• No results found

De Stanislau/Neu-Brandenburg-groep

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 144-159)

M et de Stanislau/Neu-Brandenburg-groep komen wij tot een veel groter gezelschap: op 15 mei '42 werden uit de plotseling afgesloten kazernes in Assen, Ede, Bussum, Roerm ond en Breda tweeduizendzeven-en-twintig militairen naar Duitsland gevoerd, onder hen tweehonderdzes-en-veertig marine-officieren, cen-en-zestig adelborsten en zes-en-tachtig cadetten. De transporten geschiedden per trein. Drie officieren ontsnapten; één dook, terwijl zijn trein nog op Nederlandse bodem reed, door een open coupéraam en werd niet gevonden (dit was kapitein Chr. Tonnet die, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de zomer van '43 leider werd van de aan de OD gelieerde spionage- en zendergroep ‘Barbara’), de twee anderen ontsnapten op stations in Duitsland maar werden spoedig opgespoord. Dat Tonnet ontbrak, werd pas in Würzburg bij een telling ontdekt. Prompt werden extra voorzorgsmaatregelen genomen: de coupéraampjes mochten niet meer geopend worden en de Wehrmacht-mïïitaircn die het betrokken transport bewaakten, hielden hun geweer gereed.

In eerste instantie werden de beroepsofficieren naar een groot barakken­ kamp te Langwasser bij Neurenberg gevoerd dat vóór de oorlog gebruikt was om de leden van de Nazipartij te herbergen die de jaarlijkse Parteitag te Neurenberg plachten bij te w o n e n -h e t kamp was nu als krijgsgevange­ nenkamp ingericht; er waren niet minder dan zestigduizend militairen van verschillende nationaliteit in opgesloten. De eerste nacht bracht de eerste groep Nederlandse officieren die er aankwam, het transport uit Breda (de andere transporten arriveerden een dag later), er in vier grote, stikdonkere tenten door, pas op de tweede dag van hun verblijf werden hun en de inmid­ dels gearriveerde overige officieren barakken toegewezen. In die barakken heeft de groep twee-en-een-halve maand vertoefd, en niet zonder moeilijk­ heden. De Colditz-groep had zich in juli '40 op haar vertrek grondig kunnen voorbereiden, maar de officieren die zich op 15 mei '42 ‘ter controle’ hadden aangemeld, hadden in de veronderstelling verkeerd dat zij ’s avonds weer

thuis zouden zijn en waren dus weggevoerd zonder dat zij koffers met benodigdheden bij zich hadden. Zes weken duurde het voor die koffers in Langwasser aankwamen. ‘W e leefden’, schreef een der officieren, ir. G. van Amstel, ‘in het enige stel kleren waarin w e opgepakt waren, en vervuilden. Zeep hadden w e niet, scheerapparaten waren sporadisch aanwezig, de baarden groeiden als voor de Passiespelen.’1 ‘Bij de uitreiking van de koffers’ (één koffer de man, ‘gevuld met kleding en clandestiene goede gaven en met eindeloos veel liefderijke zorg verpakt’) ‘maakten we voor het eerst kennis met de grijpgrage vingers van de Duitsers. Vrijwel alles was ‘verboten en werd onder onze neuzen uit de koffers geplukt. Zelfs medicamenten, vita­ minen en vooral brieven moesten het ontgelden.’2

In juli werden de rijen van dc groep gedund. Een kleine honderdzestig officieren werden vrijgelaten: de officieren van gezondheid, de veterinaire officieren, enkele gepensioneerde reserve-officieren (die zich dus geheel ten onrechte ‘ter controle’ aangemeld hadden), maar vooral een grote groep, ruim honderddertig officieren, van wie geconstateerd was dat hun gezond­ heidstoestand het verblijf in een krijgsgevangenenkamp niet wenselijk maakte. In die groep (elk die mocht repatriëren, moest opnieuw een ver- klaring-op-erewoord afleggen) waren enkele simulanten die de bedoeling hadden, in bezet gebied het illegale werk te hervatten o f ter hand te nemen - tot die simulanten behoorden de majoor van de genie J. K ok die, zoals wij in de delen 6 en 7 vermeldden, van begin '43 a f de spionage-afdeling van de O D ging opbouwen, en de kapitein van de generale staf M . de Boer, die men in deel 10 nog zal tegenkomen als stafchef van de commandant der Binnenlandse Strijdkrachten, kolonel b.d. H. Koot.3

Het in het kamp te Langwasser verstrekte voedsel was van matige kwaliteit en veel te weinig; de Nederlandse officieren leden er honger. Zij ontvingen er bovendien (eind juni) slechts één pakket van het Nederlandse R ode Kruis.

Begin augustus '42 werden de officieren overgeplaatst. Zij werden met twee treinen, hoofdzakelijk bestaande uit goederen- en veewagons (alleen de hoge officieren reisden in personenwagons) naar Stanislau gebracht, diep in

IN L A N G W A S S E R

1 G. van Amstel: De zak met vlooien. Oflag 67, Stalag 37 1. Ontvluchtingen van Neder­

landse officieren uit krijgsgevangenschap (1974), p. 18. 2 A .v., p. 19. 8 Majoor Engles

achtte het toepassen van zulk een list, ook tegen de Duitsers, moreel ontoelaatbaar. ‘Een erewoord is een erewoord’, verklaarde hij jegens de Enquêtecommissie. ‘Het is mij heiliger dan mijn eigen leven.’ (Enq., VIII c, p. 829) Wij herinneren er aan dat wij deze problematiek die, naar ons oordeel, door majoor Engles te simplistisch gesteld is, behandeld hebben in deel 4, kort voor het slot van de paragraaf ‘Het ere­ woord der beroepsofficieren’.

KRIJG S G E V A N G E N E N

het Generalgouvernement. Dc reis duurde bijna een week, ‘en als je’, aldus van Amstel,

‘zo één week moet zitten cn hangen met je magere botten, op houten planken, houd je tenslotte geen enkele niet-doorgezeten plek meer over, terwijl enkels en benen onrustbarend beginnen te zwellen. Waar verder alle dagelijkse behoeften ‘binnenskamers’ in een conservenblikje gemikt moesten worden, dat vervolgens van hand tot hand werd doorgegeven om tenslotte door het ventilatieluik geleegd te worden, en de zon overdag ombarmhartig op de wagons stond te branden, zodat we tenslotte alleen gekleed in een onderbroekje o f iets dergelijks zaten te zweten, kan men begrijpen wat voor atmosfeer in deze wagons hing.’ 1

In Langwasser was de vier-en-zestigjarige luitenant-generaal S. G. Nauta Pieter de Nederlandse kampoudste geweest. Nauta Pieter was al gepensio­ neerd maar was in de meidagen van '40 commandant geweest van de lucht- verdedigingskring Rotterdam-Den Haag. Hij werd na enige tijd uit Sta­ nislau naar Nederland teruggezonden. Kampoudste werd toen generaal- majoor W . F. A. Hackstroh, die vóór de capitulatie inspecteur der infanterie was geweest, en Hackstroh oefende in de kampen waarin hij nadien terecht­ kwam (Neu-Brandenburg, Tittmoning2), eveneens de functie van kamp­ oudste uit, niet zonder kritiek uit te lokken. Hij trad, aldus later Engles, zo weinig weerbaar tegen de Duitsers op, dat talrijke officieren wier klachten hij geweigerd had over te nemen, zich rechtstreeks hetzij tot de Duitse

Kommandant, hetzij tot de Zweedse Schutzmachtabteilung wendden; met

betrekking tot zijn beleid heerste, rapporteerde Engles, ‘een zo goed als algemene ontevredenheid.’3

Aan generaal Hackstroh was vooral kwalijk genomen dat hij zich met onvoldoende beslistheid gekeerd had tegen de actie van een kapitein van dc generale staf, I. L. Uijterschout. Met steun van de Duitsers die hem de beschikking gegeven hadden over een apart bureautje (het werd spoedig als ‘het Kringhuis’ aangeduid4), zette Uijterschout in Stanislau een bedrijvigheid voort waarmee hij al in Langwasser begonnnen w as: hij bepleitte dat men opnieuw een erewoordverklaring zou afleggen en hij liet doorschemeren, en verwachtte misschien ook persoonlijk, dat allen die zich daartoe bereid verklaarden, in de gelegenheid zouden worden gesteld, naar Nederland

1 G. van Amstel: De zak met vlooien, p. 24. 2 Na Hackstrohs vertrek uit Neu- Brandenburg werd generaal-majoor N . T. Carstens, in de meidagen van '40 commandant van het Iste legerkorps, kampoudste. 3 E. Engles: ‘Verslag van de gedragingen van mede-krijgsgevangenen’ (29 juni 1945), p. 10 (Enq., punt p, ge- stenc. bijl. 490). 4 In Nederland hield de N SB er z.g. Kringhuizen op na.

DE ACTIE VAN UIJTERSCHOUT

terug te keren. Dat de Duitsers hun daartoe verlof zouden geven, was overigens twijfelachtig (er waren aan Uijterschout ook geen toezeggingen gedaan, trouwens: wat waren Duitse toezeggingen waard?), maar voor de vijand had Uijterschouts actie het grote voordeel dat er verdeeldheid kwam in de groep der krijgsgevangen officieren. Hoevelen hunner zich voor de argumentatie van Uijterschout openstelden, staat niet met zekerheid vast (wellicht eerder toch enkele honderden dan enkele tientallen) - maar vast staat wèl dat het tot opgewonden debatten kwam, waarbij een sterke groep, geleid o.m. door een collega van Uijterschout, de kapitein van de generale staf A. H. J. L. Fiévez (in de meidagen stafofficier van de commandant veldleger) en de kolonel van de generale staf S. Veldmeijer (tevoren hoofd opleidingen bij de inspectie der infanterie), tegen Uijterschouts denkbeelden stelling nam. Verdere debatten werden begin november '42 in Stanislau door kampoudste generaal Nauta Pieter verboden, maar toen Uijterschout desondanks zijn actie voortzette, liet generaal Hackstroh na, aan het door zijn voorganger opgelegde verbod kracht bij te zetten - hij ‘beschouwde’, aldus Engles, ‘de zaak als afgedaan’1, d.w.z. dat hij weigerde, van zijn gezag gebruik te maken om Uijterschout en allen die dachten als hij (onder hen, aldus later Veldmeijer, ‘een aantal der hoogst geplaatsten’2) de pas a f te snijden. Zijn opvolger als kampoudste, generaal Carstens, trad steviger op: hij noemde Uijterschout in juli '44 een ‘ploert’, hetgeen, schreef de generaal, ‘in hoofdzaak sloeg op het. . . bij herhaling gebleken feit dat hij officieren op lijsten had vermeld en als min o f meer intieme medewerkers had opgegeven, die later nadrukkelijk hebben verklaard daarvan volkomen onkundig te zijn en nimmer iets met zijn beweging te maken te hebben gehad.’3

E r was generaal Hackstroh nog méér kwalijk genomen - ook het feit bijvoorbeeld dat hij in Stanislau gedoogde dat enkele officieren, onder wie kapitein Hasselman (deze had, gelijk reeds in deel 5 vermeld, van het Duitse verlof om buiten de wegvoering te vallen, geen gebruik gemaakt), door de

Kommandant, die daartoe geen enkel recht bezat, op vooraanstaande posten

benoemd waren; Hasselman was toen een van de naaste medewerkers van generaal Hackstroh geworden. ‘Alle pogingen’, aldus Engles,

■E. Engles: ‘Verslag van de gedragingen van mede-krijgsgevangenen’ , p. 2. 2 S. Veldmeijer in O. en V., dl. I, p. 293. 3 Brief, 12 juli 1944, van N. T. Carstens

aan E. Engles, weergegeven in E. Engles: ‘Verslag van de gedragingen van mede- krijgsgevangenen’, p. 25.

K R IJ G SG E V A N G E N E N

‘om deze officieren, in wie het grootste deel van het ofiicierskorps geen vertrou­ wen had, te verwijderen, vonden bij de Nederlandse kampoudste geen gehoor. Na het vertrek van generaal-majoor Hackstroh naar Tittmoning in mei 1944, kon de nieuw opgetreden kampoudste, generaal-majoor Carstens, geen enkele marine-officier genegen vinden om tot zijn staf toe te treden, omdat kapitein Hasselman daarvan deel uitmaakte. Tegenover mij persoonlijk heeft deze kapi­ tein verklaard, wel in te zien dat het beter was geweest indien hij de benoeming niet had aanvaard, doch dat hij voor dit ofiicierskorps zo weinig achting en waardering had dat hij zijn goede stal, als voordeel aan de functie verbonden, niet wilde prijsgeven.’ 1

D it laatste speelde zich dus in Neu-Brandenburg af, maar wij hebben eerst de periode te Stanislau te behandelen.

In die plaats dan waren de Nederlandse officieren ondergebracht in een oude Oostenrijkse cavalerie-kazeme (dit deel van het Generalgouvernement, Galicië, was vóór de vrede van St. Germain, 1919, deel van Oostenrijk- Hongarije geweest) die later als gevangenis en tijdens het Poolse bewind als kazerne voor tanktroepen dienst gedaan had. Het was een groot stenen gebouw met muren die een halve meter dik waren, en met dubbele ramen (tegen de felle kou in de winter); het lag op een groot terrein dat omgeven was met een hek van prikkeldraad, 2 14 meter hoog, waarachter na een ca. 5 meter breed pad (het looppad van de Duitse schildwachten) nog een bijna 5 meter hoge muur oprees met op de hoeken van mitrailleurs voorziene wachttorens. In dat kamp waren louter Nederlandse officieren opgesloten aan wie als oppassers en ordonnansen ca. honderd Russische krijgsgevange­ nen en enkele Joegoslavische onderofficieren toegevoegd waren - veel te weinig, vond majoor Engles. Talrijke officieren moesten diensten verrichten die met de Conventie van Genève in strijd waren. In Colditz, ‘waar’, aldus Engles, ‘in het geheel geen tewerkstelling van officieren plaatsvond, (waren) voor de uitgifte van de pakketten alléén één Duitse onderofficier en pl.m. vijftien man werkzaam voor pl.m. vijfhonderd krijgsgevangenen en in de kampen Stanislau en Neu-Brandenburg één Duitse onderofficier en nog geen tien man voor pl.m. achttienhonderd krijgsgevangenen.’2

Het bestaan in Stanislau was eentonig. Men zat er in een uithoek van Europa, enkele dagreizen van het vaderland. Men was gescheiden van allen met wie men zich verbonden gevoeld had en van wie men, onverhoeds opgepakt als men was, niet eens afscheid had kunnen nemen. Men had er de

I N ST A N ISL A U

ganse dag niets van belang te doen, men had geen werk. Het leven werd routine. Hoe er iets van variatie in aan te brengen? E r werd veel aan ont­ spanning gedaan. Verschillende sporten werden intensief beoefend, er kwamen een kamporkest, een strijkkwartet en diverse bands voor lichtere muziek tot stand (de muziekinstrumenten werden ten dele door het Rode Kruis uit Nederland opgezonden, ten dele in het Generalgouvernement gekocht), er werd een koor gevormd, dat o.m. meewerkte bij uitvoeringen van frag­ menten uit Handels ‘Messiah’ en van Bachs cantate ‘Ich will den Kreuzstab

gerne tragen, er werd cabaret gespeeld en er werden toneelopvoeringen

gegeven, o.m. van Shakespeare’s ‘Comedy o f Errors’ (in vertaling) en van Vondels ‘Gijsbreght’. D e geestelijke zorg ontbrak niet: een vlootpredikant en een aalmoezenier hadden zich eigener beweging bij de krijgsgevangenen gevoegd, er kwamen bijbels (steeds te weinig) en er werden spoedig morgen­ wijdingen gehouden. Boeken arriveerden bij de vleet: meer dan 170 0 0 alleen al in de eerste e lf maanden. Vaak waren dat studieboeken; er werden talrijke cursussen gehouden, deels specifiek militaire (‘door de Moffen natuurlijk streng verboden, maar desondanks’, aldus een van de juristen onder de krijgsgevangenen, ‘zonder onderbreking voortgezet’1), deels voor het staatsexamen voor toelating tot het hoger onderwijs, deels voor acade­ mische examens (die schriftelijk afgelegd werden), deels voor de algemene vorming. Ook werd er les gegeven in de philosophie en in zeven vreemde talen, waaronder het Maleis, het Japans en het Russisch. Uiteraard werd tevens dagelijks het Duitse Wehrmachtbericht (men beschikte in Stanislau niet over een clandestiene radio - in Neu-Brandenburg waren het er uit­ eindelijk zeven) aan een grondige analyse onderworpen.

Het voedsel dat de krijgsgevangen officieren in Stanislau kregen (het werd door een eigen ‘keukenploeg’ toebereid), was eentonig en vooral in het begin onvoldoende. Zij ontvingen evenwel grote hoeveelheden pakket­ ten: van het Nederlandse R od e Kruis na augustus '42 gemiddeld eens in de zes weken een pakket van 5 kilo, waarvan de inhoudgeleidelijk-aan evenwel minder voedzaam werd. Daarnaast arriveerden er via het Internationale Rode Kruis zendingen uit de Verenigde Staten, Engeland en Argentinië: meestal levensmiddelen en rookgerei.2 Uniformkleding, herhaaldelijk aan­

1 M r. H. H. A. de Graaf in Ons Leger (mei 1947), p. 19. 2 De officieren ontvingen in de Stanislau-periode elk 9 pakketten van het Nederlandse, 12 van het Ameri­ kaanse en 6 van het Engelse Rode Kruis; bovendien nog van het Nederlandse Rode Kruis 2 extra-zendingen rookartikelen, van het Amerikaanse ruim 600 siga­ retten en twee (ongespecificeerde) zendingen uit Argentinië.

K R IJ G SG E V A N G E N E N

gevraagd, werd niet ontvangen,1 ook niet van de Nederlandse regering, wèl onderkleding en pyama’s, maar die dan weer in te geringe aantallen.

Op grond van in bezet Nederland ontvangen klachten ging de Duitse arts dr. F. Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesutidheit van het General-

kommissariat. für Verwaltung und Justiz, in de herfst van '42 op inspectie naar

Stanislau. Hij had veel aan te merken op de situatie die hij daar aantrof: de rantsoenen waren te klein, men sliep te dicht opeengepakt (dr. Reuter vermeldt het niet, maar men had ook veel last van wandluizen), de w e’s waren primitief, in de ziekenbarak had men te weinig lakens, ‘altere Offiziere,

die ich gesehen habe, sahen’ , rapporteerde hij,2 'recht abgefallen, abgemagert und heruntergekonunen aus . . . Ich kann mir nicht vorstellen, dass unter den obwalten- den Umstanden noch ein Viertel der Offiziere zufrieden mit dem im Lager vorge- fmdenen Zustand sein kann.’ Het waren de pakketten die ‘vielleicht die haupt- sachlichste Ernahrung’ vormden, maar niet alle officieren ontvingen er vol­

doende van; de Lagerkonimandant had overigens aan dr. Reuter gezegd dat zij die weinig kregen, niet genoeg geschenken ontvingen van anderen die rijkelijk met pakketten bedeeld waren, ‘jeder Niederlander’ (er zullen wel uitzonderingen geweest zijn) ‘ist vielmehr cingstlich bemiiht, seine eigenen

Bestande alleinfiir sich zu verbrauchen . . . A u f diese Handlungsweise haben mich’,

aldus dr. Reuter, ‘alle deutschen Offiziere, mit denen ich sprach, hingewiesen.’ Kennelijk werd het egoïsme gestimuleerd door de angst voor een terugkeer van dc honger waaronder men al in Langwasser geleden had; er waren officieren die, terwijl anderen van maand tot maand afvielen, zorgvuldig eigen voorraden behoedden met vele tientallen blikjes levensmiddelen er in.

D e groep der beroepsofficieren werd begin maart '43 versterkt met ruim honderdveertig reserve-officieren die zich vóór de meidagen van '40 voor de

1 Majoor Engles van de Colditz-groep had, dunkt ons, te weinig oog voor deze noodtoestand toen hij er zich na de oorlog over beklaagde dat de officieren van de Stanislau-groep zich ‘zelfs op de appèls vertoonden in tenues die elke beschrijving tartten. Het dragen van een rijbroek zonder beenkleding was normaal en klompen verkozen velen boven schoenen omdat zij warmer waren’ (niet ook omdat de schoenen zwaar geleden hadden?) (E. Engles: ‘Verslag van de gedragingen van mede-krijgsgevangenen’, p. 10). 2 F. Reuter: ‘Bericht iiber die Besichtigung des

Kriegsgefangcnenlagers der nicderlandischen Offiziere in Stanislau, ‘Stalag 3 7 1” (10 nov.

IN ST A N IS L A U

beroepsdienst opgegeven, badden en ook al voor de overgang naar die beroepsdienst genoteerd stonden. Zij werden eind februari schriftelijk opge­ roepen zich aan te melden in een kazerne te Utrecht. Bijna allen gaven aan die oproep gehoor (enkelen doken onder), werden vastgehouden en in vee- wagons naar Stanislau afgevoerd; die reis duurde zeven dagen. Aan een klein aantal was het gelukt op het eerste traject (Utrecht-Amersfoort) uit de wagons te springen - nadien hadden dc Duitsers hun bewaking verscherpt.

*

E r zijn uit Stanislau negentien officieren ontsnapt (de eerder vermelde drie meegerekend), van wie er v ijf in slaagden, buiten handen van de Duitsers te blijven. Onder die v ijf bevonden zich drie marine-officieren; één van hen was schout-bij-nacht L. A . C . M . Doorman, in de meidagen van '40 chef van de afdeling materieel (marine) bij het departement van defensie (hij werd nog een tijd in Roemenië vastgehouden).1 De twee landmacht- officieren bereikten beiden Hongarije; zij werden er door de Russen bevrijd maar van hen is één, G. H. M. van der Waals, tweede luitenant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, die vóór zijn bevrijding in Hongarije contacten met de Britse Military Intelligcnce gehad had, naar de Sowjet- Unie gevoerd en daar spoorloos verdwenen.

Het zou ons te ver voeren, te beschrijven hoe elk van die negentien officieren buiten het kamp te Stanislau gekomen is - wèl willen wij er op wijzen dat geleidelijk een omvangrijke en goed-geleide organisatie aan die ontsnappingen ten grondslag lag. E r bestonden in Stanislau al ontsnappings- kongsi’s toen daar in juni '43 de Colditz-groep arriveerde die haar eigen organisatie meebracht. De Colditz-groep, d.w.z. kapitein van den Heuvel en de zijnen, eisten de leiding op - de Stanislau-kongsi’s weigerden zich te onderwerpen. Door beide groepen werd toen (maar het duurde vele maan­ den voor het zo ver was) een gemeenschappelijke leiding aanvaard: ze bestond, onder supervisie van de kapiteins van den Heuvel (Colditz-groep)

1 De beide andere marine-officieren waren de luitenants-ter-zee F. E. Kruimink en C. L. J. F. Douw van der Krap. Zij kregen steun van de Poolse illegaliteit en trokken in de loop van '44 westwaarts; Kruimink, aldus van Amstel, ‘kwam juist op tijd om met de Geallieerde tanks Parijs binnen te trekken’ , Douw van der Krap ‘kwam uit­ eindelijk in Nederland terecht en belandde daar prompt midden in dc slag van Arnhem.’ (G. van Amstel: De zak met vlooien, p. 177).

K RIJG S G E V A N G E N E N

en A . V . van den W all Bake (Stanislau-groep), uit twee luitenants-ter-zee tweede klasse, aan wie na enige tijd nog een luitenant-ter-zee eerste klasse

In document 1939-1945 D E E L 8 (pagina 144-159)