• No results found

De Colditz-groep

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 139-144)

Dat zij zich niets te verwijten hadden, gold ook voor de leden van de Colditz-groep, vooral voor de zeven-en-vijftig officieren (een-en-veertig ‘Indische’ officieren, acht van de marine en acht van het leger) en de ene mindere, de matroos-stoker van de marine, die in dc zomer van '40 gewei­ gerd hadden, de Duitsers gehoorzaamheid te beloven, o f die na korte tijd van hun belofte teruggekomen waren.2 Onder de een-en-veertig ‘Indische’ officieren bevonden zich twaalf die vóór hun wegvoering nog maar cadet waren geweest: zij hadden op het laatste moment hun officiersaanstelling ontvangen. De matroos-stoker nam in het gezelschap een wat merkwaardige plaats in - vermoedelijk was hij slechts tot de groep der officieren toegelaten doordat men hem van Duitse kant voor een adelborst gehouden had. D e kans bestond dat de Duitsers hun vergissing zouden bemerken en de man naar een krijgsgevangenenkamp voor minderen zouden overplaatsen. Dat werd voorkom en: hij werd door de officieren met algemene stemmen tot adelborst ‘bevorderd’ .

Volgens de bepalingen van de Conventie van Genève werd, gelijk ver­ meld, dc oudste van diegenen die de hoogste rang bekleedden, als groeps­ 1 Brief, 1 1 aug. 1944, van H. G. Winkelman aan zijn vrouw (collectie mej. A. E. Winkelman). 2 Het is mogelijk dat nog wat meer officieren dan de v ijf van wie wij al melding maakten, vóór augustus '41 hun verklaring-op-erewoord ingetrok­ ken hebben, althans: volgens een mededeling van het Oberkommando der Wehrmacht

bevonden zich op I augustus '41 een-en-zeventig Nederlandse officieren en acht-en- zestig ‘Internierte’ in Duitse krijgsgevangenschap (Aktennotiz, 10 sept. 1941, van het Deutsche Rote Kreuz, Amt Auslandsdienst (CDI, 3)). Is het cijfer 71 juist, dan moeten

er bij de v ijf nog acht anderen gekomen zijn.

Wij nemen aan dat de acht-en-zestig ‘Internierte’ tot de groep in Duitsland

wonende Nederlanders behoorden die tijdens de meidagen van '40 geïnterneerd werden; mogelijk is evenwel ook dat dit opvarenden waren van de Nederlandse koopvaardij die in Duitse handen waren gevallen.

K R IJ G SG E V A N G E N E N

leider (‘kampoudste’) erkend: dat was een majoor van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, E. Engles, een officier van bij uitstek strakke opvattingen. Hij zag er op toe dat de militaire discipline nauwgezet gehand­ haafd werd. Dat kostte geen moeite: man voor man hadden de leden van dc groep het gevoel dat zij de eer van de Nederlandse strijdmacht hoog te houden hadden, zij streefden er bewust naar, een voorbeeldige houding in te nemen. Zulks impliceerde ook dat zij hun uiterste best deden, uit hun gevangenschap te ontvluchten. Krijgsgevangenen hadden daar het recht toe en wie er even over nadacht, wist dat elke vluchtpoging, daargelaten o f men er in slaagde, neutraal o f Geallieerd gebied te bereiken, een zekere krachts­ inspanning aan Duitse kant ten gevolge had: telkens moesten dan grote opsporingsacties op touw worden gezet. Vlucht was voor een krijgsgevan­ gene het effectiefste middel om de vijand dwars te zitten.

