• No results found

(2) De bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig bepaald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer bij

alge-meene verordening eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting is aangewezen.

0. C. ABT. 36. De rechten waarvan de schuldige, in de by dit wetboek of eene andere algemeene verordening bepaalde gevallen, b;j rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten ; 2°. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens algemeene verordening gehouden verkiezingen;

4«. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn

118 A R T . 35.

van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen;

5». de vaderlyke macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen;

6». de uitoefening van bepaalde beroepen.

De bevoegdheid van den rechter om een ambtenaar uit eenig bepaald ambt te ontzetten bestaat niet, wanneer bij algemeens verordening eene andere macht bij uitsluiting voor die ontzetting is aangewezen.

0. R. ART. 36 en G. 0. R. AKT. 35 — art. 35 van het Wetboek.

Toelichting.

ART. 36. Het eerste lid is behoudens een paar kleine wijzigingen gelijk aan al. 1 van art. 28 Ned. W. v. S., zooals dat luidde vóórdat het bij de Kinderwetten gewijzigd was.

In den aanhef zijn de woorden „dit wetboek of eene andere algemeene verordening" in de plaats gekomen van de woorden „de wet" van het Nederlandsche artikel, omdat in Indië verreweg de meeste strafbepalingen niet bij de wet, maar bij Koninklijk besluit of bij ordonnantie zun vast-gesteld. In Indië zal de ontzetting van bepaalde rechten en bevoegdheden als bijkomende straf dus kunnen worden bedreigd bij wet, by Koninklijk besluit of bij koloniale ordonnantie en zulks krachtens artikel 75 in ver-band met de artikelen 20 en 31 van het Kegeeringsreglement i).

Voorts wordt op de volgende punten de aandacht gevestigd:

ad lm. Hieronder valt onder anderen het lidmaatschap van het dorps-bestuur, zooals dit onder verschillende benamingen op Java en Madoera en in de buitenbezittingen voorkomt, onverschillig welke autoriteit daartoe

benoemt.

ad 2m. De uitdrukking „gewapende macht" is in overeenstemming met art. 28 Ned. W. v. S. zoo ruim mogelijk gekozen. Behalve de zee- en landmacht omvat zij in Indië ook de schutterij, de barisan op Madoera en de korpsen gewapende politiedienaren.

ad 3w. Het kiesrecht voor de gewestelijke en plaatselijke raden is gegrond op art. 68c van het Kegeeringsreglement, zoomede op de artt. 4 en 6 van Ind. Stbl. 1905, no. 137. Het hier bedoelde kiesrecht is geregeld bij de ordonnantie van 19 Juni 1908 (Ind. Stbl. 1908 no. 53) gewijzigd by de Ind. Stbl. 1908, nos. 286, 460 en 541.

uitsluitend voor de Inlandsche bevolking bestaat het kiesrecht van de hoofden en bestuurders der Inlandsche gemeenten, hetwelk in art. 71 Regeeringsreglement vermeld is.

Voor Java en Madoera is dit kiesrecht bij Ind. Stbl. 1907 no. 212 geregeld.

Buiten Java en Madoera wordt, zooals in art. 71, al. 3, Regeeringsregle-ment verondersteld wordt, deze instelling niet overal aangetroffen. Soms

i) Zie ook art. 20 van het vigeerenae W. v. S. v. Eur.; art. 22 van het W. v. S. v. Inl.;

art. 37 van het W. v. S. v. Eur. v. 1398 en a r t 32 van het W. v. S. voor Suriname.

A R T . 35. 119 is zij gegrond op eenig bij ordonnantie gegeven voorschrift, een enkele maal bij residentsbesluit geregeld, maar meestal geheel of bijna geheel aan het Inlandsche gewoonterecht overgelaten, en ten slotte 'plaatselijk zoo verschillend, dat in sommige gevallen de gerechtvaardigde twijfel rijst of men wel met een kiesrecht in staatsrechtelijken zin te doen heeft.

Het was moeielijk hierover voldoend nauwkeurige en volledige gegevens te verzamelen.

Directe verkiezingen, waarbij de benoemde zijne waardigheid enkel en alleen aan de verkiezing ontleent, behoudens bekrachtiging of goedkeu-ring van het gewestelijk gezag schijnen in Palembang i) en in de Lam-pongsche districten 2) voor te komen.

