• No results found

D e groep uit ’ 43

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 159-173)

Men heeft in dit hoofdstuk tot dusver met, wat hun sociale positie betrof, homogene groepen te maken gehad: de kleine groep der generaals en dc grotere groep der beroepsofficieren. De groepen die in de periode mei- augustus ’43 in krijgsgevangenschap afgevoerd werden (èn diegenen die er later aan werden toegevoegd: gegrepen onderduikers die zich aan de ver­ plichte melding in Amersfoort o f Assen onttrokken hadden), waren hetero­ geen van samenstelling: beroepsonderofficieren en -minderen behoorden er toe, maar ook reserve-officieren, reserve-onderofficieren en gewone dienst­ plichtigen. E r is veel verschil geweest in hun lotgevallen - lotgevallen waar­ omtrent maar weinig gegevens ter beschikking staan. Die gegevens maken overigens wel duidelijk dat ‘dc groep uit '43’ (zoals wij haar genoemd hebben) het moeilijker gehad heeft dan de drie andere groepen.

Hoe kwam dat?

In de eerste plaats werden door de Duitsers ten aanzien van dc krijgs­ gevangen beroepsofficieren, hoezeer hun behandeling op veel punten ook in strijd was met de Conventie van Genève, vergeleken met de andere mili­ tairen, toch nog bepaalde égards in acht genomen. Jegens reserve-officieren durfden zij zich wellicht al meer permitteren, maar zeker jegens onder­ officieren en minderen. Volkenrechtelijk was er overigens verschil tussen die laatste twee kategorieën: van onderofficieren mochten bewakingsdiensten gevergd worden binnen de kampen maar tot werkzaamheden buiten de kampen konden zij niet verplicht worden - die werkzaamheden mochten hun slechts toebedeeld worden wanneer zij er om gevraagd hadden. Gewone dienstplichtigen konden wèl tot arbeid buiten de kampen verplicht worden maar daarbij gold de beperking dat die arbeid geen rechtstreeks verband mocht hebben met de krijgsverrichtingen: dat begrip ‘rechtstreeks’ was natuurlijk nogal rekbaar. Daar kwam nog bij dat dc groep uit '43 ook wat dc toezending van pakketten betrof, in een minder gunstige positie zou

K RIJG S G E V A N G E N E N

komen te verkeren: het zou geruime tijd duren voor het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag zou weten, in welke kampen hoeveel leden van de groep terechtgekomen waren, en voordat diezelfde informatie via het Internatio­ nale R o d e Kruis het Nederlandse R od e Kruis te Londen zou bereiken, zouden stellig ook vele maanden voorbijgaan - méér maanden nog voordat de eerste, door de Londense organisatie bestelde pakketten de groep uit '43 zouden bereiken. Alleen wat de mogelijkheden tot ontvluchting betrof, zouden de leden van de groep uit '43 misschien in een wat gunstiger positie verkeren, aangezien aangenomen mocht worden dat de talrijke kampen waarin zij zouden belanden, niet zo strikt geïsoleerd zouden zijn als de kampen der beroepsofficieren. Bovendien zouden veel leden van de groep uit '43 overdag in fabrieken komen te werken: ook daar zouden mogelijk­ heden tot ontvluchting bestaan.

W at nu die ontvluchtingen betreft: anders dan bij die der beroeps­ officieren die door ir. G. van Amstel in zijn boek De zak met vlooien zo nauwkeurig beschreven zijn, hebben wij van de ontvluchtingen van leden van de groep uit '43 geen overzicht - wèl heeft ds. B . van Ginkel, een van de predikanten die zich bij de groep gevoegd heeft (er zijn in totaal uit bezet gebied twee-en-twintig veldpredikers en aalmoezeniers eigener beweging naar Duitsland vertrokken om aan de groep uit '43 geestehjke bijstand te verlenen), in een van de kampen, Altengrabow, toevallig een grafiek kunnen zien van het aantal ontvluchtingspogingen naar nationaliteit, ‘de Nederlandse lijn ging boven alle andere uit.’1

Van de verschillende kategorieën militairen die zich van begin mei tot midden augustus '43 moesten aanmelden, hebben die welke in de maand mei in Amersfoort moesten verschijnen (de aanmelding in Assen kwam pas later aan de orde), het het zwaarst gehad. Op 7, 10 en 13 mei waren dat de lagere beroepsmilitairen, eind mei de reserve-onderofficieren en gewone dienstplichtigen die bij het regiment grenadiers en de daaruit voortgekomen onderdelen gediend hadden. Op 7 mei werden, gelijk al in ons vorige deel vermeld, ca. vijfhonderd beroepsmilitairen naar Duitsland gevoerd, op xo mei ca. vierhonderdvijftig; hoeveel beroepsmilitairen op 13 mei, hoeveel grenadiers eind mei weggevoerd werden, is niet bekend, wèl is er reden om aan te nemen dat de lagere beroepsmilitairen èn de grenadiers allen in eerste instantie naar een kamp bij Maagdenburg overgebracht werden, Alten­ grabow (zie de kaart op pag. 124).

Een der op vrijdag 7 mei weggevoerden kon in september '43, toen hij zich in Praag bevond (hij was daar tewerkgesteld), een brief over zijn 1 Rapport, mei 1945, van B. van Ginkel (GC).

A L T E N G R A B O W

ervaringen naar bezet gebied smokkelen die begin december in het illegale blad Ons Volk gepubliceerd werd. ‘Ik meld mij’ , aldus dit relaas,

‘ingevolge oproep op 7 mei in het kamp te Amersfoort. . . Word dezelfde dag om 6 uur ’s avonds met 600 man tegelijk1 op transport gesteld, bestemming onbekend. Met 30 man in een veewagon, 24 uur lang zonder eten, in de hoek een ton met zand. Eenmaal slechts, in Hannover, even uitstappen om behoeften te doen en te drinken. Zaterdag 8 uur ’s avonds eind van de reis Altengrabow, kamp van de SS (Super Schoften).* Een kop slappe thee, nog geen eten. Zondag­ morgen nog altijd geen eten. We moesten eerst ontluisd worden, d.w.z. we krijgen een douche en onze kleren en dekens worden gegast. Eindelijk ’s middags een liter vrij dikke, behoorlijke aardappelsoep met groenten en om 4 uur 300 gram brood. Dit was drie dagen ons menu.

De eerste dag vertelde ons de Hauptmann, dat wij hier waren gebracht ten dienste van de Arbeitseinsatz, wij moesten meehelpen de Bolsjewieken te bestrijden. Wij konden ons bij hem vrijwillig melden voor dit doel en behoefden maar wat te ondertekenen. Natuurlijk meldde zich niemand.

’s Maandags werden wij opnieuw verzocht te tekenen, wie weigerde ging voor straf naar de kwikmijnen. ‘Vrijwilligers voor!’ Niemand verroerde zich. Woe­ dend jaagden ze ons de barak in.

Dinsdag weer appèl. Vrijwilligers vóór, wie niet vrijwillig tekent, krijgt de kogel. Maar niemand kwam naar voren. Wij beroepsmilitairen hadden ons standpunt bepaald overeenkomstig onze Nederlandse begrippen van eer en trouw. Eén van ons waagde de opmerking, dat die hele arbeidsverplichting van krijgsgevangenen tegen de Conventie van Genève inging. Hij kreeg ten ant­ woord: ‘Judenclique, haben wir nichts mit zu tun.’

Ik vergat te zeggen dat drie dagen na ons een tweede contingent van 600 Nederlanders uit Amersfoort arriveerde.8 Welnu, van de 1 200 militairen was er geen die zwak was. Nu niet, maar ook later niet, toen de beulsknechten de hon­ gerdood zaaiden tussen onze jongens. Na de derde weigering werden wij (name­ lijk) uit het eerste kamp overgebracht naar het strafkamp in Altengrabow, eveneens onder SS-leiding staande, en hier begon men een hongercampagne die in twee-en-een-halve maand tijds 200 Nederlandse jongens het leven kostte. Van 105 overledenen voeg ik hier een kopielijst bij.

