• No results found

Indische gijzelaars

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 174-187)

De Indische gijzelaars werden, gelijk reeds vermeld, in twee groepen opge­ pakt: dc eerste groep op 19 en 20 juli '40, de tweede groep op 7 oktober. Aan beide acties was aan Duitse kant een lang touwtrekken voorafgegaan waarin, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, Seyss-Inquart er in geslaagd was, het aantal gijzelaars dat hij als represaille wegens de inter­ neringen van Duitsers in Nederlands-Indië moest laten arresteren, belangrijk te verlagen.

De groep van 19 en 20 juli bestond uit tweehonderdeen-en-dertig personen: vijftien vrouwen, tweehonderdzestien mannen. D e vrouwen, nagenoeg allen Indische leerkrachten die in Nederland met verlof waren, werden in het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück opgesloten en kregen daar een zekere mate van bescherming (zij zijn begin november '40, toen in Berlijn bericht ontvangen was dat de in Indië geïnterneerde Duitse vrouwen en kinderen vrijgelaten zouden worden, uit hun gijzeling ontslagen) - de man­ nen werden gehuisvest in stenen barakken die, met een aparte omheining, in

I N B U C H E N W A L D

liet concentratiekamp Buchenwald lagen. Ook die mannen waren voor het overgrote deel Indische verlofgangers, maar aan hen waren, kennelijk met de bedoeling, koningin Wilhelmina, prinses Juliana en prins Bernhard persoonlijk te treffen, enkele leden van de hofhouding alsmede de particuliere secretarissen van de prinses en de prins toegevoegd.

De tweede groep, die op 7 oktober '40 gearresteerd werd, droeg een ander karakter dan de eerste: nu werden niet Indische verlofgangers weggevoerd maar nagenoeg uitsluitend vooraanstaanden uit dc Nederlandse samenleving, mannen, honderdzestien in totaal; ook zij werden in het aparte kampgedecl- te van Buchenwald opgesloten. Vóór de komst van de tweede groep Indi­ sche gijzelaars was aan de eerste al een nieuwe gijzelaar tocgevoegd (prof. dr. G. A . van Poelje, de ontslagen secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen) - hetzelfde geschiedde 11a dc komst van de tweede groep; bij enkele gelegenheden werden nieuwe arrestanten naar het gijzelaarskamp in Buchenwald overgebracht: eind december '40 en begin januari '41 uit het concentratiekamp Schoorl veertien voormannen van de A nti-Revo- lutionaire Partij, eind augustus '4 1, eveneens uit Schoorl, drie-en-veertig voormannen van dezelfde partij en van het Christelijk Nationaal Vak­ verbond. Telt men al die cijfers op, dan komt men tot een totaal van ca. vierhonderd gijzelaars in Buchenwald, maar in werkelijkheid zijn er nooit zoveel gijzelaars tegelijk aanwezig geweest: er zijn van een vroeg stadium a f gijzelaars ontslagen, hoofdzakelijk op medische gronden, er zijn ook gijze­ laars gestorven - wij komen er nog op terug.

In de groep als geheel waren meer dan honderd beroepen vertegenwoor­ digd; vooral het onderwijs had talrijke representanten: achttien hoogleraren, zeven-en-zeventig leraren en onderwijzers. De overige beroepen laten wij onvermeld - wij zien die beroepen niet als overmatig belangrijk. Het kwam in gevangenschap op heel andere eigenschappen aan dan die welke de beroepskeuze bepaald hadden o f die in de beroepsuitoefening verder waren ontwikkeld. ‘E r waren’, schreef later een der gijzelaars,

‘wijzen en dwazen. . . pedanten en bescheidenen; offervaardigen en egoïsten; stillen en luidruchtigen; . . . eindeloze praters en zwijgzamen; optimisten en pessimisten; . . . gullen en schrokkers; omnivoren . . . en pietepeuterige knies­ oren die het eten zoveel minder vonden dan thuis’1

-eigenschappen als deze waren het die bepaalden, in hoeverre men zichzelf

1 A. de Vletter: Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboef. Ervaringen en indrukken

GIJZELA AR S

cn de groep waarin men zich bevond, hielp het hoofd te bieden aan de opgelegde beproevingen.

Het kamp van de Indische gijzelaars was deel van het concentratiekamp Buchenwald maar er golden andere regels: de gijzelaars mochten niet mishandeld worden, zij behoefden niet te werken, zij mochten pakketten en allerlei andere gaven ontvangen en hun kamp kon geïnspecteerd worden door een ambtenaar van de Zweedse legatie te Berlijn o f een vertegen­ woordiger van het Internationale R od e Kruis. Binnen hun aparte omheining waren zij overdag vrij te doen wat zij wensten. Het eigenlijke concentratie­ kamp mochten zij, steeds in gezelschap van een SS-onderofficier, alleen be­ treden wanneer dat nodig was voor een bezoek aan het Revier (de zieken­ barakken) o f aan de Politische Abteilung - zij konden overigens wèl dagelijks gadeslaan wat er in het grote kamp gebeurde.

D e in juli '40 gearriveerde groep had het aanvankelijk nogal moeilijk: zij was uitsluitend op het kampeten aangewezen (pakketten werden in de maanden juli t.e.m. september nog niet ontvangen) en ze bezat niets dat enige afleiding kon verschaffen: geen boeken, geen kranten, geen spellen (alles was in beslag genomen) - wèl werden damstenen en schaakstukken spoedig geïmproviseerd. Het regime was toen ook nog tamelijk streng (‘voor iedere snotaap in uniform die langs de barakken kwam, moesten zij’ , zo wordt over hen bericht, ‘in de houding staan, petje afnemen en eerbiedig aan- en nakijken waarbij het hoofd moest meedraaien’1), maar dat regime werd verzacht toen in oktober de tweede groep aankwam. Korte tijd later viel evenwel de kou in en nadien hadden de gijzelaars daar vooral des nachts op hun onverwarmde slaapzalen onder te lijden. Gelukkig: de pakketten van het Nederlandse R ode Kruis kwamen nu regelmatig binnen (begin oktober de eerste zending, toen nog louter voor de eerste groep), eens per maand een pakket van 5 kilo - de december-pakketten werden zelfs (daartoe had Seyss-Inquart zich laten vermurwen door de schrijfster Jo van Ammers- Küller) daags voor Sinterklaas met een aparte, uit bezet gebied gekomen vrachtauto bij de gijzelaars afgeleverd met voor elk hunner als extra-gave van het R od e Kruis een paar pantoffels (die werden niet uitgereikt) en van de Winterhulp Nederland een banketletter. Eind december kwam een Zweedse diplomaat op inspectie. Hem werden de volgende klachten ken­ baar gemaakt: de kampkleding was te dun en de door het kamp verstrekte schoenen deugden niet; het voedsel was onvoldoende en uit de pakketten van het R od e Kruis werden vóór de uitreiking goederen weggehaald, o.m.

I N B U C H E N W A L D

steeds alle medicijnen; tenslotte leden de gijzelaars er onder dat zij slechts eenmaal per maand een brief naar huis mochten schrijven.

Het werd maart voordat een rapport waarin deze klachten opgenomen waren, de Nederlandse regering in Londen bereikte - de Zweedse had toen op twee klachten al gereageerd: het Zweedse Rode Kruis had de Nederlandse gijzelaars een hoeveelheid warme dekens doen toekomen en de Zweedse legatie had bereikt dat op de slaapzalen kachels geplaatst werden. Het kampvoedsel bleef overigens onvoldoende; dat gold niet zozeer voor de broodmaaltijden als wel voor het z.g. warm eten: ‘een verzameling’ , aldus de beschrijving door een der gijzelaars, ‘van veel water met kool, worteltjes, groene en andere stengels, plus wat klonten aardappels er in’ - deze kwalijk riekende ‘soep’ (eerder ‘vuil waswater’) werd door de gijzelaars ‘flots’ genoemd, ‘edelflots’ wanneer ‘hier en daar zelfs een stukje vlees o f een bobbeltje spek in de Kiibel (dreef).’1 W ij merken hierbij op dat de S S -

