• No results found

Duits beleid

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 187-191)

Het beleid dat van Duitse kant met betrekking tot de Indische gijzelaars is gevoerd, is nogal ondoorzichtig geweest. Dat heeft samengehangen met het feit dat het de resultante was van tegengestelde krachten. Reichsaussen-

tninister Joachim von Ribbentrop en de Leiter van de Aushnds-Organisation

1 A.v. (13 nov. 1942), a.v., p. 163. 2 Pos was in Buchenwald bij bezoeken van een vertegenwoordiger van het Internationale Rode Kruis als woordvoerder namens de gijzelaars opgetreden en had daarbij steeds, cot ergernis van de Duitsers, met die vertegenwoordigers Frans gesproken. 8 Deze gijzeling was gevolg van het feit dat het gebeurde met de ‘Van Imhoff’ aan het Auswartige Amt bekendgeworden was; er werd toen aan de KPM mede een boete opgelegd van f 4 min.

der N S D A P Ernst Wilhelm Bohle (die tevens Staatssekretar was in het Auswartige Amt) wilden via de gijzelingsaffaire een maximum aan pressie

uitoefenen op de Nederlandse autoriteiten in Den Haag, Londen en Batavia, Seyss-Inquart daarentegen had daar weinig behoefte aan. Met hun streven hadden von Ribbentrop en Bohle, wat Den Haag betrof, succes want de gijzelingsaffaire droeg er, zoals wij in deel 4 (hoofdstuk 8) beschreven, belangrijk toe bij dat het college van secretarissen-generaal in oktober '40 twee afgezanten naar Japan zond, luitenant-generaal M . Boerstra (oud- commandant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger) en mr. W . G. F. Jongejan (voorzitter van de in Den Haag gevestigde Ondememersraad voor Nederlands-Indië), teneinde van daaruit het Indische gouvernement tot een toegefelijke, meer pro-Duitse houding te bewegen. Dat gouverne­ ment bleek evenwel niet bereid, de mannelijke Rijksduitsers uit hun inter­ nering te ontslaan (Boerstra en Jongejan werden niet eens tot Indië toege­ laten) en dat besluit had de instemming van de Nederlandse regering te Londen. Het gevolg was dat von Ribbentrop en Bohle de Indische gijzelaars wensten vast te houden, zulks tot ongenoegen van Seyss-Inquart die, louter ter wille van een groep Duitse staatsburgers in het verre Indië die hem weinig interesseerde, zijn ‘verzoeningspolitiek’ in Nederland met een hypotheek had moeten belasten welke hij dan wel naar vermogen beperkt had maar toch niet had kunnen voorkomen. En dan die ongelukkige internering in Buchenwald! D e terugvoering der gijzelaars naar Nederland had Seyss-Inquarts instemming, ja hij wilde verder gaan: medio '42 (Indië was door Japan bezet) legde hij tot tweemaal toe aan het Auswartige Amt het denkbeeld voor, de resterende Indische gijzelaars vrij te laten; toen von Ribbentrop nog niets van zich had laten horen, ging Bohle, met wie Seyss-Inquart in Berlijn gesproken had, met die vrijlating accoord, maar op voorwaarde dat de in mei en juli opgepakte anti-verzet-gijzelaars tevens als gijzelaars inzake Indië zouden fungeren. Bene, von Ribbentrops verte­ genwoordiger in Den Haag, stuurde het Auswartige Amt hieromtrent bericht op zaterdag 8 augustus '42 - dat was evenwel de dag waarop Seyss- Inquart met drie van zijn Generalkommissare (Rauter, Schmidt, Wimmer) en Wehrmachthefehlshaber generaal Christiansen overleg pleegde over de eis van het Oberkommando der Wehrmacht dat als represaille wegens een, overigens mislukte, aanslag op een Duitse troepentrein in Rotterdam twintig anti-verzet-gijzelaars gefusilleerd zouden worden. Het werden er vijf. Hun dood nu wekte zulk een immense verontwaardiging in bezet gebied dat Seyss-Inquart, zo vermoeden w ij, er nadien niet zo veel meer voor voelde, aan een van de twee groepen gijzelaars in haar totaliteit de vrijheid te hergeven: dat zou, zo nemen wij aan, volgens hem aan de bevolking in