. . . De huisvesting was in een paardenstal, geen stro maar houten planken dienden ons tot bed, onze dekens hadden ze ons afgenomen, evenals onze burger­ kleding, inclusief lage schoenen. Onze kleding bestond uit afgekeurde smerige Belgische o f Russische uniformen zonder oveijas. Wij hadden veel te lijden van luizen en vlooien.’ 4

1 Het waren er in werkelijkheid ca. 500. 2 Altengrabow was wel degelijk een

Wehrmacht-kamp. 8 Het waren er in werkelijkheid ca. 450. 4 Ons Volk, 3 (dec.

KRIJG SG EV A N G EN EN

Dat de behandeling in het strafkamp te Altengrabow bijzonder slecht was, wordt door andere relazen bevestigd en de lijst met de namen van honderdvijf overledenen kan moeilijk gefantaseerd zijn geweest, maar dat van de lagere beroepsmilitairen en grenadiers niemand onder de uitgeoefende druk be­ zweken zou zijn, is op zichzelf al onwaarschijnlijk en wordt in die andere relazen ook tegengesproken. In één wordt gezegd dat ‘de meesten’ zich wel op liet in de Geneefse conventie neergelegde verbod beroepen hebben en zijn blijven weigeren, maar dat anderen, ‘weinigen’, zich voor verboden werk opgegeven hebben.1 De schrijver van het in Ons Volk gepubliceerde relaas werd medio juli, na ruim twee maanden dus, met anderen uit het strafkamp te Altengrabow naar het grote krijgsgevangenenkamp te Mühl- berg aan de Elbe overgebracht (zie de kaart op pag. 124). Die afvoer uit Altengrabow (uit het ‘gewone’ kamp èn het strafkamp) heeft volgens ge­ gevens van de marine geduurd van mei tot september '43 en daarbij zijn Nederlandse krijgsgevangenen niet alleen in Mühlberg terechtgekomen maar ook in Fallingbostel, Ludwigsburg, Stuttgart en Trier. In die laatste vier plaatsen werd, naar wij aannemen, wel degelijk werk verricht en in Mühlberg (waar wij meer van weten) werd in elk geval opnieuw pressie uitgeoefend om zich voor werk beschikbaar te stellen. Een deel van de onderofficieren is ook daar blijven weigeren en deze groep (ze schijnt uit­ eindelijk een kleine honderd man geteld te hebben) is toen afgevoerd naar strafkampen oostelijk van Krakau (ze is in augustus '44 naar Mühlberg teruggebracht) - daarentegen is, aldus het bureau maritieme historie van de marinestaf, ‘het overige personeel vrijwel geheel bij de arbeidsinzet inge­ schakeld geworden, waarbij zo goed als geen rekening werd gehouden met de voor de krijgsgevangenen verboden werkzaamheden.’2

Van de plaatsen waar laatstbedoelde krijgsgevangenen terechtgekomen zijn, hebben wij geen overzicht. Het schijnt dat de kategorieën militairen (met uitzondering van de reserve-officieren) die zich in juni, juli en de eerste helft van augustus moesten melden, in eerste instantie grotendeels óók naar Mühlberg gevoerd zijn. Vandaar werden zij dan over diverse objecten verdeeld. Sommigen, onder wie een aantal onderofficieren, kwamen in de Junkers-vliegtuigfabrieken te Berlijn te werken, anderen (een grote groep van meer dan twaalfhonderd man) in het complex voor vervaardiging van

1 Bob Entrop: ‘Altengrabow’ in Prikkeldraad. Nederlandse krijgsgevangenen spreken

(1946?), p. 29. 2 Min. van Marine, chef van de marinestaf, bureau maritieme historie: ‘De Koninklijke Marine in de tweede wereldoorlog’, I, 8 (Mededelingen van de Marinestaf, 1956, no. 5, p. 46).

M Ü H L B E R G

synthetische benzine te B rü x (Most) in Bohemen, nog anderen in Hohenstein, Torgau, Hartmannsdorf en Oschatz. Verder werden ca. duizend man op transport gesteld naar Straatsburg, waar zij, in een fort, gehuisvest werden in een ‘onbeschrijfelijk vies ondergronds hol met natte muren, zwermen ratten, en eten, zo afschuwelijk dat het hier al spoedig Fort Honger wordt genoemd’1 - die groep werd later naar Stuttgart overgebracht waar zij de door bominslag beschadigde rioleringen moest herstellen, ‘zwaar grond­ werk’ , dat ‘op hongerrantsoen’ verricht werd2; daarentegen zijn er ook krijgsgevangenen geweest die na hun repatriëring ‘konden vertellen dat zij het prima-prima gehad hadden’ .3 De variatie die in de levens- en werk­ omstandigheden optrad, was min o f meer dezelfde als die welke wij in ons vorige deel (hoofdstuk 5, paragraaf‘Werken in Duitsland’) bij de ‘eigenlijke’ slachtoffers van de arbeidsinzet constateerden; vooral diegenen die in Brüx moesten werken, hebben het zwaar gehad.

In Mühlberg trad een zekere dr. Piltz als man van de Arbeitseinsatz op - een ‘Nazi in hart en nieren’, aldus ds. A . T . W . de Kluis, een van de Neder­ landse geestelijke verzorgers.4 Dr. Piltz was, schrijft ds. de Kluis, ‘tot in bijzonderheden op de hoogte van de bepalingen der Conventie van Genève.’ Hij gebruikte derhalve allerlei listen. Munitiefabrieken noemde hij ‘hout­ zagerijen’ o f ‘confectiefabrieken’ o f ‘distilleerderijen’ - had men zich eenmaal voor het niet verboden werk in die bedrijven opgegeven en constateerde men later dat men granaten moest draaien, dan was men van de groep in Mühlberg geïsoleerd waardoor het veel moeilijker was om te protesteren. Dergelijke protesten hebben zich desondanks voorgedaan; zo heeft, aldus ds. van Ginkel, een klein contingent onderofficieren dat (vermoedelijk mis­ leid door dr. Piltz) in de Junkers-fabrieken te Aschersleben belandde, daar vastberaden geweigerd te werken - dit contingent is aan de onderofficieren toegevoegd die zich al in de strafkampen ten oosten van Krakau bevonden. Volgens ds. van Ginkel is voorts door de dienstplichtigen die in Duitse fabrieken belandden, veel lijngetrokken en ook w el effectief gesaboteerd, ‘onze mannen’, schreef hij, ‘waren voor de Duitsers de moeilijks te krijgs­ gevangenen’5 - er zijn overeenkomstige Duitse klachten geweest over het gedrag van de ‘gewone’ Nederlandse arbeiders die in het Derde R ijk op tal van wijzen van hun onlust deden blijken.

Hoeveel Nederlandse militairen korte o f lange tijd in Mühlberg verbleven,

1 A. Dubois: De muren spreken, p. 146. 2 A .v., p. 147. 3 Prikkeldraad, p. 95. 4 A. T. W . de Kluis: De pastorie van Mühlberg (z.j.), p. 66. 5 Rapport (mei 1945) van B. van Ginkel.

K R IJ G SG E V A N G E N E N

weten wij niet precies, evenmin hoeveel vandaar naar andere plaatsen in Duitsland overgebracht werden. E r bleef in elk geval in het grote krijgs­ gevangenenkamp (waarin zich, naar schatting, in totaal een twintigduizend gevangenen bevonden: behalve Nederlanders ook Engelsen, Fransen, Italianen, Polen en Russen) een Nederlandse groep achter waarvan de sterkte nogal wisselde: soms achthonderd, soms dertienhonderd man. Afge­ zien van de dwang die op het gebied van de arbeidsinzet uitgeoefend werd, schijnt de Duitse kampleiding, behalve jegens de Russen, zich niet incorrect gedragen te hebben. Het voedsel was niet uitgesproken onvoldoende, zij het dat de pakketten die men ontving, er toch steeds een welkome aanvulling op vormden. Kleding en schoeisel lieten daarentegen steeds meer te wensen over. De Nederlanders gingen er, aldus ds. de Kluis, ‘uitzien als een troep landlopers.’1

Ook in Mühlberg werd het nodige aan ontspanning gedaan. Vermelding verdient voorts dat er op initiatief van ds. de Kluis (een initiatief dat door de hervormde en gereformeerde kerkbesturen in Nederland goedgekeurd werd) een Protestants-Christelijke Noodgemeente werd gevormd waartoe leden van tw aalf kerkformaties toetraden; die gemeente had twee hervormde en twee gereformeerde ouderlingen. Het kan zijn dat in méér kampen waarin Nederlandse krijgsgevangenen terechtkwamen, dergelijke Noodgemeenten tot stand kwamen, maar wij beschikken dienaangaande niet over nadere gegevens.

O ok van de wijze waarop de krijgsgevangenen hun lot droegen, weten wij niet veel. Ds. de Kluis constateerde dat veler concentratievermogen afnam. ‘E r zijn’ , schreef hij,

‘uitzonderingen. Mannen die doorzetten. Twee onderwijzers behaalden vanuit het kamp de lagere acte wiskunde . . . Een hele prestatie! Maar velen komen tot niets. Men wordt ook zeer egocentrisch.2 . . . Sommigen maken zich bij de geringste pijn dodelijk ongerust. Waarschijnlijk zit hier de angst achter, ziek te worden in een vreemd land, zonder de vertrouwde hulp.’3

Voorts:

‘Het altijd eendere leven, dezelfde gezichten, hetzelfde ‘uitzicht’ werkt irri­

1 A. T. W . de Kluis: De pastorie van Mühlberg, p. 17 1. 2 E r werd, schijnt het, in

Mühlberg door Nederlanders vrij veel gestolen uit de barakken van andere nationa­ liteiten, ‘er zijn’ , aldus één auteur, ‘in Stalag’ (Stammlager) ‘Mühlberg enkele zeer

zwarte vlekken geworpen op de eer van ons volk.’ Volgens deze schrijver waren de vertrouwensmannen van de Nederlandse groep niet voor hun taak berekend. (Prikkeldraad, p. 65). 3 A. T. W . dc Kluis: De pastorie van Mühlberg, p. 84.

M Ü H L B E R G

terend, ’k Stond eens bij een der ovens in de barak. De ijzeren plaat was bedekt met potjes en pannetjes. Een groep mannen er omheen, allemaal aan het kokke­ rellen. Ineens vliegen twee elkaar in de haren en niet zo zuinig. De een had het pannetje van de ander een paar centimeter verzet. Ik haalde ze uit elkaar en toen ze wat bedaard waren, vroeg ik: ‘Is dat nou zo erg, o f dat pannetje hier o f daar staat?’ ‘Dat is het niet, dominee, maar dat smoel van die vent! ’s Morgens, ’s middags, ’s avonds datzelfde smoel, altijd voor me. Dat is om gek te worden!” 1

*

E r rest ons nog één kategorie krijgsgevangenen: de reserve-officieren. Zij moesten zich in juni '43 melden. Sommigen lieten dat na en doken veelal ook onder, van anderen werd de blauwe Ausweis erkend - er werden ten­ slotte slechts ca. vijfhonderdvijftig reserve-officieren in krijgsgevangenschap weggevoerd. Zij kwamen eerst in een kamp te Scliildberg terecht (zie de kaart op pag. 124), werden eind '43 vandaar verplaatst naar een ander kamp in de buurt van Lissa en tenslotte, gelijk reeds vermeld, aan de groep der beroepsofficieren toegevoegd die in het kamp bij Neu-Brandenburg opge­ sloten was; het aantal reserve-officieren was toen tot ca. vierhonderdvijftig geslonken.

Over ontvluchtingen van reserve-officieren is ons niets bekend. W ij ver­ onderstellen dat hun groep niet veel ongunstiger behandeld is dan die der beroepsofficieren. Slechts één punt verdient nog vermelding. Bij onze be­ schrijving van de wegvoering der beroepsofficieren in deel 5 gaven wij al weer dat, toen op zekere dag in het krijgsgevangenenkamp de Duitse order kwam dat de beroepsofficieren van Joodse afkomst zich apart moesten melden, door de Nederlandse kampoudste geweigerd werd, daaraan mede­ werking te verlenen. ‘Ich kenne keine jüdischen Offiziere , zei hij, 'nurnieder-

landische’ , en van de zaak werd verder niets gehoord. Waarschijnlijk

speelde dit gebeuren zich in december '44 in het kamp te Neu-Brandenburg af (hetgeen betekenen zou dat het weergegeven standpunt door generaal Carstens ingenomen is) - althans, in diezelfde maand werd aan de groep van de Nederlandse reserve-officieren bij Lissa eenzelfde eis gesteld. Hier nam evenwel de kampoudste, de bijna zestigjarige luitenant-kolonel mr. F. J. Trapman, het standpunt in dat ieder zich maar persoonlijk moest trachten veilig te stellen. Prof. P. Lieftinck, in krijgsgevangenschap wegge­

K R IJ G SG E V A N G E N E N

voerd uit een van de Brabantse gijzelaarskampen, gaf toen aan de betrokke­ nen eerst het advies dat zij principieel moesten weigeren, op vragen over hun afkomst antwoord te geven (de Geneefse conventie legde aan krijgsgevange­ nen geen andere verplichting op dan vragen naar hun naam en rang te beantwoorden), en toen hem vervolgens bleek dat velen van de betrokkenen dat, nu zij geïsoleerd stonden, te riskant achtten, adviseerde hij, valse ge­ gevens te verstrekken, bijvoorbeeld dat men slechts van half- o f kwart­ joodse afkomst was.1 Het slot van het lied was dat de Joodse reserve- officieren met rust gelaten werden. D e militairen van Joodse afkomst die deel uitmaakten van de groepen reserve-onderofficieren en gewone dienst­ plichtigen zijn wèl naar een apart kamp overgebracht, nl. bij Stargard2; daar is hun leven evenwel niet in gevaar gebracht.3

In hoeverre hebben de leden van de groep uit '43 pakketten ontvangen? Het duurde verscheidene maanden voor de verzending van de pakketten goed op gang kwam. Speciaal ten behoeve van de groep uit '43 voegde het hoofdbestuur van het Nederlandse R od e Kruis (Den Haag) een aparte afdeling aan zijn Informatiebureau toe maar het werd augustus '43 (drie

1 E r waren twee Joodse reserve-officieren die om bepaalde redenen van die list geen gebruik konden maken; zij stelden zich jegens de Duitse kampcommandant op het door Lieftinck aanbevolen principiële standpunt. Eén hunner was daarbij in het gezelschap van een niet-Joodse officier, E. H. de Vries uit Dordrecht, die een­ zelfde principiële weigering uitsprak, louter om de positie van zijn Joodse lotgenoot te versterken. 2 Zij zijn vandaar begin april '45 naar een kamp bij Rostock ver­ plaatst dat onder Neu-Brandenburg ressorteerde. 3 De pogingen tot het apart onderbrengen van de militairen van Joodse afkomst zijn, geheel begrijpelijk, door henzelf en ook door diegenen die er van hoorden, beschouwd als iets dat de be­ trokkenen in extra levensgevaar bracht. Die pogingen moeten echter wellicht eerder in verband gebracht worden met Himmlers streven, door middel van het vrijlaten van groepen Joden een wit voetje te krijgen bij de Geallieerden. Daartoe moesten de Joodse krijgsgevangenen apart bijeengebracht worden. In maart '42 was daar al bevel toe gegeven door de Chef des Kriegsgefangenenwesens im Allge- tneinen Wehrmachtsamt, maar dat bevel was nooit uitgevoerd; Joodse krijgsgevange­

nen behoefden ook geen Jodenster te dragen en zij werden niet gedeporteerd. Een nieuw bevel tot het concentreren van Joodse krijgsgevangenen ging op 15 decem­ ber '44 uit; daarbij moet bedacht worden dat het Kriegsgefangenenwesen sinds

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 159-173)