Dc groep die wij als ‘de Colditz-groep’ aanduidden, kwam met mede- nemen van de nodige bagage, o.m. uniformen en lectuur (een van de pas tot officier aangestelde cadetten nam een werk van Jan Rom ein mee, Gegist

bestek, dat, hoe duidelijk anti-nationaal-socialistisch ook, keurig van de cen­

suur terugkwam met het stempel ‘gepriift’ er op1), eerst in een kazerne in Soest (Westfalen) terecht die goeddeels nog in aanbouw was maar die nu als krijgsgevangenenkamp was ingericht, hoofdzakelijk voor Franse offi­ cieren. In november '40 werd de groep naar een weeshuis in Juliusburg (Silezië) overgeplaatst dat grotendeels als gevangenenkamp in dienst geno­ men was en waarin zich al ruim zeshonderd Belgische officieren bevonden, maar in juli '41 belandde zij in het oord waaraan wij de naam van de groep ontleend hebben: het uit de 13de eeuw daterende kasteel te Colditz (Saksen). In dat kasteel werden, schijnt het, al die officieren geconcentreerd, van wie de Duitsers aannamen o f wisten (uit de groep van de Nederlandse weigeraars waren al enkelen ontvlucht, waarover straks meer) dat zij actief waren bij het uitvoeren o f bevorderen van pogingen tot ontvluchting. E r bevonden zich in Colditz, toen de Nederlanders arriveerden, ca. honderdtwintig Franse officieren, ca. honderd Poolse, ca. vijftig Britse en ca. twintig Belgische.

D e krijgsgevangenen werden in Colditz correct behandeld. Toen het hoofd van de Schutzmachtabteilung van de Zweedse legatie te Berlijn, Erik de Laval, begin februari '42 een bezoek bracht aan de Nederlandse groep, had majoor Engles geen enkele klacht te uiten; de Kommandant van Colditz zei aan de Laval dat (aldus de vertaling van diens rapport, als ontvangen door het Nederlandse departement van oorlog te Londen) ‘de Nederlanders in 1 Een jaar later kreeg Romeins Machten van deze tijd hetzelfde stempel - men moet wel aannemen dat de censor ook in dat boek geen blik geslagen heeft.

wat betreft militair optreden de beste waren van alle krijgsgevangenen in het kamp. Ik kreeg ook de indruk’, berichtte de Laval, ‘dat majoor Engles zijn jongere kameraden goed onder appèl had.’1 Bijna zeven maanden later, eind augustus '42, kreeg een ambtenaar van de Zweedse Schutzmachtabteilung, die in het gezelschap was van de aan de Schutzmachtabteilung verbonden Nederlander A . Millenaar, van majoor Engles te horen dat het voedsel schaars geworden was, maar de majoor had ‘geen reden te betwijfelen o f de officieren de voor hen bestemde rantsoenen ontvingen.’ Ter aanvulling op die rantsoenen kregen ook zij trouwens regelmatig eens per maand een pakket via het Internationale R ode Kruis en hadden zij tot voor kort twee­ maal per maand een pakket ontvangen van het Nederlandse R od e Kruis (Den Haag), maar die laatste toezending was plotseling gestaakt. ‘Dit schijnt’, aldus het aan Londen uitgebrachte Zweedse rapport, ‘zijn oorzaak te vinden in de voedingstoestand in Nederland.’ Dat ene pakket per maand uit Genève was ‘volkomen ontoereikend’ (de Britse krijgsgevangenen ontvingen er vier per maand!), desondanks was ‘de algemene indruk van het bezoek goed, en de stemming onder de geïnterneerde officieren scheen uitstekend te zijn, en vol vertrouwen op de toekomst.’ 2