Scharführer aan wie de supervisie van het Nederlandse gijzelaarskamp toe­

vertrouwd was, en de Duitse gevangene die voor hun voeding moest zorgen, op zulk een schaal uit de voor de gijzelaars bestemde hoeveelheden stalen, dat beiden gestraft werden: de 55-ofEcier met een paar jaar gevangenis, de gevangene vermoedelijk met de dood.2 Dat de physieke toestand van de meeste gijzelaars maar weinig geleden heeft, moet dan ook, zo nemen wij aan, in belangrijke mate bepaald zijn door het feit dat zij met grote regelmaat pakketten ontvingen: eens per maand het pakket van het Nederlandse R od e Kruis, ‘voortreffelijk, onovertrefbaar van inhoud’3 : met levensmid­ delen, met sigaren, met twee doosjes sigaretten. Bij enkele gelegenheden zond het R o d e Kruis ook fruit aan de gijzelaars toe. Dan kwamen er a f en toe via het Internationale R o d e Kruis pakketten van het Amerikaanse R od e Kruis - ook daar is vermoedelijk wel uit gestolen maar veel heeft de gijzelaars bereikt.

Zij kregen voorts, meestal door de zorgen van het Nederlandse R od e Kruis maar in de regel pas na weken o f maanden wachten, uit bezet gebied tal van andere goederen toegezonden: extra rookartikelen, schrijfbehoeften,

1 A . van der W ey: In het voorgeborchte der hel. Vier jaar gevangene van de S S (1946), p. 67-68. 2 Uit hoofdstuk 5 zal blijken dat het in de concentratiekampen volstrekt normaal was dat een aanzienlijk deel van het voor de gevangenen bestemd voedsel door S S ’ers en anderen gestolen werd. Waarom zijn de bedoelde SS-ofFicier en de gevangene dan toch gestraft? Wij zijn het met dr. B. Kautsky eens dat daarbij ver­ moedelijk het feit een rol gespeeld heeft dat zij zich aan het voedsel niet van gewone, maar van bijzondere gevangenen vergrepen hadden (Teufel und Verdammte, p. 112). 3 G. van den Bergh en L. J. van Looi: Tweemaal Buchenwald (1945), p. 30.

GIJZELAARS

betere schoenen, sportklcding, kranten, boeken1, spellen, een luidspreker- installatie met een grammofoon en platen (een geschenk van Philips), en talrijke muziekinstrumenten - een piano werd uit de SS-cantine overgeno­ men. D e particulier-secretaris van prinses Juliana, mr. J. C . baron Baud, was een begaafd pianist en onder de gijzelaars bevond zich de eerste concertmees­ ter van de Groninger Orkest Vereniging, Jo Juda (een van de acht gijzelaars die van Joodse afkomst waren2) - hij wist een viool van redelijke kwaliteit te verwerven, en ‘zo gebeurde het’ , aldus Juda in zijn herinneringen, ‘dat op het eerste zondagmiddagconcert alle muziekliefhebbers van onze gemeen­ schap, die naar de grote kamer gekomen waren om te luisteren, al bij het eerste stuk hun gevoelens niet de baas bleven. Er werd gesnikt, gehuild, sommigen bewogen nerveus hun onderkaak, anderen zaten diep voorover gebogen om hun emoties te verbergen. Mijzelf liepen de tranen over het gezicht. Na een half uur was het bovenblad van de viool kletsnat en Baud zat voor de piano met een gelaatsuitdrukking die . . . geen twijfel aan zijn ontroering overliet. Het was het meest geëmotioneerde concert dat ik ooit heb gegeven’3

