• No results found

Gevolgen van veranderingen in de bevolkingsopbouw naar burgerlijke staat, opleiding en etniciteit voor de

In document Gezondheid op koers? (pagina 149-154)

3 ONZE GEZONDHEID IN DE TOEKOMST: VOORUITKIJKEN TOT

Tekstblok 3.2: Veronderstellingen omtrent de sterfte in de CBS-bevolkingsprognose 2000.

3.2.2 Gevolgen van veranderingen in de bevolkingsopbouw naar burgerlijke staat, opleiding en etniciteit voor de

gezondheidstoestand

In de toekomst meer alleenstaanden, weduwen/weduwnaren en gescheidenen

De tweede belangrijke vraag bij de sociaal-demografische verkenningen is: wat is de mogelijke invloed van de veranderingen in de bevolkingssamenstelling naar burgerlijke staat en opleidingsniveau op de gezondheidstoestand? Het aantal ongehuwde personen zal fors stijgen: van 7 miljoen in 2000 naar 8,8 miljoen in 2025. Het aantal ongehuwde mannen ligt ruim een half miljoen hoger dan het aantal ongehuwde vrouwen. Dit ver- schil komt voor een deel doordat er meer jongens dan meisjes worden geboren (op 100 meisjes 105 jongens).

De groep weduwen/weduwnaren en gescheidenen zal in de toekomst eveneens toene- men. In 2000 is de omvang van beide groepen met 800.000 ongeveer gelijk. In 2025 zullen er bijna een miljoen weduwen/weduwnaren zijn en bijna 1,2 miljoen gescheide- nen. Er zijn meer weduwen dan weduwnaren en meer gescheiden vrouwen dan mannen. Dat komt door het verschil in levensverwachting, doordat vrouwen gemiddeld met een twee jaar oudere man zijn getrouwd en omdat mannen vaker hertrouwen na echtschei- ding. Het verschil tussen het aantal weduwnaren en weduwen loopt in de toekomst iets terug door het afnemende verschil in levensverwachting. Het aantal gehuwde personen zal iets afnemen van 7 miljoen in 2000 naar 6,8 miljoen in 2025 (gegevens over 2020 niet aanwezig). De formele burgerlijke staat geeft geen goed beeld van de feitelijke ‘samenlevingsvorm’. Zo was in 2000 15% van de samenwonenden niet gehuwd. In 2020 zal dat naar verwachting een kwart zijn. Gegevens over de verandering in de bevolkingsopbouw naar burgerlijke staat zijn ontleend aan de CBS-huishoudensprogno- se uit 2000 (De Jong & Steenhof, 2001).

Gehuwden hebben de minste gezondheidsproblemen, gevolgd door nooit-gehuwden en weduwen/weduwnaars, terwijl gescheidenen de meeste gezondheidsproblemen hebben. Bezien naar samenlevingsvorm hebben samenwonenden minder gezondheidsproble- men dan alleenstaanden, na correctie voor leeftijd, geslacht en opleiding (Joung & Van Poppel, 1997). De verschillen in gezondheid zijn groter voor de meer subjectieve gezondheidsmaten, zoals het oordeel over de eigen gezondheid, dan voor de meer objectieve gezondheidsmaten, zoals het hebben van chronische aandoeningen. De hier- onder gepresenteerde sociaal-demografische projectie toont de invloed van veranderin- gen in burgerlijke staat op de volksgezondheid.

Opleidingsniveau neemt verder toe

Hoger opgeleiden hebben gemiddeld een betere gezondheid dan lager opgeleiden (Stronks et al., 1997). Dat komt niet alleen tot uiting bij het vóórkomen van ziekten en aandoeningen, maar ook bij de ervaren gezondheid en de aanwezigheid van langdurige beperkingen (zie ook paragraaf 2.1). Figuur 3.2 geeft de verdere verbetering van het opleidingsniveau aan in de periode 1995-2020, apart voor de potentiële beroepsbevol- king en de ouderen.

Effecten van vergrijzing op gezondheid versterkt door afname aandeel gehuwden, maar verminderd door stijgende opleidingsniveau

Door Joung et al. (2001) zijn berekeningen gepresenteerd van het effect van veranderin- gen in de bevolkingsopbouw voor de gezondheidstoestand. Bij de veranderende samen- stelling van de bevolking is rekening gehouden met leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en opleiding. Aan de factoren leeftijd en geslacht, die in paragraaf 3.2.1 zijn meegeno- men, zijn hier dus twee factoren toegevoegd. Gezondheid is gemeten aan de hand van drie maten: het oordeel over de eigen gezondheid, de aanwezigheid van chronische aan- doeningen en de aanwezigheid van langdurige beperkingen. Tekstblok 3.3 bevat een toe- lichting op de berekeningswijze en tabel 3.2 geeft de resultaten.

Tabel 3.2 laat allereerst het vergrijzingseffect zien, conform paragraaf 3.2.1, maar nu in

relatieve prevalenties en voor andere gezondheidsmaten. Dit vergrijzingseffect wordt versterkt door de veranderende bevolkingssamenstelling naar burgerlijke staat (al is dit effect lang niet zo sterk als dat van de vergrijzing). Door de verwachte toename van het

Figuur 3.2: Prognose van het opleidingsniveau van de bevolking van 15 jaar en ouder in de periode 1995-2020 (Bron: CBS/CPB, 1997; Herweijer, 2001).

a) exclusief personen die deelnemen aan voltijdsonderwijs.

80 60 40 20 0 100 percentage HBO/WO HAVO/VWO/MBO LBO/MAVO basisonderwijs 1995 2020 1995

15-64 a jaar 65 jaar en ouder 2020

opleidingsniveau van de bevolking zal het leeftijdseffect bij mannen grotendeels en bij vrouwen misschien zelfs geheel teniet worden gedaan.

Meer westerse en niet-westerse allochtonen

Naast de gevolgen van groei en vergrijzing, toenemend opleidingsniveau en verande- rende verhouding in burgerlijke staat is ook inzicht in de gevolgen van migratie op de gezondheidstoestand van belang. De jaarlijkse fluctuaties in de migratie zijn vaak sterk, als gevolg van een scala van maatschappelijke, economische en politieke ontwikkelin- Tekstblok 3.3: Berekeningswijze van de invloed van veranderende bevolkingsopbouw naar leeftijd, opleiding en burgerlijke staat op de gezondheidstoestand.

(Bron: Joung et al., 2001)

Bij de berekening is gebruikgemaakt van de vol- gende bronnen en aannamen:

• Gegevens over verschillen in gezondheid naar leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en opleiding zijn ontleend aan de CBS-GE, waarbij gegevens over 1993, 1994 en 1995 zijn samengevoegd. • De CBS-huishoudensprognose uit 1996 is

gebruikt om de toekomstige samenstelling te ramen van de bevolking naar leeftijd, geslacht en burgerlijke staat.

• Er is gebruikgemaakt van de prognose van het CBS/CPB over de potentiële beroepsbevolking (15- tot 65-jarigen die niet deelnemen aan vol- tijdsonderwijs), aangevuld met een prognose voor de leeftijden 65-84 jaar (op basis van de CBS-GE 1991-1995, waarbij is aangenomen dat het opleidingsniveau van geboortecohorten na de leeftijd van 65 jaar constant blijft). • Ten slotte is verondersteld dat de bestaande

verschillen in gezondheid naar leeftijd, burger- lijke staat en opleidingsniveau constant blijven over de periode van berekening.

Tabel 3.2: Prevalentiecijfers per 100 mannen en vrouwen ain 1996 en 2015, rekening houdend met verande-

ringen in de samenstelling van de bevolking naar leeftijd, opleidingsniveau en burgerlijke staat (Bron: Joung et al., 2001).

Leeftijd Leeftijd plus Leeftijd plus

opleidingsniveau burgerlijke staat

Oordeel eigen gezondheid (minder dan goed)

Mannen - 1996 21,0

Mannen - 2015 23,6 21,7 24,0

Vrouwen - 1996 25,3

Vrouwen - 2015 27,5 24,8 27,8

Eén of meer chronische aandoeningen b

Mannen - 1996 45,0

Mannen - 2015 48,2 47,5 48,3

Vrouwen - 1996 54,7

Vrouwen - 2015 57,2 56,4 57,3

Eén of meer langdurige beperkingen

Mannen - 1996 12,3

Mannen - 2015 14,7 12,9 15,0

Vrouwen - 1996 18,7

Vrouwen - 2015 21,2 18,2 21,5

a) van 25 tot 85 jaar.

b) de desbetreffende vraag uit de CBS-GE omvat 24 veel voorkomende (groepen) van chronische aandoeningen; het werke- lijke percentage personen met tenminste één chronische aandoening is dus groter.

gen op Europees en mondiaal niveau. Dit maakt het lastig om een goede prognose te maken van de migratie.

De veronderstellingen in de CBS-bevolkingsprognose over migratie zijn gedetailleerd naar land en type migratie (gezinsvormende migratie, asielmigratie, vervolgmigratie, studie- en arbeidsmigratie en terugkerende autochtone Nederlanders na verblijf in het buitenland). Deze veronderstellingen leveren een dalend positief migratiesaldo op van circa 50.000 in 2000 tot circa 30.000 personen in 2020.

Er wordt een totale immigratie van 130.000 personen per jaar voorspeld op de lange ter- mijn, waarvan de grootste groepen arbeidsmigranten en terugkerende Nederlandse emi- granten zijn. De totale emigratie loopt op tot 100.000 personen per jaar, waarbij de grootste groepen worden gevormd door terugkerende arbeidsmigranten naar hun land van herkomst en emigrerende autochtone Nederlanders (Alders, 2001; CBS, 2001).

Tabel 3.3 geeft de uitkomsten van de meest recente CBS-allochtonenprognose.

Ook bij de niet-westerse allochtonen zal sprake zijn van vergrijzing. Het percentage 65- plussers in deze bevolkingsgroep verdrievoudigt van 2 naar bijna 6% (eerste en tweede generatie tezamen).

Nu al zijn allochtonen geconcentreerd in de vier grote steden. In 2000 bestond ruim 37% van de bevolking in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht uit allochtonen, waarvan ongeveer tweederde deel niet-westerse allochtonen (Van der Lucht & Verkleij, 2001). Het aandeel niet-westerse allochtonen in de bevolking van de vier grote steden verdubbelt tot circa 40% in 2015 (Huisman & Van Wissen, 1998).

Invloed etniciteit op gezondheidstoestand onduidelijk

In de vorige VTV werd gemeld dat de gezondheidstoestand van de verschillende allochtone groepen slechter is dan van de autochtone bevolking. Hierover waren des- tijds echter maar weinig gegevens beschikbaar (Van Wersch et al., 1997). Er is in de afgelopen jaren weliswaar iets meer informatie beschikbaar gekomen, maar nog steeds blijft het beeld onduidelijk. In hoofdstuk 2 van dit rapport zijn de nieuwste gegevens over de gezondheidstoestand van allochtone groepen opgenomen. Daaruit blijkt dat Tabel 3.3: Allochtonen in 2000 en 2020 (x 1.000), naar eerste en tweede generatie a(Bron: CBS-allochto-

nenprognose 2000).

2000 2020

Eerste generatie Tweede generatie Eerste generatie Tweede generatie

Totaal niet-westers 886 523 1.420 1.172

Totaal westers b 545 822 761 998

Totaal 1.431 1.345 2.181 2.170

a) de eerste generatie bestaat uit personen die in het buitenland zijn geboren met minstens één in het buitenland geboren ouder; de tweede generatie bestaat uit personen die in Nederland zijn geboren en een of twee in het buitenland geboren ouders hebben.

sommige allochtone groepen juist een hogere levensverwachting hebben dan autochto- nen. Bij de risicofactoren varieert de situatie. Bij voeding, roken en alcoholgebruik is het beeld bij allochtonen gunstiger, maar bij druggebruik en sportdeelname ongunstiger. Verhoogd totaal cholesterol komt bij allochtonen minder voor, maar verhoogde bloed- druk en overgewicht vaker. Dit alles ligt weer verschillend voor de diverse allochtone groepen, naar geslacht en naar leeftijd. Daardoor is het onmogelijk om een goede pro- jectie te maken van het effect van de veranderende bevolkingssamenstelling naar etnici- teit op de gezondheidstoestand van de bevolking als geheel.

3.3

Medisch-technologische verkenningen

Medische technologie is zeer breed terrein; compleet overzicht niet mogelijk

Wat zijn belangrijke medisch-technologische ontwikkelingen die nu worden voorzien bij preventie en (vroeg)diagnostiek, en bij behandeling en verzorging? Wat is de moge- lijke invloed van deze ontwikkelingen op de gezondheidstoestand? Dat zijn de vragen die in deze paragraaf aan bod komen.

Preventiemogelijkheden nemen verder toe

In de toekomst worden de bestaande technologieën voor preventie uitgebreid. In toe- nemende mate zal op basis van het genetisch profiel kunnen worden vastgesteld wie een aanleg heeft voor welke ziekten en aandoeningen (voorspellende genetische tes- ten) en hoe het beloop van een ziekte zal zijn. Voorspellende geneeskunde introdu- ceert echter niet alleen nieuwe medische praktijkvormen, maar ook nieuwe relaties tussen de medische professie en ‘patiënten’ en tussen de medische professie en andere instanties. Ook het onderscheid tussen preventie en zorg vervaagt hierdoor.

Effectiviteit van bestaande behandelingsmogelijkheden neemt toe

De komende tien jaar betreffen de effecten van medisch-technologische ontwikkelin- gen op de gezondheidstoestand met name een vroegere en nauwkeuriger diagnose- stelling. Dit verhoogt de effectiviteit van bestaande behandelingsmogelijkheden, waardoor de kwaliteit van leven bij ziekte kan toenemen. Bovendien kan de kwaliteit van leven bij ziekte toenemen door uitbreiding en verbetering van bestaande behan- delingsmogelijkheden; in veel mindere mate zal dit komen door geheel nieuwe behan- delingsopties.

Toenemend inzicht in genetica zorgt vooral voor nieuwe diagnostische mogelijkheden

Het inzicht in genetische aanleg voor ziekten neemt snel toe. Waarschijnlijk blijven de mogelijkheden tot genezing voorlopig achter bij de toenemende mogelijkheden van (vroeg)diagnostiek. De toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) neemt toe. Op lange termijn (10-20 jaar en daarna) zijn meer echte ‘doorbraken’ te verwachten in behandelingsopties en kan mogelijk steeds meer en betere reparatie plaatsvinden van cellen, weefsels en organen. De ervaringen in de afgelopen decennia hebben echter geleerd dat ontwikkelingen vaak minder snel gaan dan aanvankelijk werd gedacht en gehoopt, zoals bij gentherapie het geval is.

Medische technologie is een verzamelnaam voor een groot aantal verschillende techno- logieën, zoals biotechnologie, nanotechnologie (toepassingen van zeer kleine deeltjes), telegeneeskunde, beeldvormende technieken, vervangingsgeneeskunde (orgaantrans- plantatie, weefseltransplantatie of weefselregeneratie, met gebruik van biotechnologie), gentherapie, geneesmiddelen, diagnostica, et cetera. Hiervoor zijn niet alleen uiteenlo- pende apparatuur en instrumenten benodigd, maar ook de klinische procedures en ken- nis, alsmede de organisatie en de ondersteunende systemen voor de uitvoering ervan. In dit hoofdstuk worden enkele belangrijke ontwikkelingen nader toegelicht, verdeeld naar de gebieden preventie en (vroeg)diagnostiek, en behandeling en verzorging.

3.3.1 Uitbreiding mogelijkheden voor preventie en

In document Gezondheid op koers? (pagina 149-154)