Volgens art. 81 van het Reglement op het binenlandsch bestuur enz. op Amboina en Onderhoorigheden {Ind. SM. 1824 no. 19a j». Ind. Stbl. 1881 no. 117 sub I) worden de regenten aldaar door of vanwege den Gouverneur-Generaal benoemd. Deze benoeming wordt echter volgens art. 102 van genoemd reglement voorafgegaan door eene vergadering der kapala soa's of oudsten der negorij met de orang toewa agama in de Christen- en de orang kasisi in de Mohammedaansche negorijen. In die vergadering wordt de persoon, die tot opvolger van den overleden regent zal worden voorge-dragen, verkozen 3). Verkiesbaar zijn volgens aloude instellingen alJeen leden van bepaalde regentenfamiliën (artt. 103 vv.). Van die keuze wordt kennis gegeven aan den resident (art. 106), die, indien hij zich met de keuze van dien persoon kan vereenigen (art. 108), den nieuwen regent in naam en vanwege den Gouverneur-Generaal benoemt en aanstelt*).

In de Minahassa waar de negorij hoofden van oudsher door de bevolking gekozen werden % zijn deze verkiezingen geregeld bij residentsbesluit d d 5 November 1898, gewijzigd bij besluit van 23 Februari 1900 6). Dit besluit regelt het kiesrecht en de verkiezing en geeft aan in welke gevallen eene verkiezing gehouden moet worden, en op grond waarvan de goedkeuring der gehouden verkiezing geweigerd kan worden. In werkelijkheid is de verkiezing slechts eene voordracht, daar zij gevolgd wordt door eene formeele aanstelling, waarmede sommige bepalingen van dat reglement niet in overeenstemming zijn. Deze verkiezingen zijn thans behalve ter hoofdplaats Menado eene vaste gewoonte geworden, waarvan de bevolking niet gaarne afstand zou doen.

Zulk eene raadpleging van het volk komt in beginsel ook elders voor.

i) Resumé v a n het o n d e r z o * naar de rechten welke in de gouvemementslanden op S u m a t r a op de onbebouwde gronden worden uitgeoefend, Palembang, blz. 117. A.G. VALETTE, aanteekeningen betreffende h e t bestuur in de binnenlanden van Palembang, blz. 3. (N.B.' alleen op de hoofdplaats is de Inlandsche bevolking niet in het genot harer'eigen rechts-pleging gelaten).

2) Resumé enz., Lampongsche districten, blz. 175.

3) Volgens 6. W. W . C. Baron VAN HOËVELL, Ambon en meer bepaaldelijk de Oeliasers, blz. 21. geschiedt dit na ruggespraak met de bevolking.

4) Over de verkiezingen v a n hoofden op het eiland Ceram, zie F. J. P . SACHSE, H e t eiland Seran en zijne bewoners, blz. 78.

5) J. G. F. RIEDEL, De Minahassa in 1825, Tijdschr. v. Ind. Taal-, Land- en Volkenkunde dl. XVIII, blz. 526, noot 65; en N. ÜEAAFLAND. de Minahassa, dl. I, bl. 67 en 69.

«1 W. A. WAKKAEIJ, Verzameling v a n reglementen enz. voor de Minahassa, blz. 216.

120 A R T . 35.

In het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden wordt ingevolge Ind, Stbl. 1906 nO. 374 bij benoemingen van lnlandsche hoofden zooveel doenlijk rekening gehouden met de wenschen der bevolking.

Ook in het Gouvernement Sumatra's Westkust treft men iets dergelijks aan, doch het is daar niet op eene ordonnantie gegrond. De eigenlijke adathoofden aldaar, die aan het hoofd van een familie (sa boewah paroeï) staan, worden dat krachtens erfgenaamschap. Het optreden van een nieuw hoofd, daartoe door erfgenaamschap aangewezen, is echter afhankelijk van de erkenning van eenige door de adat bepaald aangewezen personen, die in eene daartoe belegde vergadering er over beslissen of er geene redenen zijn die zich verzetten tegen het optreden van het nieuwe hoofd en wie van de voor familiehoofd in aanmerking komende personen de meest bekwame is, welke aanwijzing nog van de goedkeuring van den panghoeloe soekoe afhankelijk is1). Eene dergelijke goedkeuring is ten aanzien van een te benoemen panghoeloe soekoe ook vereischt. Naast deze adathoofden staan de vanwege het Nederlandsch-Indische Gouvernement benoemde panghoeloe's kapala en larashoofden, aan wier benoeming echter eene verkiezing door de bevolking voorafgaat, die niet gebonden door eenig recht van erfgenaamschap, door middel van die verkiezing een of meer personen voor die vacature candidaat stelt. De Gouverneur van Sumatra's Westkust is bevoegd den verkozene of een der verkozenen te benoemen, doch is aan den uitslag dezer verkiezing niet gebonden 2).