-en Juda’s beschrijving daarvan is, dunkt ons, e-en aanwijzing hoe sterk de gevoelens konden zijn die de gijzelaars, meestal met succes, onderdrukt hadden. W el slaagden velen er in, aan het bestaan in de geïsoleerde barakken een zinvolle inhoud te geven: er werden dagelijks godsdienstige wijdingen gehouden (ca. een kwart van de gijzelaars was katholiek en onder de overigen bevonden zich vele belijdende protestanten), er werden talrijke lezingen gehouden, er werd les gegeven in minstens zeven vreemde talen, er werd

1 Dc meeste gijzelaars hadden, toen zij in bezet gebied opgehaald werden, boeken meegenomen maar die boeken bleven in Buchenwald in de koffers zitten die zij niet naar hun barakken mochten meenemen. Een pater die tot de oktober-groep behoorde, wist evenwel één ‘onooglijke uitgave’ van de Confessiones van Augustinus mee te smokkelen. ‘Het was in die dagen’, aldus mr. E. Straat, ‘het enige boek in het hele kamp’ - hij mocht het dagelijks een uur lenen. Toen de inhoud van de koffers ‘na maanden’ vrijgegeven werd, was het ‘merkwaardig te zien, hoevele Neder­ landers . . . . zich dik in de klassieken hadden gestoken: de eerste eigen bibliotheek in Buchenwald, tevoorschijn gekomen uit die koffers, bevatte niets dan de aller­ grootste beroemdheden. En ze zijn niet alleen herlezen, maar gevreten, en bleken onschatbaar.’ N og voordat boeken uit Nederland arriveerden, konden de gijzelaars ook boeken lenen uit de bibliotheek van het concentratiekamp die uit bij elkaar geroofde boeken bestond; ‘men kreeg’, schreef Straat, ‘Shakespeare, omdat dc kampleiding meende dat dit een antisemietisch auteur was.’ (E. Straat: ‘Kamp en cultuur’ in Maatstaf, IV, 2 (mei 1956), p. 82-84). 2 Die Joodse gijzelaars werden medio maart '41 opeens apart geregistreerd; gevolgen had die registratie niet. 3 Jo Juda: ‘Twee episoden’ (z.j.), p. 15.

IN B U C H E N W A L D

gedamd, geschaakt, gebridged, er kwam een ‘sociëteit’ (‘De zure bom’), er kwamen tentoonstellingen, er vormden zich vaste discussiegroepen, cr werd voor avonden met lichte muziek gezorgd - cn toch: men was ge­ scheiden van familie en vrienden, men hoorde bedroevend weinig van hen, men was, diep in Duitsland, in de macht van de vijand en wist zich, daardoor al, bedreigd. Ook door de gebrekkige medische voorzieningen! Niet minder dan veertien gijzelaars stierven (de gemiddelde leeftijd van de groep was nogal hoog: ca. vijf-en-veertig jaar1), de meesten aan longontsteking2 - een ziekte die zij, bij een betere verzorging dan hun ten deel viel in het

Revier, waar zij niet door de SS-arts maar door twee ondeskundige politieke

gevangenen ‘behandeld’ werden, vermoedelijk te boven zouden zijn gekomen.3

Met machteloze verontwaardiging sloegen de gijzelaars de tonelen gade die zich veelvuldig in het grote concentratiekamp afspeelden; vooral de sadistische mishandelingen waarvan met name Joden (onder hen ook die­ genen die in Amsterdam op 22 en 23 februari '41 opgepakt waren) het

1 De gemiddelde leeftijd van de overledenen was bijna acht-en-veertig jaar. 2 Diepe indruk maakte vooral het overlijden, in april '41, van de ncgen-en-veertig- jarige katholieke oud-minister van justitie mr. C. M. J. F. Goseling, die de belangen van de groep verscheidene malen met succes bij de Duitse kampleiding bepleit had. 3 In december '40 nam de toen in functie zijnde SS-arts, die veel voor de Neder­ landse gijzelaars gedaan had, ontslag omdat hij het niet langer verantwoorden kon dat hij werkzaam was in een situatie waarin hij de door S S ’ers begane misdaden hielp verzwijgen. Hij werd opgevolgd door de arts dr. W . von Hoven die zich op de experimenten met gevangenen concentreerde welke wij in hoofdstuk 1 beschre­ ven - de ‘behandeling’ van de in het Revier opgenomen patiënten liet hij volledig over aan twee communisten, Walter Kramer cn Karl Peix, van wie Kramer, in het burgerleven monteur (volgens anderen: rijwielhersteller), de chirurgische afdeling en Peix, tevoren vcrmoedelijk handelsreiziger, dc interne onder zijn hoede had. Kramer beschouwde zichzelf als een volleerd chirurg en schijnt inderdaad met succes betrekkelijk lichte operaties, bijvoorbeeld blindedarm-operaties en operatics tot het steriliseren van mannen, uitgevoerd te hebben, Peix, door twee Nederlandse gijzelaars beschreven als ‘een aanstellerige, sentimentele bruut, een klein nerveus manneke’ (J. A. H. Rijshouwcr en H. van Wcrmeskcrken: Vier jaar Indisch gijzelaar (1946), p. 228), zwoer bij een aantal zinloze kuren, ‘purgeren - ‘Scheissen’, zoals hij zei - was nummer één.’ (A.v., p. 230).

Kramer en Peix kwamen in november '41 ten val. Het was hun bekend dat de

Kommandant van Buchenwald, Koch, zich in ’38-’39 door rijke Joodse families geld

had laten toestoppen en bovendien had Kramer Koch wegens syphilis behandeld. Toen Koch in de loop van '41 bevreesd werd voor een onderzoek naar zijn mis­ dragingen, liet hij Kramer en Peix naar een Aussenkommando overbrengen met opdracht hen ‘auf der Fiucht zu erschiessen’, ‘was prompt geschah’, aldus Kogon.

GIJZELAARS

slachtoffer werden, waren hun een gruwel. Die realiteit van het immense kamp g a f aan hun eigen, naar verhouding beschermd bestaan een onwezen- lijk, ja haast absurd karakter: zij werden met rust gelaten, zij maakten van elke nationale gedenkdag een feestdag, de socialisten onder hen vierden de iste mei (Drees sprak), de katholieke hoogleraar A . van der W ey, een Carmelieter monnik, liet in drukbezochte colleges niets heel van Hitler en het nationaal-socialisme (‘en onderwijl hepen buiten langs de ramen van de zaal de hooggelaarsde Scharführer met de revolver in de gordel’1), op cabaret-avonden werden uitbundig begroete anti-Duitse verzen voor­ gedragen2, Jo Juda speelde, door Baud begeleid, sonates van in Duitsland en bezet Europa verboden Joodse componisten, ja g a f met Baud bij één gelegenheid zelfs een soort openlucht-concert voor de gevangenen in het kamp waarbij het slotnummer, Schuberts diep religieus Ave Maria, talloze gevangenen de tranen over de wangen deed stromen - misschien kan Juda’s eigen beschrijving van dit gebeuren het best het element der absurditeit in het bestaan der gijzelaars onderstrepen:

