• No results found

In geen geval zou de Raad kunnen adviseeren tot bekrachtiging van het door den Minister van Koloniën, ter vervanging van het door de

Commissie voorgestelde artikel, aanbevolen voorschrift,

luidende-68

„Aan den tot gevangenisstra. veroordeelde wordt bij goed gedrag, be-toonde vlijt of op andere daartoe leidende gronden strafvermindering toegekend volgens regelen bij algemeene verordening te stellen".

'sRaads bedenking tegen dit door den Directeur van Justitie ontworpen en door den Minister overgenomen voorschrift richt zich niet tegen het daaraan ten grondslag liggende beginsel dat er voor den gevangene uitzicht moet bestaan op vermindering van straf tengevolge van goed gedrag en betoonde vlijt. Integendeel, deze mogelijkheid van strafver-mindering kan, ook naar het den Raad van State voorkomt, in geen strafstelsel worden gemist en zij bestaat dan ook reeds in Nederlandsch-Indië door het in artikel 52 van het Regeeringsreglement aan den Gouverneur-Generaal toegekende recht van gratie, hetwelk, het zij hier te allen over-vloede herinnerd, zich op drie wijzen kan uiten, nl. door algeheele kwijt-schelding van straf, door strafvermindering en door vervanging van de eene door de andere straf.

Het is nu juist het genoemde artikel 52 van het bij de wet vastgestelde Regeeringsreglement hetwelk een beletsel oplevert tegen het door den Minister aanbevolen voorschrift. Ter motiveering van dit oordeel neemt de Raad van State de vrijheid te verwijzen naar het rapport van den Directeur van Justitie alwaar het karakter van de voorgestelde bepaling aldus wordt geschetst:

„Het eigenaardig karakter van deze regeling heeft ten gevolge, dat zij niet in het gevangenisreglement thuis behoort. Het gaat hier toch niet om eene wijziging van de wijze waarop de straf wordt ondergaan, maar er wordt facto in de rechterlijke uitspraak zelve eene verandering gebracht, evenals bij de voorwaardelijke invrijheidstelling".

Deze omschrijving acht de Raad volkomen juist, behoudens het slot alwaar ten onrechte, zooals nader zal worden aangetoond, gelijkheid van karakter wordt verondersteld tusschen de in artikel 15 voorgestelde straf-vermindering en de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Aangezien n u de wet (art. 52 Regeeringsreglement) het recht tot ver-mindering van bij rechterlijk vonnis opgelegde straffen aan den Gouverneur-Generaal toekent, mist de. Koning de bevoegdheid om op dat recht inbreuk te maken, hetzh' door den Gouverneur-Generaal te binden aan bepaalde voorschriften hetzij door in zekere gevallen aan een ander dan den Gou-verneur-Generaal bet recht tot strafvermindering te geven. Een dergelijk ingrijpen door den Koning in de werking van door den rechter opgelegde straffen zou ook strijden met artikel 81 van het Regeeringsreglement, luidende; „Alle tusschenkomst van de Regeering in zaken van Justitie, niet bij dit Reglement toegestaan, is verboden".

Wanneer het administratief gezag, krachtens het door den Minister voor-gestelde artikel 15 strafvermindering beveelt en dus verandering brengtin de rechterlijke uitspraak dan kan het zich niet beroepen op eenig voorschrift van het Regeeringsreglement; het zou zich alleen kunnen beroepen op het door den Koning vastgestelde "Wetboek van Strafrecht en dit beroep moet worden afgewezen op grond van voormeld art. 81 van het Regeerings-reglement. De zienswijze van den Directeur van Justitie, waarmede de Minister zich blijkbaar heeft vereenigd, dat de hierbedoelde strafvermindering

69 op één lijn zou zijn te stellen met de voorwaardelijke invrijheidstelling, berust op misverstand. Laatstgenoemde maatregel brengt geen verandering in de door den rechter opgelegde straf, hij heeft niet het karakter van gratie, de toepassing er van brengt alleen te weeg eene gewijzigde ten-uitvoerlegging van een deel der uitgesproken veroordeeling, die daardoor niets van hare kracht verliest en ieder oogenblik leiden kan tot intrekking van den verlofpas, zoolang de duur der opgelegde gevangenisstraf niet verstreken is (Zie advies van den Raad van State op het ontwerp van het Nederlandsch Wetboek van Strafrecht, SMIDT deel 1, blz. 255).

Duidelijk blijkt het verschil tusschen de beide instituten ook uit het Verslag door de Commissie van Rapporteurs van de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitgebracht over het gemelde Wetboek van Strafrecht.

Daarin wordt ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelezen: „Het is niet een beneficium aan den veroordeelde verleend of een recht van den veroordeelde, maar eene regeling van de straf in uti-litatem publicam. De voorwaardelijke ontslagene is nog steeds in zekeren zin gevangene." (SMIDT, deel I, blz. 258).

Wanneer men er op let dat op het in het voorgestelde artikel 15 be-doelde besluit tot strafvermindering juist het omgekeerde van de in boven-vermelde aanhaling gegeven karakterschets toepasselijk is, dan moet de gedachte van gelijkheid van karakter tusschen de beide instituten van zelf vervallen en daarmede vervalt dan ook het misverstand dat de opneming van het instituut der voorwaardelijke invrijheidstelling een argument zou kunnen bieden voor de opneming van den voorgestelden maatregel tot strafvermindering.

Nader rapport aan de Koningin.

's Raads opmerkingen nopens artikel 151), voor zoover die strekken tot terugneming van de in de voordracht in overeenstemming met Indië voorgestelde bepaling, worden door den ondergeteekende als juist erkend ; tot het door het Hooge College bepleite herstel van de door de Bijzondere Commissie aanbevolen bepaling kan hij echter niet medewerken.

's Raads poging tot weerlegging der op hare doelmatigheid gegronde bedenkingen van den Directeur van Justitie tegen laatstbedoelde bepaling acht hij niet geslaagd. Verder moet in het oog worden gehouden, dat h e t door de Bijzondere Commissie ontworpen artikel 15 een nieuw hoofdbeginsel van het gevangeniswezen vormt; in het Nederlandsch Wetboek van Straf-recht komt eene dergelijke bepaling niet voor. En nu dient toch wel vóór alles de uitvoerbaarheid vast te staan, wil zulk een nieuw beginsel voor opneming m het wetboek in aanmerking kunnen komen.

De slotsom van den ondergeteekende is dus dat artikel 15 behoort te worden geschrapt.

In G. 0. R. en in het Wetboek komt artikel 15 0. C. en 0. R. derhalve niet voor.

') De in dit rapport vermelde rangnummers van artikelen van het ontwerp wetboek zijn die van het bij de voordracht gevoegd ontwerp uetboek; tusschen haakjes geplaatste nummers verwijzen naar het thans aangeboden nieuwe ontwerp wetboek

70 A B T . 15.

A r t . 15.

(1) De tot gevangenisstraf veroordeelde kan, wanneer hij drie

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN