden, soldaten* (het woord luidde oorspronkelijk gmy d’armes ‘gewa­ pende lieden*). De nieuwe betekenis die de revolutie eraan gaf, werd in veel Europese landen overgenomen. Na de Franse tijd verving men in de Neder­ landen het woord gendarmerie door marechaussee, maar in België nam men na de afscheiding het woord gendarmerie weer aan. In 1932 werd gendarmerie in België officieel vervangen door rijkswacht.199

In de negentiende eeuw hadden het Franse politieke leven, de constituti­ onele monarchie en het parlementaire stelsel invloed op de Lage Landen, blij­ kens: constitutie, nationaal, nationaliteit, parlement, republiek. Zelfs het woord politiek is een Frans leenwoord! Ook de termen communist en kapitalist stam­

men uit het Frans; communist is rond 1848 met Marx en Engels vanuit Duits­ land algemeen verbreid.

Termen betreffende het houden van vergaderingen zijn: balloteren, congres, debat, debatteren, dechargeren, delegatie, discussie, motie, precedent, referent, regle­ ment, unaniem, urgent. Salverda de Grave voegt hieraan toe: ‘Dat in de rubriek "vergaderingen** zo goed als uitsluitend jonge woorden zijn te vinden, be­ wijst dat de vergaderwoede van jonge datum is.*200 Hij schreef dit in 1906...

Diplomatieke termen zijn veelal Frans: ambassade, ambassadeur, attaché, carte blanche, chargé df affaires, communiqué, corps diplomatique (CD), diplomaat.

Kunst

De Franse invloed op het gebied van de kunst is enorm geweest, en stamt van alle tijden.201 Geleende muziektermen (behalve het woord muziek zelf) zijn onder andere: arrangement, dirigeren, fanfare, harmonie, klavier, melodie, octaaf, orkest, ouverture, prelude, trompet. De hobo is ontleend aan Frans hautbois, letter­ lijk ‘hooghout*, dat wil zeggen hout waarvan de toon hoog is.202

Op het gebied van de beeldende kunst en schilderkunst vinden we: antiek, aquarel, atelier, boetseren, dessin, gouache, gravure, guts, illustreren, modelleren, mozaïek, palet, passe-partout, pointilleren, sculptuur, transparant. Opvallend is het grote aantal geleende namen voor kleuren die kennelijk tinten aanduiden die tot dan bij ons onbenoemd waren: azuur, beige, lila, oker, paars, pastel, scharlaken, turkoois, vermiljoen, violet. Ook het woord kleur z e lf kom t uit het Frans. Modern zijn de woorden betreffende de fotografie en haar voorloper, de daguerreotypie:fixeren, negatief, portret, pose, poseren, retoucheren.

De architectuur wordt behalve door architect en architectuur vertegenwoor­ digd door: balkon,fontein, parterre, plint, portiek, souterrain.

De toneelwereld is grotendeels op de Franse gebaseerd: acteur, akoestiek, debuut, decor, entr’acte, foyer, loge, matinee, operette, personage, recette, regisseur, repertoire, scène, souffleren. Leenwoorden op het gebied van de letteren zijn: alexandrijn, allegorie, alliteratie, ballade, fabel, personifiëren, refrein, rijm, roman, satire. De meeste toneel termen en literaire termen zijn geleend na 1600. Ove­ rigens bestaat er in de Nederlandse poëzie een duidelijke voorkeur voor het gebruik van inheemse woorden boven leenwoorden uit het Frans en Ro­ maans.

Wetenschap

In 1791 heeft de Franse revolutionaire regering het metrieke stelsel inge­ voerd, waarbij het kilogram de eenheid van gewicht en de meter de eenheid van lengte werd. Vanaf 1798 worden in het Staatsarchief in Parijs stan­ daardmaten bewaard van het metrieke stelsel. De namen voor de kwantita­ tieve aanduidingen werden gevormd op basis van Griekse en Latijnse woor­ den, om de internationalisering te bevorderen. Voor breuken gebruikte men Latijnse woorden, voor veelvouden Griekse. Het gebruik van de voorvoegsels (uit het Latijn) centi-, deci-, milli- en (uit het Grieks) deca-, hecto-, kilo-, myria- en de (Griekse) achtervoegsels -gram, -meter, -metrie in maateenheden stamt dus uit het Frans. Zo kennen we uit het Frans decaliter, decigram, decimeter en ook de woorden kilo(gram), liter, meter. Are werd in 1793 in Frankrijk ingevoerd voor honderd vierkante meter, en in de Nederlanden na 1816 ingevoerd ter vervanging van lokale maten.203

Andere geleende maateenheden zijn: decimaal, dozijn,gros, kwadraat, kwart, pint en trits, oorspronkelijk ‘drie kaarten van één soort’. Geleende tijdseenhe­

den zijn: kwartier, minuut, seconde. De getallen biljoen, miljard, miljoen, triljoen komen uit het Frans. Een biljoen betekent in het grootste deel van de wereld 'miljoen maal miljoen’; in de Verenigde Staten (en vandaar soms ook in Groot-Brittannië) betekent het echter ‘1000 x miljoen’, dus ‘miljard’ - wat nogal eens tot vertaalfouten leidt.204 Tot slot hebben we uit het Frans alge­ mene begrippen geleend als kwaliteit, kwantiteit, myriade, numeriek.

Woorden voor ziekten die we geleend hebben zijn abces, apoplexie, attaque, blessure, diarree, dysenterie, graveel ‘niergruis’, griep, invalide, koliek, melaats (een verbastering van malade ‘ziek’), migraine, nerveus, pest, pleuris, poliep. Apoplexie is in het Hollands volksetymologisch veranderd in appelig 'flauw’: zich appelig voelen - wat veel minder serieus is dan een apoplexie o f beroerte (West-Vlaams popelezie) krijgen. Attaque is in het Vlaams volksetymologisch veranderd in aantak en tak. In het Schevenings zegt men van een zieke dat hij interdeus ‘kwakkelend’ is, van Frans entre-deux, letterlijk ‘tussen twee (ziekteperiodes)’, en in het Zeeuws is iemand katief, ketef ‘sukkelig’ (Picardisch kétif). In het Zuid-Nederlands noemt men een etterbuil een aposteun, appesteen (Frans apostume), en op de Veluwe heet chronische huiduitslag dartels (Frans dartre, uit het Keltisch).205

Landbouw en industrie

In de dialecten is een groot aantal woorden te vinden betreffende de land­ bouw. In de standaardtaal komen deze woorden niet voor; hier vinden we in plaats daarvan woorden betreffende de jongere industrie. Dialectische termen die de landbouw en de veeteelt betreffen, zijn bijvoorbeeld namen voor planten en dieren zoals: West-Vlaams baai ‘bruinrood paard’, West- Vlaams bezong‘dubbele vlasschoof, Brabants bidee‘klein paard’, Limburgs biek ‘versleten paard’, Zeeuws boenkerjee ‘bepaalde peer’ (van Frans bon chrétien, let­ terlijk ‘goede christen’), Brabants en Vlaams brank ‘struik van een heg’, Vlaams frenze ‘aardbei’, Vlaams en Zeeuws kersouw ‘madeliefje’ en Zuid-Nederlands

poelie ‘jonge kip’. Ook huisraad en etenswaren komen uit het boerenland, ver­ gelijk West-Vlaams assiete ‘etensbord’, Noord-Brabants beuling ‘bloedworst’, en Vlaams en Limburgs fersjet‘etensvork’. Tot slot zullen enkele algemene ter­ men in de context van het boerenleven zijn geleend, zoals Zuid-Nederlands borne, bornsteen ‘grenssteen’, Brabants brakkenier ‘wildjager’, Vlaams foor ‘ker­ mis’, Brabants goesting ‘zin, trek’, en Maastrichts kejzjem ‘betaaldag, weekloon’ (van Frans quinzaine ‘veertien dagen’; het loon werd vroeger tweewekelijks