• No results found

De tot gevangenisstraf veroordeelde is verplicht tot het ver- ver-richten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de

voorschriften ter uitvoering van artikel 29 gegeven.

0. C. AKT. 14. De tot gevangenisstraf veroordeelde is verplicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschrif-ten ter uitvoering van artikel 30 gegeven.

0. R. ABT. 14 = art. 14 0. C.

G. 0. R. ART. 14 = art. 14 van het Wetboek.

Toelichting.

Art. 14 = art. 14 Ned. W. v. S., behoudens eene redactiewijziging in den aanhef, waarvoor naar het slot van de toelichting op art. 13 verwezen wordt.

0. C. ART. 15. Aan den tot gevangenisstraf veroordeelde worden bij het voortschrijden van den straftijd en bij voortdurend goed gedrag voorrechten toegekend.

O- R. ART. 15. Aan den tot gevangenisstraf veroordeelde wordt bij goed gedrag, betoonde vlijt of op andere daartoe leidende gronden strafvermin-dering toegekend volgens regelen bij algemeene verordening te stellen.

Toelichting.

Art. 15. Het hoofddenkbeeld van dit artikel is ontleend aan het tweede lid van art. 17 van W. v. S. v. Eur. v. 1S98, waar het echter met eene verdeeling in klassen naar de beginselen van een progressief stelsel in verband staat. Nu men echter de beantwoording der vraag welk stelsel ten aanzien der verdeeling in klassen in Indië zal worden gevolgd, aan

i) Zie ook de ontwerpen CORT VAN DER LINDEN en LOEFF tot herziening v a n het Wetboek van Strafrecht, met toelichting. Uitgaven Gebr. BELINFANTE, 1900, biz. 5 en 82, en 1904, blz. 5 en 48.

6 !

den lageren Indischen wetgever heeft willen overlaten1), heeft men het voorschrift van dit artikel daarvan losgemaakt. .De wetenschap dat hij door voortdurend goed gedrag verbetering in zijnen toestand kan brengen, zal ongetwijfeld een goeden invloed op den veroordeelde uitoefenen.

Welke de hier bedoelde voorrechten zijn, en onder welke omstandigheden zij verkregen worden, zal volgens art. 30 bij ordonnantie worden geregeld.

Men zou als zoodanig kunnen noemen faciliteiten bij den arbeid, het ge-bruik van tabak of sirih, het ontvangen van meer bezoeken enz.

Advies van den Directeur van Justitie.

Op zich zelf verdient het ongetwijfeld aanbeveling eene bepaling aïs die van artikel 15 in de strafwet op te nemen, maar de toepassing van dit voorschrift zal in de praktijk op moeilijkheden stuiten. De vraag rijst toch welke voordeelen aan den veroordeelde bij het voortschrijden van zijn straftijd en bij voortdurend goed gedrag zouden kunnen worden toegekend. Als zoodanig worden in de toelichting genoemd „faciliteiten bij den arbeid, het gebruik van tabak of sirih, het ontvangen van meer bezoeken enz."; geen der drie hiergenoemde voorrechten zou echter, naar het voorkomt, ten deze in aanmerking komen. Faciliteiten bij den arbeid toe te kennen is ten aanzien van personen die lang hetzelfde werk hebben gedaan, en daarmede vertrouwd zijn, hoogst bezwaarlijk. Zoo ook waar veroordeelden in grooten getale te samen werken (men denke b.v.

aan het werk in de Ombiliënmn'nen) zou dit al heel moeilijk gaan. Het gebruik van tabak of sirih kan bezwaarlijk als een voorrecht worden aangemerkt, wanneer voortgegaan wordt om dagelijks van Gouvernements-wege aan alle gestraften tabak en sirih te verstrekken, zooals thans geschiedt. Door den toenmaligen Directeur van Justitie Mr. EEEPMAKER was voorgesteld deze verstrekking niet meer te doen plaats hebben, maar op advies van den Raad van Nederlandsch-Indië heeft de Regeering in anderen zin beslist. Een voorrecht om meer bezoeken te ontvangen zou ten aanzien van tot gevangenisstraf veroordeelden een wassen neus blijven, daar het in de bedoeling ligt die veroordeelden in het algemeen buiten het gewest, waar zij in eersten aanleg hebben terechtgestaan te dirigeeren. Buiten zijn woonplaats zal een Inlandsche tot gevangenisstraf veroordeelde zelden vrienden of familie hebben, die hem kunnen bezoeken.

Juist in deze omstandigheid is volgens de ontwerpers een voornaam verschilpunt tusschen gevangenisstraf en hechtenis gelegen (zie de toelichting op artikel 21). De vraag zou kunnen rijzen of wellicht een voorrecht als in artikel 15 bedoeld gevonden zou kunnen worden in het geven van hooger loon. Het schijnt echter twijfelachtig of het wel aanbeveling zou verdienen de loonmate te doen afhangen van andere factoren dan van den bij den arbeid betoonden ijver en daarbij een systeem te volgen waardoor de mogelijkheid zich zou voordoen dat minder ijverigen hooger loon zouden ontvangen dan zeer ijverigen, alleen omdat de eersten langer

n de gevangenis zouden hebben gezeten.

De voorrechten bedoeld in artikel 15 zullen wel altijd moeten bestaan Zie de toelichting op artikel IS.

65 in zeer kleine voordeelen, zooals wellicht eenig verschil in kleeding of

onderscheidmgsteekenen. s

Beter schijnt het mij toe eene verlichting van straf te zoeken in de geleidelijke vermindering daarvan op de wijze als geschiedt bij het Engelsch Indisch „mark"-systeem. Dit systeem o. a. vastgelegd in de Bengal iail

Code is in hoofdzaak het volgende: J

De gevangenen kunnen om verschillende redenen goede aanteekeningen verwerven, waarvan een zeker aantal recht geeft op vermindering van straf. Bij het begin van de tweede maand, nadat de gevangene in de gevangenis gekomen is, kan hij goede aanteekeningen beginnen te verwerven (artikel 612 van de B.J.C.). De goede aanteekeningen worden toebedeeld in de volgende gevallen:

o. One mark daily for thoroughly good conduct and scrupulous attention to all jail regulations;

b. one mark daily for industry and the due performance of the dailv task imposed upon h i m ;

ft one mark daily for any day in which special diligence in work is shown (artikel 618 B. J. C.)".

( a r t Ï e î ö Ä T c f ™ "6 1 1 ^ ^ ^ g°6 d e "m a r k S" W°r d 9 n g 6 g 6 V e n

Voor elke 24 goede aanteekeningen krijgt de gevangene 1 dag vermin-dering van straftijd. Bij slecht gedrag kunnen goede aanteekeningen weer ontnomen worden.

De vraag of de invoering van dit systeem, dat in Bngelsch-Indië uit-stekende resultaten heeft opgeleverd in Nederlandsch-Indië wenscheliik is, is vroeger reeds bij dit Departement overwogen, maar in advies ge-houden in verband met de destijds in uitzicht zijnde invoering van een nieuw strafwetboek voor Inlanders en van de wijziging van het gevan-genisreglement die daaraan gepaard moest gaan.

Bij overneming van dit stelsel zal artikel 15 echter gewijzigd moeten worden, omdat eene strafvermindering als de hier bedoelde nimmer zal vallen onder hetgeen in artikel 15 voorrechten genoemd worden

Het „mark" stelsel gaat veel verder; het brengt eene verandering in het vonnis, dat overigens voor het administratief gezag onaantastbaar is

Onder de voorwaarden waarop zulk een „mark" wordt verleend, zal het voortschrijden van den straftijd" ook niet gerekend kunnen worden. Deze factor schijnt mij toe alleen te passen in een stelsel als dat van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen van 1898, waar de progressie in de eerste plaats in eene klassenindeling haar uiting vindt. Nu dit in het ontwerp niet het geval is (vgl. de artikelen 13 en 15) is zelfs n h v in artikel 15 het voortschrijden van den straftijd als grond voor het ver^

leenen van voorrechten niet juist. Daarentegen zal hier naast goed gedrag ook betoonde vlijt moeten worden genoemd, terwijl ook andere factoren in aanmerking zouden moeten komen.

