• No results found

En toen was alles goed

In document Cissy van Marxveldt: Een biografie (pagina 130-138)

Nadat Setske van boord was gegaan en het douanekantoor had gevonden, hoorde ze voor het eerst sinds een halfjaar weer Nederlands spreken. In een opwelling besloot ze zich als Engelse voor te doen. Dat leidde tot een aantal komische scènes waarin Setske zich de meerdere toonde van de Nederlanders die geen Engels kon- den spreken. Ook die scènes maken duidelijk dat Setske een talent voor schrijven had, en dat ze dat besefte en het gebruikte. Haar relativeringsvermogen en haar oog voor drama en het absurde – alles wat haar latere romans kenmerkt – komen in het verhaal over haar reis naar huis tot uitdrukking.

Ook in dit verhaal gaat het bovendien weer over het creëren van een bepaalde identiteit. Dit keer nam Setske de rol aan van een zelfverzekerde en ervaren reizig- ster, die zich gemakkelijk voor een Britse kon uitgeven. Ze genoot van het spel dat ze met de Nederlandse ambtenaren speelde:

Ik zette mijn koffer op de tafel en als een slang op zijn prooi, zoo schoot een douane er op af. Nou hij rommelde wat in mijn […] box om, vond niets verdachts, en met vereende krachten kregen we het ding weer vast. En toen vroeg ik: ‘At what o’clock does the train to Amsterdam start please.’ De man keek me wanhopig aan, keek hulpeloos naar boven en zei toen: ‘Half past four.’ Nou het was toen al 5 uur zoodat dat wel een beetje onmogelijk was. ‘Half past fourrr??’ zei ik met een uithaal. ‘Nee,’ zegt hij, ‘nee half past five.’ ‘Oh yes, I see, thanks very much’, en ik stevende weg: maar daar word ik opeens bevrijd van mijn bagage, door een beambte van de trein die tegen de douane zegt: ‘Engelsche, zal ik wel even terechtbrengen’, en mij dan vraagt: ‘Which train?’ ‘Amsterdam,’ zeg ik glimmend. En dan brengt de vriendelijke man me in mijn trein en ik bedank hem met mijn mooiste Engelsche bedankjes.

In Amsterdam kreeg ze even genoeg van het spelletje, maar niet voor lang: In Amsterdam kwam mijn vriendelijke treinbeambte weer bij mij, sprak Engelsch natuurlijk en toen zei ik opeens: ‘But I am not English. I am Dutch. I think I can speak Dutch.’ En mijn eerste Hollandsch dat ik zei, toen ik de man bedankte omdat hij mijn Engelsch geld wisselde was: ‘Dank u vreeselijk’, en toen begon de man te lachen en zei: ‘Dat zeggen we hier niet in Holland. Wij zeggen: Dank u wel hóór!’ – Om 8 uur was ik in Amsterdam aan het centraal station, waar ik mijn rol als Engelsche ook met succes speelde. Ik werd door een Mijnheer het station uitgebracht en gewezen, waar ik de tram naar Rustenburgerstraat krijgen kon. – Daar had ik nog een leuk intermezzo. Bij het tramhuisje stond een oude man in een blauw

boezeroen. Ik hem aangesproken in ’t Engelsch: ‘Can I take the tram here to Rustenburgerstreet?’ ‘Yes, yes,’ zei de man verheerlijkt. ‘Yes, yes, line… line… fire.’ Ik keek hem even vragend aan en zei dan begrijpend: ‘Yes, I see, tram four.’ De man dolgelukkig, dat ik hem begrijp, schreeuwt tegen een andere man, die een eindje verder staat: ‘Engelsche. Ik praat maar met d’r’, en dan herhaalt hij tegen mij: ‘Yes, yes tram line fire – line fire. Ik wil help you.’ En wanneer de bewuste tram fire er aankomt, dan loodst hij mij naar binnen, zegt nog even tegen de conducteur: ‘Engelsche. Ik heb maar met haar gesproken jong.’ En dan gaan we weg. – Ik kwam in zoo’n jolige bui en besloot ook maar tegen de conducteur mijn Engelsche rol te spelen.

De ochtend in Amsterdam bracht Setske door met haar oom Kornelis de Groot, een broer van haar moeder, die met zijn vrouw Marie en hun vijf kinderen in de Rustenburgerstraat woonde. Setske en haar oom gingen op visite bij een andere tante, en bij een vriendin, waar ze in het dagboek verder niets over vertelt.

Om kwart voor een vertrok ze met haar oom naar het Weesperpoortstation. Daar stapte ze vanwege een fout in het spoorboekje in de verkeerde trein. Zo dreigde het op het nippertje nog mis te gaan, precies zoals het in een conventi- oneel opgebouwd verhaal hoort. Struikelend over haar woorden – ze was bijna thuis en daarmee bijna aan het einde van haar verhaal − gaf Setske ook dit laatste incident gedetailleerd en met verschillende anglicismen weer:

Voordat het portier gesloten werd vroeg ik nog even voor de securiteit aan de man die mijn kaartje knipte: ‘Heb ik voor Friesland in Meppel of Zwolle over te stappen?’ ‘O,’ zegt de man grappig, ‘daar zal u met deze trein wel niet komen, want deze gaat door naar Vlissingen.’ Ik val op de bank neer. Naar Vlissingen ging ik. Er zitten een Mijnh. en een dame bij me in en de Mijnh. vraagt: ‘U moet in Utrecht drie uur wachten voor de trein naar Friesland en dan hebt u nog aldoor bommel. U had die van 12.45 moeten hebben.’ En net dat we over dit nare geval praten, komt er uit een andere coupé (’t was een doorl. corridor) een Mijnh., die zegt: ‘Ik hoor, dat u in de verkeerde

trein zit. Ik ben in ’t zelfde geval. In Amsterdam zie ik de trein van 12.45 gaan, mijn spoorboekje vertelt me, dat ik 12.57 moet hebben. Ik wacht dus op deze trein en nou vraag ik warempel de conducteur hoe laat ik in Zwolle ben, en dan zegt hij, “ja daar zal u met deze trein wel niet komen, want die gaat naar Vlissingen. Maar wanneer deze trein nu wat vroeg is, en die andere wat laat, dan kan ’t nog wezen dat die van 12.46 in Utrecht staat wanneer deze aankomt. ’t Is echter 1 kans van de 100.” Maar nu heeft de conducteur me beloofd, wanneer hij er nog staat, dan zal hij een portier voor me open houden, maar ik heb te hollen...’ En dan zeg ik opeens vastbesloten: ‘Mag ik wel met u meehollen?’ ‘Jawel,’ zegt hij. En wanneer we Utrecht naderen, dan zitten we al op de sprong en wanneer de trein stilstaat dan openen we het portier in vliegende haast. De mijnheer krijgt mijn bagage, we hollen de trappen op, naar het andere perron, de trein staat er nog, − we zien de conducteur aan een geopend portier, vliegen er op af, gooien mijn bagage naar binnen, ik word half in de coupé getild, ’t portier gaat dicht, ’t fluitje klinkt en weg stoomt de trein − En dat was mijn gelukkigste oogenblikje in Holland toen ik wist, dat ik meeging en op tijd in Heerenveen wezen zou. Na een overstap in Meppel kwam Setske om vijf uur eindelijk in Heerenveen aan. ‘En toen,’ zo eindigt haar reisverslag, ‘was alles goed.’

Met het verslag van Setskes reis van Bath naar Heerenveen eindigt ook het dagboek. In haar autobiografische schets uit 1930 vertelde Van Marxveldt waarom ze in 1909 geen aantekeningen meer maakte:

Als ik er nu nog wel eens in blader, grinnik ik om de opgeschroefde vermetele zinnen en om de dartele taalfouten, die overal binnengeslopen zijn. Toen ik evenwel het heimwee na een paar weken overmeesterd had, werden de bijdragen in het dagboek hoe langer hoe bescheidener. Soms had ik me in één regel uitgeschreven: ‘Gister een fijne dag gehad. Plumpie voor supper.’ Wanneer je reeds zoo ver gevallen bent, dat de supper-geneugten het summum van je belangstelling vormen, dan is het vrij triest met je ‘dicht-

en schrijfader’ gesteld. En toen… kwam er dan ook een heele tijd niets. Ik zwelgde in genoegens, in schoolvriendschappen, in stille vereering voor onderwijzeressen, in botsingen met de directrice en achter in mijn dagboek kladde ik een lijstje voor de wasch.329

De verwijzingen naar de plumpudding en het waslijstje zijn dichterlijke vrijheden, want die komen in het dagboek niet voor, net zomin als de dartele taalfouten. Als het dagboek één ding duidelijk maakt, dan is het dat Setske zich tussen juli 1908 en januari 1909 in allerlei opzichten had ontwikkeld en dat ze – getuige het uitgebreide verhaal over haar reis van Bath naar Heerenveen – plezier had in het schrijven en zich daarin oefende. Een dagboek uit de eerste helft van 1909, die ze weer in Bath doorbracht, is, als het bestaan heeft, niet bewaard gebleven.330

Van Marxveldts commentaar uit 1930 was dan ook bedoeld om duidelijk te maken dat zij Joop ter Heul naar haar jongere zelf had gemodelleerd: de vrolijke bakvis die zich met haar vriendinnen tegen de strenge directrice afzet, niets liever doet dan plezier maken en taartjes eten, maling heeft aan school en geen enkele ambitie bezit. Heel anders dus dan de Setske die zich in de zomer van 1908 door Mrs. Ellis vernederd had gevoeld, die onder heimwee had geleden en bijna de moed had verloren. Heel anders bovendien dan de studieuze en ambitieuze Setske die er als bijna negentienjarige naar streefde de hoogste cijfers van haar klas te halen, ernaar verlangde schrijfster te worden en zich in het schrijven oefende, en voor even overwoog een akte Engels te halen.

329 Van Marxveldt 1930: 21-22.

Hoofdstuk 5

De correspondente

In de zomer van 1909 keerde Setske voorgoed naar Nederland terug. In het inter- view met Van Meekren uit 1927 vertelde ze, als Cissy van Marxveldt, dat ze ook in de tweede helft van haar verblijf aan de Oldfield Lodge School goede cijfers had gehaald – zo goed dat ze toelatingsexamen had gedaan voor Cambridge Uni- versity, en slaagde, ‘met vlag en wimpel’.331 Toch ging ze daar niet studeren, zei

ze, vanwege de hoge kosten van de studie. Bovendien wilde ze niet voor altijd in Engeland blijven, en dat zou de studie zinloos hebben gemaakt.

Die opmerking over het toelatingsexamen is raadselachtig. In haar dagboek uit Bath schreef Setske dat ze een uitreiking van prijzen voor Oxford-examens had bijgewoond. Daarmee bedoelde ze waarschijnlijk de uitreiking van prijzen voor leerlingen die in Bath geslaagd waren voor de Oxford Local Examinations. De Oldfield Lodge School for Girls bereidde haar leerlingen immers op dergelijke examens voor. Dat betekende niet dat meisjes en vrouwen, als ze het toelatingsexa- men hadden gehaald, tot de universiteiten van Oxford en Cambridge werden toe- gelaten, maar wel tot een van de vrouwencolleges die sinds 1870 waren opgericht, zoals Lady Margaret Hall en Somerville College in Oxford, en Girton College en Newnham College in Cambridge. Daar volgden ze colleges en werkgroepen, en daar deden ze hun tentamens. Ze mochten wel colleges lopen aan de Universi- teit van Oxford en de Universiteit van Cambridge, maar alleen als de betreffende docent daartoe toestemming gaf. Aan de universiteit mochten ze ook examens afleggen, maar een officieel universiteitsdiploma en een officiële graad kregen ze niet. Die kreeg je als vrouw in Oxford pas vanaf 1921. In Cambridge werd het inschrijven van meisjes en vrouwen aan de universiteit vanaf 1922 toegelaten,

maar als vrouw kon je daar pas in 1947 volledig lid van de universiteit worden en een officiële graad halen. Overigens was Somerville in 1908 een van de eerste vrouwencolleges die ook een eigen toelatingsexamen invoerden.332

Misschien verwees Van Marxveldt in het interview met Van Meekren naar het Higher Local Examination. Haar naam komt echter niet voor op de betreffen- de examenlijsten die in het archief van de Universiteit van Cambridge zijn be- waard,333 noch op de vele lijsten van geslaagde leerlingen die de Bath Chronicle in

1908 en 1909 publiceerde. Daarin staan wel de namen van andere leerlingen van de school van Miss Ellis. Misschien had Setske toelatingsexamen gedaan voor een cursus Engels aan de Universiteit van Cambridge, of voor de cursus waaraan ze op 27 september 1908 in haar dagboek refereerde, ‘waar je een certificaat of zoo iets kunt krijgen, waarop je Engelsch kunt onderwijzen in Holland’, maar bewijzen daarvoor zijn er niet.

Na haar terugkeer naar Nederland in 1909 woonde Setske eerst weer bij haar ouders in Oranjewoud. Terwijl ze in Engeland honderden nieuwe indrukken en gevoelens te verwerken had gekregen, was het leven in het dorp zijn gebruikelijke gang gegaan. Veel bijzonders was er niet gebeurd. Er waren een paar nieuwe vil- la’s bij gekomen en de graaf Van Limburg Stirum had een paar boerderijen laten bouwen.334 Op 30 april 1909 hadden de schoolkinderen van Oranjewoud een eik

geplant ter gelegenheid van de geboortedag van prinses Juliana,335 ongetwijfeld

onder leiding van hoofdonderwijzer De Haan. Maar Setske was in dat ene jaar van een plattelandsmeisje zonder middelbareschooldiploma veranderd in een jonge vrouw. Ze was een jaar lang in de Engelse cultuur ondergedompeld geweest en had in twee redelijk grote steden gewoond. Ze sprak inmiddels vloeiend Engels.

Nu was het tijd om een beroep te kiezen. In november 1909 werd Setske twin- tig. Het lag voor de hand dat ze bij het zoeken naar een opleiding of een baan haar ervaringen en haar kennis van de Engelse taal liet meespelen, al was het maar om

332 Zie Shils en Blacker 1996.

333 Informatie Cambridge University per e-mail, 22 november 2011. 334 Radetzky en De Vries 1999: 72, 265 vv.

tegemoet te komen aan het verlangen van haar ouders. Maar haar kostschoolerva- ringen en haar vloeiende Engels maakten haar eerder ongeschikt dan geschikt om een akte Engels te halen, zoals ze in 1928 in het interview met Strengholt uitlegde: ‘Sentimenteel besloot ik vaders lievelingswens, m.o. te gaan studeeren, te vervul- len. Reisde daarvoor tweemaal per week naar Leeuwarden, sprak het Engelsch heel anders uit dan mijn daar benoemde leerares, verfoeide de woestijn-dorre gramma- tiek en had er na twee maanden schoon genoeg van.’336 Daarna zat Setske weer

zonder concrete toekomstplannen thuis in Oranjewoud. De stilte daar en alle ver- trouwde gezichten hadden hun charme, maar werkten beslist ook beklemmend. In 1910 kreeg Setske de mogelijkheid zich bij de Dragster Courant tot journalist te laten opleiden. Dat gebeurde waarschijnlijk op voorspraak van Janna Laverman, wier broer Jacob hoofdredacteur van de krant was.

Vrouwen werden inmiddels, zoals Elise Haighton in haar Beroepskeuze der vrouw uit 1895 had geschreven, niet meer van de journalistiek uitgesloten, ook niet als ze niet gestudeerd hadden. Toch moedigde Haighton alle vrouwen die journaliste wilden worden aan te studeren, want ‘hoeveel te beter positie zullen zij krijgen, wanneer zij doctor in de letteren of rechten zijn!’337 Johanna van Wou-

de, in haar serie Betrekkingen voor vrouwen uit 1899, was iets minder ambitieus. Ook zij vond journalist een respectabel en geschikt beroep voor vrouwen, maar vond een academische studie niet nodig. Van Woude merkte wel op dat het geen gemakkelijk beroep was, omdat het niet alleen een aanleg tot schrijven vereiste, maar ook kennis, originaliteit, standvastigheid en vooral uithoudingsvermogen.338

336 Strengholt 1928: 1318. 337 Haighton 1895: 43.

338 Van Woude verbond aan haar oordeel een pleidooi voor de oprichting van een krant die geheel door vrouwen werd gemaakt met kritiek op de verdeeldheid binnen de Nederlandse feministische bewegingen: ‘Thans kan er werkelijk geen twijfel meer bestaan aan de geschiktheid der vrouw, om zich met succes aan de journalistieke werkzaamheden te wijden en deze tot haar beroep te kiezen, sinds wij in het buitenland de vrouw op dit gebied wel het hoogste hebben zien bereiken, wat bereikt kan worden: een dagblad, uitsluitend door vrouwen bestuurd, beheerd, geredigeerd, gezet, gedrukt, iets wat hier ten lande dan alleen wellicht voor een deel mogelijk zou kunnen worden, indien men, met terzijdestelling van alle bijzondere overwegingen er toe zou kunnen besluiten om alle nuanceringen der vrouwenbeweging te doen samenkomen in één orgaan. Maar zoo lang als de Nederlandsche vrouwen er niet in zullen zijn geslaagd zich een “eigen” dagblad te verzekeren, zullen

Setske hoefde zich niet meteen te bewijzen, want bij de Dragtster Courant be- gon iedere aspirant-journalist onderop. In het voorjaar van 1910 kreeg ze eerst een aanstelling als administratieve kracht in de drukkerij, die zich in hetzelfde pand bevond als waar de redactie zetelde.339 Ze trok als kostgangster in bij het gezin

Wibbelink in Drachten; Rinze Wibbelink, de vader, had het daar van timmerman tot stadsarchitect gebracht.340

In document Cissy van Marxveldt: Een biografie (pagina 130-138)