• No results found

3.3 De plaats van watermerken in het handhavingsbeleid

3.3.1 Handhavingsbeleid van overheidswege .1 Europese Unie .1 Europese Unie

De handhaving van intellectueel eigendomsrecht staat duidelijk op de agenda van de Europese Commissie. Intellectuele rechten worden als een belangrijke stimulans gezien voor de creativiteit en innovatie van de interne markt en economie.56 Zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement delen de zorg dat online auteursrechtinbreuken een probleem vormen en dat het illegale aanbod van content nieuwe legale diensten in de weg staat.57 In 2004 werd een aparte Handhavingsrichtlijn ingevoerd voor intellectuele rechten.58 Verderop wordt daarop nader ingegaan. Daarnaast wordt er al jaren gezocht naar een juridisch kader dat binnen de grenzen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en met inachtneming van de belangen van de eindgebruikers het mogelijk maakt om een effectief raamwerk te creëren om auteursrechtinbreuk op het internet effectief te bestrijden. Uit de eerste evaluatie van de Handhavingsrichtlijn concludeert de Commissie dat de richtlijn in het algemeen een significant positief effect heeft op de civielrechtelijke bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in Europa, maar niet is ontworpen vanuit de zorg over de internet gerelateerde problemen met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten.59 In 2007 werd door Japan en de Verenigde Staten het initiatief genomen om buiten de bestaande internationale organisaties om tot een multilateraal verdrag te komen met als doel tot samenwerking en een effectiever juridisch raamwerk voor de bestrijding van namaak en (internet)piraterij te komen. Dit zogeheten Anti-Counterfeiting Trade Agreement (hierna: ACTA) werd op 4 juli 2012 door het Europees Parlement verworpen.60 In deze

56 Zie o.m. ‘A Single Market for Intellectual Property Rights Boosting creativity and innovation to provide economic growth, high quality jobs and first class products and services in Europe’. Brussels, 24.5.2011.

COM(2011) 287 (http://ec.europa.eu/internal_market/copyright/docs/ipr_strategy/COM_2011_287_en.pdf). Accent op digitale omgeving. http://ec.europa.eu/internal_market/iprenforcement/directives_en.htm

57 Zie o.m. de aangenomen resolutie door het Europees Parlement van 22 September 2010 on enforcement of intellectual property rights in the internal market, 2009/2178/INI, waarin zelfs gesteld wordt dat online auteursrechtbreuken verontrustende vormen hebben aangenomen (onder J).

58 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Pb.EU L 157 van 30 april 2004). Gerectificeerd op 2 juni 2004 (Pb. EU L195/16); COM (2011) 287, p. 19 – A Single Market for Intellectual Property Rights. Zie voor een evaluatie van de handhavingsrichtlijn (Brussel, 10 januari 2011, kenmerk 5140/11) en de Nederlandse reactie daarop Bijlage bij Kamerstuk 29838 nr. 30.

59 Zie voor een evaluatie van de Handhavingsrichtlijn (Brussel, 10 januari 2011, kenmerk 5140/11) en de Nederlandse reactie daarop Bijlage bij Kst II 29838 nr. 30.

60 De grote vrees voor het opnemen van een zogenoemde ‘three strikes you’re out’ en controle bij de douane van notebooks waren in het voorgelegde verdrag niet langer opgenomen. Eerder verwierp het Nederlandse Kabinet ACTA al (brief van Verhagen en Teeven van 25 juni 2012 aan TK). België wilde tijdens het vragenuurtje op 16 februari 2012 bij monde van minister Vande Lanotte eerst een studie verrichten naar de impact van ACTA op de

80

ACTA-discussie speelde met name het gebrek aan transparantie rondom de onderhandelingen en zorgen over de privacy van burgers een belangrijke rol. De Commissie had eerder al aan het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ EU) advies gevraagd over de verenigbaarheid van ACTA met de Verdragen en in het bijzonder met het Handvest.61 Het Parlement verwierp ACTA al voordat het HvJ EU hierover een uitspraak heeft gedaan. Ondanks het verwerpen van dit multilaterale verdrag blijft de Commissie zoeken naar een wijze waarop internet gerelateerde problemen met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten kunnen worden aangepakt.

Duidelijk is dat er de afgelopen jaren in de verschillende discussies minder aandacht is voor de inzet van techniek als bijdrage aan de handhaving van het auteursrecht dan aan het begin van deze eeuw.62 De gedachte is niet langer dat techniek een vooraanstaande rol zal spelen bij het reguleren van de handhaving van het auteursrecht. Die gedachte heeft plaatsgemaakt voor een meer bescheiden rol voor techniek, mede vanuit het idee dat elke techniek te kraken is. Hiermee is de aandacht voor techniek niet verdwenen, maar is de betekenis van techniek in het handhavingsdebat veranderd. Dit laat onverlet dat juridische beschermingsmaatregelen tegen het omzeilen en verwijderen van technische middelen nog steeds van kracht zijn (par. 3.5). De huidige discussie spits zich mede in het licht van het Handvest toe op de vraag in hoeverre de inzet van techniek inbreuk maakt op Europese grondrechten.63

Een belangrijk instrument in het kader van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten is de Handhavingsrichtlijn.64 In deze richtlijn zijn in navolging van met name het TRIPs-Verdrag van 1994 minimumbepalingen opgenomen voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten.65 De Handhavingsrichtlijn is van toepassing op maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die nodig zijn om de handhaving van de in deze richtlijn bedoelde intellectuele eigendomsrechten te waarborgen, waaronder het auteursrecht (art. 1 Rl.). Deze richtlijn harmoniseerde de handhavingsmiddelen die een rechthebbende kan inzetten in IE-geschillen in de lidstaten van de EU en omvatten onder meer bewijsbeschermings-maatregelen, een ex-parte verbod en een ‘volledige’ proceskostenveroordeling.66 Met name

nationale wetgeving. Voor meer achtergronden rondom de totstandkoming van ACTA verwijs ik o.m. naar Hagemans 2011.

61 Zie adviesverzoek van 10 mei 2012, EC A-001/12 uit hoofde van art. 218, lid 11 VWEU.

62 Zie ook het onderzoek van Werkers e.a. 2009, p. 102 waarin Belgische rechthebbenden een meer bescheiden rol zien voor DRM-toepassingen.

63 Zie par. 5.3.1.

64 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Pb.EU L 157 van 30 april 2004). Gerectificeerd op 2 juni 2004 (Pb. EU L195/16). Zie voor een rechtsvergelijkende analyse van deze regeling o.m. SEC (2010) 1589, 22 December 2010.

65 Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights oftewel de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPs), Pb.L. 336, 23 december 1994. De goedkeurig van dit verdrag vond in Nederland plaats Trb. 1995, 130 en in België bij wet van 23 december 1994 (BS 23 januari 1997).

66 Zie voor kritische beschouwingen o.m. de door 36 IE-hoogleraren ondertekende “ de ‘Professor’s Letter’ van 36 hoogleraren IE: W.R. Cornish e.a. 2003; Huydecoper 2004; Hugenholtz 2004a. De kritiek ziet op de richtlijn voorziet met name op de reikwijdte, subsidiariteit en de proportionaliteit. Waarbij Hugenholtz zich afvroeg

81 deze laatste maatregel was voor zowel Nederland als België nieuw en heeft directe consequenties voor procederende partijen en met name voor de verliezende partij. Op grond van artikel 14 Rl. geldt inmiddels in beide landen dat redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in een nieuwe Titel 15 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom (art. 1019 e.v. Rv). Artikel 14 van de richtlijn is geïmplementeerd in art. 1019h Rv dat het mogelijk maakt dat de in het ongelijkgestelde partij desgevorderd wordt veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.67 Inmiddels zijn er in Nederland door de Rechtspraak in overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten indicatietarieven vastgesteld zodat partijen een handvat hebben om de redelijkheid van de gemaakte proceskosten te kunnen beoordelen en om het mogelijke kostenrisico beter in te kunnen schatten in een vroeg stadium van een procedure.68 Ook maken partijen in toenemende mate afspraken over de hoogte van de te vergoeden proceskosten.69

De implementatie van de Handhavingsrichtlijn in België is geregeld in drie wetten.70 Artikel 14 van de richtlijn is niet omgezet in wetgeving. De wetgever is van mening dat de hier bedoelde kosten deels zijn opgenomen in art. 1017 Gerechtelijk Wetboek (Ger. W.).71 Voor de kosten van advocaten en experts wordt verwezen naar jurisprudentie en het gewijzigde artikel 1022 Ger.W., waarin een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijkgestelde partijwordt toegekend (rechtsplegingsvergoeding).72 In

waarom inbreuk op IE-rechten ernstiger zouden dan zijn dan schending van 'normale' vermogensrechten. En waarom Microsoft en Louis Vuitton over meer procesrechtelijke bevoegdheden moeten beschikken dan de slachtoffers van een milieudelict of een verkeersongeval?

67 Zie voor een kritische bespreking van de implementatie en interpretatie van artikel 14 Handhavingsrichtlijn in Nederland o.m. Vrendenbarg 2013.

68 Indicatietarieven in IE-zaken (11 oktober 2010). Nodeloos gemaakte kosten worden niet vergoed, bijvoorbeeld omdat gedaagde bereid is een onthoudingsverklaring te tekenen voor de zitting (Rb. ’s-Gravenhage 8 april 2009, IEF 8759 (Present Sieraden/X). Voor een beroep op de volledige onkostenvergoeding zijn meer omstandigheden van belang. Zie o.m. Hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7920, IER 2010, 78 m.nt. MdCB (e-Donkey), ov. 3.13: ‘(…) waarbij een professionele belangenorganisatie staat tegenover een (…) thuiswonende student die zich als hobby met het ontwikkelen van de in geding zijnde site heeft beziggehouden.. Zie voor een korte bespreking van (alle relevante) arresten van de Hoge Raad en het Europese Hof van Justitie over artikel 1019h Rv / 14 Handhavingsrichtlijn’, o.m. Vrendenbarg 2013 en over het vaststellen van de schade Sandvliet & Engelfriet 2012. Zie voor een toepassing van de indicatietarieven o.m. Olieslagers & Van Gompel 2014.

69 Vrendenbarg 2013, p. 160.

70 Wet van 9 mei 2007 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten BS 10 mei 2007 (err. BS 15 mei 2007), in werking getreden op 10 mei 2007; de wet van 10 mei 2007 betreffende de aspecten van gerechtelijk recht van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten BS 10 mei 2007 (err. BS 14 mei 2007), in werking getreden op 1 november 2007; Wet van 15 mei 2007 betreffende de bestraffing van namaak en piraterij van intellectuele eigendomsrechten (BS. 18 juli 2007) in werking getreden op 1 oktober 2007.

71 Parl.St. Kamer 2006-2007, nr. 2943/001, p. 18.

72 Cass. 2 september 2004, RW 2004, 5, m.nt. C. Clijmans; Wet van 21 april 2007 betreffende verhaalbaarheid van de erelonen en kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat (welke art. 1022 Ger. W. wijzigde). Zie

82

tegenstelling tot de Nederlandse situatie worden de forfaitaire basisbedragen bij KB vastgesteld. Het is partijen verder bij wet verboden om de proceskostenvergoeding contractueel uit te sluiten. De rechter kan op grond van een appreciatiebevoegdheid het basisbedrag aanpassen op grond van vier door partijen aan te voeren gronden: de financiële draagkracht van de verliezende partij, de complexiteit van de zaak, de contractueel bepaalde vergoedingen en het kennelijk onredelijke karakter van de situatie. De rechtsplegings-vergoeding sluit uit dat de kosten en het honorarium van een advocaat nog op een andere, aanvullende wijze worden verhaald. De kosten van een deskundige en de kosten die gepaard gaan met het opsporen van een inbreukmaker vallen niet onder deze wettelijke beperking en zijn in beginsel dus volledig verhaalbaar.73 Deene komt tot de conclusie dat hoven en rechtbanken in België moeite hebben om hoge rechtsplegingsvergoedingen toe te wijzen en hier in de praktijk op een onjuiste en tegenstrijdige wijze mee omgaan.74

In zowel de Nederlandse als Belgische literatuur is op verschillende gronden kritiek geweest op de implementatie van handhavingsrichtlijn in de nationale wetgeving.75 In de praktijk lijkt de rechter op basis van de indicatie tarieven (NL) of forfaitaire basisbedragen (BE) per geval te beoordelen wat in het voorliggende geval moet worden verstaan onder redelijke en evenredige gerechtskosten.76 Dat kan er in de praktijk toe leiden dat er mogelijk sprake is van rechterlijke willekeur bij de toepassing van de proceskostenregel die rechtsonzekerheid tot gevolg heeft. Of hiervan in de praktijk ook sprake is, is bij gebrek aan specifiek onderzoek nog onduidelijk.77 Voor dit onderzoek is het nu slechts van belang aan te tonen dat er in ieder geval in Nederland in beginsel in IE-zaken door de rechter een hogere proceskosten-vergoeding kan worden uitgesproken dan gemiddeld in andere civiele zaken het geval is. Dat gegeven maakt de gevolgen van het verliezen van een procedure groter.78 Het maakt tevens het belang van het hebben van betrouwbaar bewijs groter. Niet alleen voor het winnen van een zaak in een procedure maar ook wanneer men de wederpartij wil bewegen tot een schikking. Het verliezen van de procedure is immers veel duurder.

In de navolgende paragrafen zal nader worden ingegaan op de vraag hoe nationale wetgevers de Europese richtlijnen uiteindelijk hebben vertaald naar nationaal beleid inzake de

KB van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 1 tot 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van de advocaat. Gepubliceerd in BS 9 november 2007.

73 Zie uitgebreid Deene 2011, pp. 946-953.

74 Deene 2011, p. 953. Zie voor een rechtsvergelijking met o.m. België ook Van Vlooten 2011; SEC (2010) 1589, 22 December 2010.

75 Zie voor Nederland o.m. Vrendenbarg 2013 en voor België Deene 2011 en de daar aangehaalde literatuur.

76 Zie naar Nederlands recht o.m. Sandvliet & Engelfriet 2012, p. 208.

77 Ook Vrendenbag (2013) verwijst nergens naar onderzoek waaruit blijkt dat er sprake is van rechterlijke willekeur. Zij lijkt die stelling te baseren op op uitspraken die zijn gedaan tijdens de PAO cursus ‘Praktisch Procederen in IE-zaken’ op 23 en 30 mei te Leiden (p. 161).

78 Zo geeft Vrendenbag (2013, p. 161) aan dat sommige advocaten stellen dat de proceskostenregeling ertoe leidt dat met name minder vermogende cliënten eerder afzien van een procedure.

83 handhaving van auteursrecht en naburige rechten om uiteindelijk de plaats van het watermerk in het handhavingsbeleid van zowel de overheid als particulieren te kunnen bepalen.

3.3.1.2 Nederland

De Nederlandse overheid heeft in haar beleid inzake de handhaving van auteursrecht en naburige rechten traditioneel een voorkeur voor zelfregulering en private rechtenuitoefening, waarbij civielrechtelijke handhaving als vertrekpunt dient en de strafrechtelijke handhaving als sluitstuk.79

In 2011 formuleerde het kabinet haar nieuwe auteursrechtbeleid in de zogenoemde Speer-puntenbrief. Het kabinet neemt hierbij als uitgangspunt dat het auteursrecht een stimulans moet zijn voor creativiteit en innovatie, en geen obstakel.80 Het auteursrecht moet bijdragen om de economische waarde van dat recht, ook in de digitale wereld te vergroten, waarbij rechthebbenden in staat moeten zijn geld te verdienen en consumenten toegang moeten hebben tot een breed en gevarieerd legaal aanbod van kunst en cultuur.81 Het kabinet wil daartoe nieuwe bedrijfsmodellen op internet bevorderen, en beschermen door een nieuw wetsvoorstel op basis waarvan opgetreden kan worden tegen inbreukfaciliterende websites. Zij wil zich tevens herbezinnen op de thuiskopie-exceptie.82 De gedachte hierachter is dat de legale markt volgens het kabinet sterk gehinderd wordt door grootschalige en kosteloze uitwisseling van bestanden. Het beleid moet zich niet richten op consumenten die op beperkte schaal up- en downloaden, omdat het niet effectief is en rechtsongelijkheid creëert nu niet iedereen kan worden aangesproken.83 De discussie heeft zich thans toegespitst op twee mogelijkheden: handhaven of heffen. In de huidige situatie is het in beginsel toegestaan om kopieën te maken van een werk voor eigen oefening, studie of gebruik.84 Dit wordt ook wel aangeduid als privé-kopiëren of de thuiskopie-exceptie. Het was vóór de uitspraak van het HvJ EU inzake ACI Adam/Stichting De Thuiskopie in Nederland niet relevant of het auteursrechtelijke beschermde werk uit legale of (evident) illegale bron werd verkregen.85 Het Hof van Justitie EU kwam echter tot het oordeel dat met name artikel 5, lid 2, sub b juncto

79 Dit zoals toegelicht in de auteursrechtbeleidsbrief van 2007 en brief over rechtshandhaving op internet uit 2008; Brief van de Ministers van Justitie, Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 december 2007 inzake auteursrechtbeleid, TK 2007-2008, 29 838, nr. 6 herdruk, p. 3; Brief van de Minister van Justitie van 14 april 2008, Naar een veiliger samenleving, TK 2007-2008, 28 684, nr. 133.

80 Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20, p. 2. Herhaald in het Verslag van een schriftelijk overleg. Vastgesteld 14 november 2013, nr, 29 838 Auteursrechtbeleid.

81 Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20, p. 3. Zie voor de economische waarde van het auteursrecht o.m. SEO en onderzoek wisselwerking auteursrecht en mededinginsgrecht.

82 Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20, p. 8. Voor het watermerk is de discussie over de thuiskopieheffing in zoverre nog van belang dat wanneer de thuiskopievergoeding als een compensatie mag worden gezien en er sprake is van een legalisering en is er minder ruimte voor handhaving bij consumenten.

83 Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20, p. 9.

84 Zie art. 16b en 16c Aw.

85 HvJ EU 10 april 2014, zaak C-435/12 (ACI Adam/Stichting De Thuiskopie). Zie voor gerechtelijke uitspraken daarvoor: o.m. Hof ’s Gravenhage, 15 november 2010, FTD/Eyeworks, ECLI:NL:GHSGR:2010:

BO3980, IER 2011, 28 m. nt. K.J. Koelman, ov. 5.16.; Rb. Haarlem, 9 februari 2011 ECLI:NL:RBHAA: 2011:BP3757 (FTD/Brein). Zie ook de Minister in Nota n.a.v. het Verslag, TK 2002-2003, 28482, nr. 5, p.32/33.

84

lid 5 van richtlijn 2001/29/EG in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is. Het kabinet heeft na deze uitspraak van het HvJ EU de Tweede Kamer en door het openbaar maken van deze brief ook een breder publiek over deze uitspraak geïnformeerd.86 Het kabinet herhaalt in haar brief dat handhaving van het auteursrecht eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegen-heid is.87 Tegelijk constateert het kabinet dat privaatrechtelijke handhaving in de privésfeer van gebruikers technisch gezien niet goed mogelijk is, mede in het licht van het recht op privacy. Doordat het HvJ EU in deze uitspraak een reproductie uit een ongeoorloofde bron niet als een uitzondering voor privé-kopiëren kwalificeert, hebben gebruikers op grond van de auteurswet vooraf toestemming van de rechthebbende nodig om het werk openbaar te maken. Volgens het kabinet kan op grond van dit arrest het aanbieden van diensten die het reproduceren van werken uit ongeoorloofde bron faciliteren een onrechtmatige daad opleveren, waardoor internetsites eenvoudiger kunnen worden aangepakt. Als gevolg daarvan verwacht het kabinet dat het groeiende legale aanbod op internet minder oneerlijke concurrentie zal ondervinden en het legale aanbod voor consumenten daardoor verder zal verbeteren. Het eerder door het kabinet voorgestelde download verbod waarin het kopiëren voor privédoeleinden uit evident illegale bron werd verboden (2010), en dat eerder door een motie van D66 en de PvdA werd verworpen (2012), is hiermee een juridisch feit geworden.88

Aangenomen mag worden dat het handhavingsbeleid hierdoor niet veranderd is en het kabinet nog steeds van mening is dat de overheid niet zelf achter de individuele downloaders aangaat.89 De uitspraak heeft in zoverre gevolgen voor de handhavingspraktijk, dat het nu geheel aan de rechthebbende is overgelaten of zij individuele downloaders juridisch willen aanspreken op hun gedrag of niet (zie par. 3.3.2).

Het niet strafrechtelijke vervolgen van individuele downloaders is een beleidskeuze die mede samenhangt met het maken van keuzes (prioritering) die nodig zijn bij het inzetten van het strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsapparaat. De wettelijke mogelijkheid om het auteursrecht strafrechtelijk te handhaven bestaat reeds. Sinds 1973 kan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ambsthalve opsporings- en vervolgingsactiviteiten instellen.90

86 Brief van 17 april 2014 inzake Arrest ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie en Stiching Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding.

87 Brief van 17 april 2014 inzake Arrest ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie en Stiching Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding, p. 4.

88 Kamerstukken II 2010/11, 29838, nr. 29, p 7. Onderzoek in Zweden waar een vergelijkbaar verbod is ingevoerd, namelijk zonder handhaving bij consumenten laat zien dat ervoor de verschillende soorten content verschillen bestaan in effecten en dat het dalend gebruik van filesharing slechts tijdelijk was (Consideratie 2011, p. 127 onder verwijzing naar Adermon & Liang 2010, p. 18. A. Adermon & C.Y. Liang, Piracy, Music and Movies: A Natural Experiment. IFN Working Paper No. 854, 2010).

89 Speerpuntenbrief auteursrecht 20©20 van 11 april 2011, p. 9; TK, 38e vergadering, 20 december 2011.

90 Richtlijn voor Strafvordering Intellectuele-Eigendomsfraude (2010R020), Stc. 16 december 2010, nr. 20092, nr. 3.3 (geldigheidsduur: 31-12-2014). Voor 1973 was er sprake van een klachtdelict. Zie voor de

totstandkomingsgeschiedenis o.m. het rapport van de Interdepartementale Werkgroep Piraterij (1984), Piraterij van Auteursrechtelijk beschermde werken, Staatsuitgeverij 1984, en verder zie o.m. Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 533. en de daar aangehaalde literatuur.

85 Overigens wordt dit door de politie en het OM nauwelijks gedaan.91 Ook het OM neemt als uitgangspunt dat in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf voorop dient te staan. De privaatrechtelijke (IE-) regelingen bieden daar volgens het College van procureurs-generaal genoeg aanknopingspunten voor.92 De inzet van het strafrecht dient in Nederland ten aanzien van het auteursrecht duidelijk als ultimum remedium. Bij de vraag in