Wil men op deze gronden het voorrechtenstelsel doen vervangen door liet Mark stelsel, dan zou men het artikel aldus kunnen redigeeren:

„Aan den tot gevangenisstraf veroordeelde wordt bij goed gedrag

be-5

66

toonde vlijt of op andere daartoe leidende gronden strafvermindering toe-gekend volgens regelen bij algemeene verordening te stellen".

Het imperatieve van het stelsel is overgenomen uit artikel 15, des-niettemin is aan den wetgever groote vrijheid gegeven de regeling zelve zoo in te richten als met het oog op de practijk wenschelijk is. Het eigenaardig karakter van deze regeling heeft ten gevolge, dat zij niet in het gevangenisreglement thuis behoort. Het gaat hier toch niet om eene wijziging van de wijze, waarop de straf wordt ondergaan, maar er wordt facto in de rechterlijke uitspraak zelve eene verandering gebracht evenals bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Als gevolg hiervan zullen in ar-tikel 30 [29] de woorden „van het toekennen van voorrechten" moeten vervallen.

Advies van den Raad van Nederlandsch-lndië.

Met ingenomenheid begroet de Raad het voorstel van den Directeur van Justitie tot overneming van het Britsch-Indisch „mark" stelsel. Bij invoering van dat stelsel zal aan de thans gebruikelijke gratie- en remissie-verleening op groote schaal ter gelegenheid van den verjaardag der Koningin, welke usance kan beschouwd worden als een theoretisch onverdedigbaar en practisch hoogst gebrekkig surrogaat voor een dergelijk instituut (vgl.

de noot op blz. 225 vàn Deel 78 van het Recht in Nederiandsch-Indië) een einde kunnen en moeten komen.

Voordracht aan de Koningin.

Artikel 15, bepalende dat aan den tot gevangenisstraf veroordeelde bij het voortschrijden van den straftijd en bij voortdurend goed gedrag voor-rechten worden toegekend, is een theoretisch juist voorschrift, dat echter, zooals de Directeur van Justitie in het licht stelt in Indië moeilijk voor toepassing vatbaar is. De Directeur acht het daarom beter dat voorschrift weg te laten en daarvoor in de' plaats te stellen eene bepaling die het Britsch-Indische merkenstelsel in onze strafwetgeving invoert. Dit stelsel waarvan in 's Directeurs advies een overzicht wordt gegeven, komt hierop neer, dat de gevangenen om verschillende redenen goede aanteekeningen kunnen verwerven, waarvan een zeker getal recht geeft op een bepaalde vermindering van straf.

Niet ten onrechte wordt in het advies van den Raad van Indië opgemerkt, dat de in Indië gebruikelijke verleening van gratie en strafvermindering op groote schaal ter gelegenheid van den verjaardag van het Hoofd van den Staat kan worden aangemerkt als een surrogaat voor een dergelijk merkenstelsel, evenwel als een theoretisch onverdedigbaar en practisch hoogst gebrekkig surrogaat. Theoretisch onverdedigbaar wijl een dergelijke toepassing in strijd is met den aard van het gratierecht, practisch gebrekkig omdat de voorstellen, die aan het jaarlijkscli genadebetoon ten grondslag liggen, niet op stellige gegevens, doch louter op persoonlijke indrukken berusten.

Gaarne sluit ik mij dan ook aan bij het voorstel van den Directeur van Justitie om artikel 15 te lezen:

„Aan den tot gevangenisstraf veroordeelde wordt bij goed gedrag, betoonde

67

vUjt of op andere daartoe leidende gronden strafvermindering toegekend volgens regelen bij algemeene verordening te stellen".

Advies van den Raad van State.

De Minister van Koloniën heeft het in artikel 15 door de Commissie

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN