• No results found

Al donker leek de zee

In document Cissy van Marxveldt: Een biografie (pagina 128-130)

In Londen begon het tweede deel van de reis: de overtocht naar Nederland per boot. In de trein van Londen naar Harwich zat Setske samen met een Duitse heer en dame in een coupé. Ze had wat met de meneer gepraat, en die had haar ge- vraagd of ze een hut had gereserveerd op de boot naar Hoek van Holland. Setske had dat ontkend: dat was haar te duur, en van slapen zou, dacht ze, toch niets terechtkomen. Liever wilde ze de nacht in de damessalon doorbrengen. Met veel aandacht voor detail schetst Setske een levendig beeld van de drukte op het schip, terwijl ze zelf de positie van ironische toeschouwer inneemt: ‘En wat een drukte daar op die boot, passagiers met reisdekens en reissluiers, de dames natuurlijk, porters die zware koffers neergooiden, heeren die daar in de gauwigheid woest over uitvoeren, dames, die met verdacht uitziende fleschjes in de hand tegen de zeeziekte natuurlijk, verdwenen, en daar tusschen in de kreet: supper ladies and gentlemen?’

Het werd allemaal minder interessant toen Setske ontdekte dat het schip geen damessalon had. Die ontdekking leidt tot een dramatisch moment in het reisver- slag, met een goede afloop:

[I]k stevende met al mijn bagage naar beneden op zoek naar de damessalon. Ik vond echter niets wat op een damessalon leek en toen ik opeens de stewardess tegen ’t lijf liep, vroeg ik wanhopig: Waar is de damessalon? ‘Is er niet’ zei de stewardess laconiek. ‘Wat?’ vroeg ik zoo verstomd mogelijk. ‘Nee’ zei de stewardess. En daar kwamen ze op haar aanstormen, dames en heeren. ‘Is mijn hut klaar. Wil u me mijn hut wijzen?’ en de stewardess verdween en ik stond alleen in de lange, lange gangen, en was net besloten in de eetkamer te gaan en een broodje te koopen, om daar desnoods de heele nacht over te doen, toen er een jongen op me aankomt: ‘Please Miss, een Duitsche dame vraagt naar U.’ Ik wist niet wie dat wezen kon, en een beetje wantrouwend volgde ik het jongmensch door een doolhof van gangen, in een hut, waar dezelfde Duitsche dame stond, die met me naar Harwich gereisd had. − Ik keek haar vragend aan, en toen zegt ze: Ik hoorde dat u de Mijnheer in de trein vertelde, dat u geen hut had, en nou vond ik het zoo’n naar idee, dat zoo’n jong meisje alleen in deze groote boot moet zitten, en daarom heb ik toch nog een hut voor u gekregen. En u hoeft er niets voor te betalen, want deze boot is heelemaal ingericht voor nachtboot.

Setske liet zich door de stewardess naar een hut brengen, waar ze het bovenste bed van een stapelbed toegewezen kreeg. Net nadat ze zich had uitgekleed en ‘gewapend met mijn taschje met geld, medaillon en horloge’ onder de dekens was gekropen, werd ze wakker door het geschreeuw van een dame die dacht dat ze een hut voor zich alleen had geboekt, maar moest vaststellen dat ze een kamergenoot had.

De nacht op zee was lang en rumoerig. Setske werd een paar keer wakker door het geluid van de misthoorn. De wind gierde; er liepen matrozen over het dek en er werden bevelen geschreeuwd. De zee klotste tegen het raam van de hut, wat Setske tot een poëtische vingeroefening verleidde: ‘[T]egen mijn raampje braken de golven en rolden weer terug en kwamen weer… Ik zag er eens uit – al donker leek de zee en spookachtig deed het witte schuim op die onafzienbare, donkere bruisende massa.’

halfvijf door een bel werd gewekt en even dacht dat ze in de kostschool in Bath was. Ze kleedde zich snel aan, terwijl ze door haar vreemd uitgedoste hutgenote chagrijnig werd toegesproken:

Ik sprong heel handig, zonder de oude dame op het hoofd te stappen, uit mijn bed en begon me in vliegende vaart te wasschen om toch maar heel gauw voor de oude dame klaar te wezen. […] En daar net doe ik mijn schoenen vast, komt mijn slaapgenoote haar bed uit. Ik zie op, met een goedemorgen al op de lippen, maar daar ontdek ik dat ze een reddingsgordel omheeft, en o dat leek zoo bespottelijk, dat ik het uitproestte. Later ontdekte ik, dat het zoo gek niet was, want in onze hutten stond aangeplakt, dat alle reizigers verzocht werden reddinggordels om te doen voor alle mogelijke gevaar. Onder onze bedden kon je stapels zien liggen. Nou toen ik

uitgelachen was vroeg ik heel zedig: ‘Hebt u goed geslapen?’ ‘Ja,’ zei ze woest, ‘maar u mag wel wat aanmaken. U krijgt nooit de trein, je wordt altijd te laat gewekt.’ ‘Good gracious,’ zei ik in het Engelsch. ‘Wat trein moet u hebben?’ vroeg ze toen heel snugger. ‘Amsterdam,’ zei ik. ‘O, die is vast weg,’ troostte ze mij. In Engelsch tempo maakte ik mijn haar op, deed mijn mantel om en jachtte weg van die snoezige oude dame. In de haast vroeg ik de stewardess: Zou ik de trein naar Amsterdam nog kunnen krijgen? ‘O ja,’ zegt de stewardess kalm, ‘dan hebt u nog wel een half uur den tijd.’

In document Cissy van Marxveldt: Een biografie (pagina 128-130)