V R IJ L A T IN G E N

bezet gebied de indruk gegeven hebben dat hij gevoelig was voor publieke pressie.1 Eerder wilde hij het tegendeel aantonen: twee maanden later, medio oktober '42, werden als represaille wegens communistische sabotage­ acties in Twente nog eens drie anti-verzet-gijzelaars geëxecuteerd.

Daar bleef het bij.

De illegale acties breidden zich in '43 van maand tot maand uit, het kwam in de lente tot de grote uitbarsting der April-Meistakingen - en de anti-verzet-gijzelaars werden met rust gelaten. Dat was kennelijk conform Seyss-Inquarts bedoelingen. Die bedoelingen werden enkele maanden later duidehjk door hem uitgesproken. Eind oktober '43 deelde hij namelijk in een rondschrijven aan zijn Generalkommissare en Beauftragten alsmede aan Harsters opvolger als Befehlshaher der Sicherheitspolizei und des SD, Naumann, mee dat hij voornemens was, ‘das Geisellager Michielsgestel’ (‘Beekvliet’ èn ‘De Ruw enberg’) ‘in seiner hisherigen Bestimmung aufzugehen, da letzten

Endes im gegehenen Falie auf die dort in Haft befindlichen Manner nicht zurück- gegriffen wird und dieselhen daher auf hillige Art eine Martyrergloriole erhalten.’2

Het duurde toen toch nog meer dan tien maanden voor de laatste gijzelaars, een kleine groep anti-verzet-gijzelaars uitgezonderd, in vrijheid gesteld werden. W aarom dat uitstel? W ij weten het niet. Het kan zijn dat de

Sicherheitspolizei o f de Wehrmacht zich verzet heeft (de Wehrmacht, bevreesd

voor volksopstanden, wilde steeds zoveel mogelijk gijzelaars in handen hebben) dan wel dat beide bezwaar hadden. Hoe dat zij, Seyss-Inquart blééf doen wat hij al gedaan had voordat in oktober '43 zijn rondschrijven uitging: zonder de groepen gijzelaars geheel op te heffen, holde hij ze uit door, los nog van enkele honderden individuele gevallen, hele kategorieën o f althans flinke aantallen tegelijk vrij te laten: uit de Gestelse groep (de in

1 Op 18 augustus '42 heeft Mennes aan de Indische gijzelaars meegedeeld dat zij binnen enkele dagen ontslagen zouden worden en op de 28ste zei hij dat in Den Haag alles al geregeld was maar dat het Auswartige Amt nog niet zijn fiat had gege­ ven. Heeft Seyss-Inquart inderdaad ten derde male op de vrijlating en bloc van de Indische gijzelaars aangedrongen ? Het is mogelijk, maar wij zijn er niet zeker van. Hij heeft, lijkt het, de zaak in elk geval niet zo hoog opgenomen dat hij, hetgeen hij had kunnen doen, tegen von Ribbentrops veto in beroep is gegaan bij Hitler.

Deze zaak kan ook een rol gespeeld hebben bij het eerder behandelde rekest tot overplaatsing der Indische gijzelaars, in die zin dat velen hunner vermoedelijk veronderstelden dat zij, van de anti-verzet-gijzelaars geïsoleerd, eerder vrijgelaten zouden worden. Ook de dienst die men de Duitsers bewees door met de geringe bewaking van ‘De Ruwenberg’ accoord te gaan (op toezegging dat men niet zou vluchten), kan samengehangen hebben met de hoop dat men aldus de kansen op vrijlating vergrootte. 2 Rondschrijven, 25 okt. 1943, van Seyss-Inquart (R K ,