Gelijk reeds aangeduid: aan pogingen tot ontvluchting had het niet ont­ broken. Een grote stimulans daartoe ging van een kapitein van het Konink­ lijk Nederlands-Indisch Leger uit, Machiel van den Heuvel; hij was een inspi­ rerend man en hij bezat een onuitputtelijke fantasie in het bedenken van trucs. Uit Juliusburg, het tweede kamp waar de Colditz-groep opgesloten werd, hielp hij de eerste twee officieren ontsnappen; dezen maakten gebruik van burgerkleding van de Belgische mede-gevangenen die op de zolder van het ‘kamp’-gedeelte van het weeshuis opgeslagen was. Dat ‘kamp’-gedeelte was met een stevige binnenmuur gescheiden van het gedeelte van het gebouw dat nog als weeshuis fungeerde. Welnu, uit die muur werden op de zolder voorzichtig stenen losgebikt waarbij de kalk telkens door een soort broodpap vervangen werd, ‘het in vele opzichten voortreffelijke Duitse brood scheen’, aldus majoor G. Giebel, een van de leden van de Colditz-groep, ‘ook op dit gebied goede kwaliteiten te hebben.’3 Via het ‘gat’ kwamen de eerste twee officieren op een zondagochtend w eg: zij voegden zich onder de kerkgangers die na de dienst de bij het weeshuis behorende kerk verlieten. Per trein (in pakketten die de families via het

1 Rapport, 7 febr. 1942, van E. de Laval (Berlijn) aan de Nederlandse minister van oorlog (Londen) (Enq., punt p, gestenc. bijl. 140). 2 Rapport, 29 aug. 1942, van H. Forsberg (Berlijn) aan a.v. {Enq., dl. VI b, p. 126-28). 8 G. Giebel: ‘Via Colditz en Morotai’ (z.j.), p. 107.

K R IJ G SG E V A N G E N E N

Rode Kruis toegezonden hadden, waren Duitse marken verborgen geweest die volgens een tevoren afgesproken code aangevraagd waren) reisden de twee, van met grote zorg vervaardigde valse papieren voorzien, tot dicht bij de Zwitserse grens; daar wisten zij met veel moeite de Duitse grenswachten ongemerkt te passeren.

Uit het kasteel te Colditz trachtten in de eerste maand van het verblijf aldaar niet minder dan zeven Nederlandse officieren te ontsnappen. Drie verborgen zich op de zolder, hielden zich daar overdag schuil en bikten ’s nachts openingen in de tussenmuren teneinde aldus een zoldergedeelte te bereiken van waar ontsnapping mogelijk was; die poging mislukte: de drie (éen die ziek geworden was, had zich door een Engelse officier laten vervangen wiens plaats hij in de Engelse groep ingenomen had) werden ontdekt net toen zij het laatste zoldergedeelte bereikt hadden. Twee anderen ontsnapten des nachts nadat zij zich overdag verborgen hadden in een met een deksel afgedekte waterput op het buiten de kasteelmuren gelegen voetbal­ veld; zij wisten de Zwitserse grens te bereiken, maar werden daar door de Duitse grenswacht gevangen genomen en naar Colditz teruggestuurd. Alleen de derde poging slaagde: eveneens door twee officieren ondernomen die wederom van dc waterput gebruik maakten; zij kwamen Zwitserland bin­ nen. W el te verstaan: het voetbalveld werd, als er zich krijgsgevangenen bevonden, voortdurend door Duitse schildwachten in het oog gehouden - men had, terwijl telkens twee officieren zich in de put verborgen, een manier moeten vinden om de aandacht van die schildwachten a f te leiden. Problemen als deze waren een kolfje naar de hand van kapitein van den Heuvel. Nadat de put twee keer als schuilplaats gefungeerd had, liet de Kommandant er iets aan doen: het deksel werd stevig vastgeschroefd. Geen nood! De moeren werden van hout, de bouten van hout en cellofaan nagemaakt en met mede- nemen van de echte moeren cn bouten doken op zekere dag wécr twee officieren (een van de twee was majoor Giebel) dc put in waarvan nadien het deksel zo op het oog weer stevig vastgeschroefd zat. ’s Nachts stegen dc twee uit de put; als Nederlanders die blijkens hun (nagemaakte) papieren werkzaam waren op een vliegveld van de Luftivaffe in Polen en die schriftelijk opdracht hadden, zich bij het met het precieze adres aangegeven Arbeitsamt te U lm te melden (dat adres was aan een Duitse krant ontleend), reisden zij naar Zuid-Beieren vanwaar ook zij Zwitserland binnenkwamen. De vijfde aan wie zulks gelukte, was een officier van het Koninklijk Ncderlands- Indisch Leger die in januari '42 ontvluchtte samen met de Britse officier Airey Neave - zij hadden perfect nagemaakte Duitse militaire uniformen aan en wisten daarmee in Colditz de wacht te verschalken; ook zij maakten, nadat zij dc meegenomen burgerkleding aangetrokken hadden, hun trein­