‘We begonnen met een Handel-sonate, daarna de Frühling van Beethoven, gevolgd door een paar kleine stukken. Wat klonk het vreemd daar onder de blote hemel. De muren van de barakken zorgden voor een zekere akoestiek en brachten het geluid naar verschillende richtingen heen. Langzamerhand ont­ stond er beweging in het kamp. Onhoorbaar kwamen de mensen tussen de grauwe Blocks naderbij. Ze liepen behoedzaam op hun tenen in een rustige gang om niet te storen. Vanuit de verre hoogten en laagten van het bergachtig terrein verenigden ze zich in groepjes en op korte afstand van ons waren het dichte drommen, die zonder enig geruis te maken, door de muziek werden aangetrok­ ken. Rondom het prikkeldraad gingen ze moeizaam op de grond zitten. Tussen de delen van de Handel-sonate zag ik telkens dat de rijen dikker werden, de stroom van schoorvoetend zich voortbewegende boevenpakken met de troosteloze vuil- blauwe vertikale strepen, wies gestadig aan en na het slot van de Friihling-sonate barstte een tumult los van onbeheerste kreten, huilgeluiden, geloei cn applaus. Het was beangstigend, die storm van dierlijk lawaai die uit de peilloze diepten van de vernederde, geketende en getergde ziel door mensenkelen een uitweg vond. Wat een publiek! De stakkers met hun uitgeteerde lijven en doodskop­ gezichten. Sommigen waren zo mager dat ze wel levende geraamten geleken.’ 3

1 A. de Vletter: Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboef, p. 14 1. 2 Het ‘Buchen­ wald A B C ’ begon aldus: ‘A is Adolf, de bron van alle kwaad / B is de burger die de ellende ondergaat / C is de censuur die alle vrijheid smoort / D het dieventuig dat niet in Holland hoort.’ (Club van Ex-Geïntemeerden voor Nederlands-Indië:

Gedichten en rijmen, verzameld door J. A . H. Rijshouwer, bundel I (1957), p. 7).

IN B U C H E N W A L D

Geen wonder dat juist Juda later de gemoedstoestand waarin de gijzelaars verkeerden, aanduidde als een ‘voortdurend (zweven) tussen de uitersten van ogenschijnlijke innerlijke vrede en momenten van panische angst.’1

Die angst lag eigenlijk steeds op de loer2 en daar was, gegeven de realiteit van het concentratiekamp, ook alle reden voor. Ook in hun eigen gedra­ gingen leerden de gijzelaars met die realiteit rekening houden. Bij cén gelegenheid gaven zij aan de S S door dat enkele gevangenen uit het kamp in hun barakken inbraak gepleegd hadden - de ‘dieven’ werden toen eerst in de kampbunker onder handen genomen en vervolgens, aldus een der gijzelaars, ‘voor de goede justitiële behandeling van hun ‘zaak’ naar dc plaats van hun misdrijf gevoerd’, ‘beurs geranselde cn geschopte klompen mensenvlees’ waren het toen nog maar.3

Gevallen van diefstal werden nadien niet meer aangegeven.

W ij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Koch, de Kommandant van Buchenwald, er van meet a f aan veel op tegen gehad heeft dat enkele honderden ontwikkelde en veelal ook maatschappelijk vooraanstaande Nederlanders, jegens wie hij en zijn S S ’ers zich tot hun ergernis zorgvuldig in acht moesten nemen, dagelijks konden aanschouwen wat in Buchenwald geschiedde. O f Koch ook pogingen aangewend heeft, hen naar elders verplaatst te krijgen, is niet bekend - bekend is wèl dat anderen zich daar moeite voor gegeven hebben. D e Zwitserse regering, daartoe benaderd door de Nederlandse legatie te Bern, stelde voor dat de Nederlandse gijze­

1 A.v., p. 4. 2 Zij brak bij velen door toen de Utrechtse historicus prof. dr. P. Geyl begin februari '41 een propaganda-toespraak van een SS-officier die het gemeen­ schappelijke ‘Germaanse bloed’ bejubelde en er op wees dat Nederlandse vrijwilli­ gers in de Waffen-SS meestreden, onderbrak met de uitriep ‘Das sind Verrdter!’ De spreker liep woedend weg. ‘Bij ons’, aldus een der gijzelaars in zijn dagboek, ‘breekt dan eerst recht de storm los. Velen zijn bang voor represailles. . . en zijn woedend op prof. Geyl, anderen zijn blij dat hij het gezegd heeft.’ (H. van Wermes-

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 174-187)