GIJZELAARS

mei '42 opgepakten) binnen een paar weken o.m. hen die een functie hadden in de nieuwe organisaties van het bedrijfsleven, de meeste bovenzestig- jarigen en allen die aan een min o f meer ernstige kwaal leden (hun totaal­ aantal is niet bekend), uit de Haarense groep der anti-verzet-gijzelaars (de in juli '42 opgepakten) eveneens binnen een paar weken ca. tweehonderd die tot dezelfde kategorieën behoorden, in december '42 eerst twintig (vaders van zeven o f meer kinderen), vervolgens twintig die een minder goede gezondheid hadden, tenslotte tweehonderd1, bijna honderd in april '43 (ter gelegenheid van Hitlers vier-en-vijftigste verjaardag), ruim vijftig in oktober '43, ca. honderdzestig in december '43 (Kerstmis!), alle resterende katholieke geestelijken en predikanten in februari '44, zestig in april (dc

Fiihrer werd vijf-en-vijftig) - het gevolg van dit alles was dat er, gelijk reeds

opgemerkt, van de ruim negentienhonderd personen die in totaal sinds de zomer van '40 als Indische o f anti-verzet-gijzelaars opgepakt waren2, nog maar ca. tweehonderdzeventig over waren toen ‘Beekvliet’ cn ‘D e Ruw en­ berg’ eindelijk werden ontruimd. Dat die tweehonderdzeventig op enkele uitzonderingen na (waarom er vijftien tot mei '45 vastgehouden zijn, is onduidelijk) medio september '44 vrijgelaten werden, notabene in een situatie waarin veel Duitsers een soort volksopstand in Nederland vrees­ den, onderstreept alleen maar dat het inderdaad voor de bezetter vaststond dat hij de Brabantse gijzelaars ‘letzten Etides’ met rust zou laten.

Deze conclusie die men achteraf aan dc (weinige) bewaardgebleven stukken en, wat belangrijker is, aan de feiten kan verbinden, was de tijd­ genoot onbekend. Vooral doordat aan de geleidelijke vrijlating van groep

1 Diegenen in bezet gebied die van die vrijlatingen hoorden, begrepen er niets van. Zij vroegen zich af wat er achter zat. Eind '42 deed het (gefantaseerde) gerucht de ronde dat een van Seyss-Inquarts dochters naar Engeland ontvoerd was waar zij als gijzelaarster vastgehouden werd. ‘A u f die Mitteilung hiervon habe’, zo werd volgens een periodiek rapport van de Wehrmacht in bezet gebied rondverteld, ‘Seyss-Inquart

sofort die Freilassuttg von 300 Ceisein angeordnet.’ (W BN, Feldkommandantur 724: ‘Lage- und Stimmungsbericht Nr. 30’ (31 dec. 1942), p. 3 (CDI)). 2 Aan de Indische

groep, ca. vierhonderd (de twee Schoorlse groepen meegerekend), en aan de ca. twaalfhonderdzestig in mei en juli '42 gearresteerde anti-verzet-gijzelaars waren nog toegevoegd: tien Leidse hoogleraren begin augustus '42, honderd gijzelaars medio augustus '42 (in verband met de spoorwegaanslag in Rotterdam), v ijf uit Weert in februari '43, elf uit de mijnstreek in mei '43 (wegens de stakingen), dertig K P M ’ers in oktober '43, dertig uit dc noordelijke provincies (gijzelaars die eerst in Vught opgesloten zaten) en, in januari '44, een groep gijzelaars uit Leiden (wegens dc aanslag op de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau), een aantal Zeeuwse burgemeesters (wegens verzet tegen het ‘spitten’ voor de Wehrmacht) en zes artsen uit Overijssel.

V R I J L A T I N G E N

na groep, tezamen uiteindelijk meer dan 85 % van alle gijzelaars omvattend, geen enkele ruchtbaarheid gegeven werd, bleef dc bevolking in bezet gebied en, in niet mindere mate, de regering in Londen bevreesd voor een herhaling van het gebeuren uit augustus en oktober '42: het fusilleren van gijzelaars.

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 187-191)