O N T V L U C H T I N G E N

reis als z.g. Nederlandse arbeiders die zich in Ulm moesten aanmelden. Na een moeilijke nachtelijke kruiptocht over besneeuwde velden stonden zij eindehjk op Zwitserse bodem. Neave werd, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, een van de leidende figuren van M l-g, de afdeling van dc Engelse Military Intelligence die de ontsnappingsroutes uit bezet Europa trachtte te organiseren en derhalve veel contact had met de ‘pilotenhulp’- organisaties.

Men ziet: dc Colditz-groep had zich op het gebied van de ontsnappingen niet onbetuigd gelaten. Haar moreel bleef hoog cn was dat nog steeds toen de groep in juni '43 overgebracht werd naar de kazerne te Stanislau om aan de daar opgesloten, in mei '42 in de val gelokte beroepsofficieren toegevoegd te worden. Tijdens de registratie in Stanislau in een gebouw dat nog buiten dc kazerne lag, sprongen drie officieren van de Colditz-groep uit een raam op de eerste verdieping; één die zijn enkel verstuikt had, werd meteen gepakt, een tweede pas na enkele dagen, maar de derde (degeen die zich wegens ziekte uit de ontsnappings-operatie via de zolder van Colditz had moeten terugtrekken) werd eerst na twee-en-een-halve week opgespoord. Dat dit gebeuren indruk maakte op de groep die zich al in Stanislau bevond, spreekt vanzelf.

Die Stanislau-groep was lang niet zo actief geweest; ze was ook minder gedisciplineerd. Tussen de twee groepen ontstonden heel wat spanningen. De Colditz-groep was van mening dat de leden van de Stanislau-groep, doordat zij in juli '40 aan de Duitsers gehoorzaamheid beloofd hadden, zich nogal onwaardig gedragen hadden, sommige Colditz-officieren staken die opinie ook niet onder stoelen o f banken, enkelen wekten zelfs de indruk, nogal prat te gaan op de principiële houding die zij zelf aangenomen hadden (dat wekte dan weer extra ergernis) en vooral tussen de Knil-officieren van de Colditz- en die van de Stanislau-groep kwam het tot heftige disputen waarbij de eersten de laatsten verweten dat hun afgeven van het erewoord in strijd was geweest met de desbetreffende bepalingen in het reglement van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Hoe dat alles zij — de Colditz-groep als geheel ging in juni '43 in de Stanislau-groep op, deelde althans van die tijd a f het lot van die groep. Niet zonder de eigen traditie trouw te bhjven! Van de twee-en-dertig krijgsgevangen officieren en aspirant-officieren die er tijdens de oorlog in slaagden, blijvend aan krijgsgevangenschap te ont­ komen, zijn er zestien in Nederland o f elders ondergedoken o f hebben er aan het illegale werk deelgenomen en hebben eveneens zestien zich bij de Geallieerde strijdkrachten gevoegd; van die laatstbedoelde zestien behoorden vijftien tot de Colditz-groep. Vermeld zij ook nog dat van de Colditz- groep acht marinc-officicren deel uitmaakten en één officier van het Korps

O N T V L U C H T I N G E N

Mariniers (de adjudant van de koningin die zich bij Winkelman had willen voegen); van die negen zijn acht uit krijgsgevangenschap ontkomen. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat bij voorbereide ontsnappingen officieren van de marine (en van de luchtmacht) veelal prioriteit kregen: men ging er van uit dat de regering bij uitstek hèn nuttig zou kunnen inschakelen.

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 139-144)