Bij de Gajo's worden de hoofden (rödjö's) der verschillende geslachten door de gehuwde, tot hetzelfde geslacht behoorende, mannen gekozen uit de erfgenamen van den overleden rödjö3).

Ten slotte moet nog worden vermeld, dat volgens Ind. Stbl. 1882 no.

123 de poenggawa's of districtshoofden in de landschappen Boeleleng en Djembrana (Residentie Bali en Lombok) door den Gouverneur-Generaal benoemd worden op voordracht van den resident, nadat de betrokken bevolking ingevolge de landsinstellingen zal zijn geraadpleegd.

Terwijl in art. 71 Regeeringsreglement alleen van de hoofden der gemeenten gesproken wordt, betreft het in de laatstgenoemde drie gevallen de zooveel hoogerstaande districtshoofden, althans personen in rang daaraan gelijk.

Het Europeesch bestuur is in de meeste gevallen steeds formeel vrij om den persoon die door de bevolking aangewezen is, al of niet te benoemen, doch zal zonder gewichtige motieven niet afwijken van het resultaat der verkiezing, zoodat facto de benoeming door volkskeuze plaats vindt, al komen de bestanddeelen van wat staatsrechtelijk eene „verkiezing" is, ten

i) A. W. P . VERKEEK PISTORIUS, Studiën over de lnlandsche huishouding in de Padang-sche bovenlanden, blz. 92 vv.; J. F. A. DE ROOY, De positie der volkshoofden in een gedeelte der Padangsche bovenlanden, Ind. Gids, 1890, dl. I, blz. 651; Mr. G. D. WILLINCK, Het rechts-leven bij de Minangkabausche Maleiêrs, bJz. 162 vv., 197 v v . en 207 vv. Over het verkiezen v a n soekoehootden in de landschappen Korintji, Serampas en Poengai Tenang, zie E. A.

K L I R K S , Geographisch en ethnographisch opstel over de landschappen Korintji enz., Tijdschr.

v. Ind. Taal-, Land- en Volkenkunde, dl. XXXIX, blz. 36.

2) DE ROOY, t. a.p., blz. 671.

3) Dr. C. SNOUOK HURORONJE, Het Gajoland en zijne bewoners, blz. 81 en 89.

A R T . 35. 121 gevolge van het onbestemde en vage van het onbeschreven recht, in verband met de inbreuken daarop door het Europeesche gezag, niet alle zuiver voor..

Bij de vraag of en in hoeverre men met al deze instellingen in het strafwetboek behoort rekening te houden, 'heeft men zich gesteld op het volgende standpunt.

Slechts met dat kiesrecht en met die verkiesbaarheid welke op een algemeene verordening gegrond zijn, wordt in het ontwerp rekening gehouden. Een enkel op het volksrecht gegrond kiesrecht valt er dus buiten_

Het hier toegelichte artikel bepaalt zich slechts tot het uitspreken van het beginsel, zooals bijv. in artikel 71 Regeeringsreglement ten aanzien van het kiesrecht der hoofden der gemeenten is geschied. Het is derhalve onverschillig of de regeling zelve van het kiesrecht en der verkiesbaarheid, ni. de aanwijzing der stemrechtigden enz., bij algemeene verordening dan wel bij van het gewestelijk gezag, overeenkomstig artikel 71 R. E.., uitgegane verordening heeft plaats gehad, dan wel op het volksrecht berust. Men heeft dit in het artikel uitgedrukt door voor het woord „uitgeschreven'' van de Nederlandsche wet het meer algemeene woord „gehouden" te bezigen1).

Het heeft een punt van overweging uitgemaakt of men hier ook geen rekening behoorde te houden met die gevallen, waarin de Inlandsche bevolking voor de benoeming van een harer hoofden geraadpleegd wordt en als het ware een voordracht doet, doch waarbij het bestuur toch vrij-blijft den persoon te benoemen, dien het wil, zij het ook, dat men van deze in vele gevallen op grond van wettelijke bepalingen gedane voordracht zonder geldige reden niet licht zal afwijken, doch men is daartoe niet overgegaan, omdat men eene voorziening ten deze onnoodig achtte.

ad im. Ofschoon in het geldende W. v. S. v. Eur. de ontzetting van het recht om toeziende voogd of toeziende curator te zijn niet is vermeld, omdat in den regel als zoodanig in Nederlandsch-Indië de weeskamer optreedt, is dit voorbeeld niet gevolgd, omdat ook rekening dient gehouden te worden met de uitzonderingen bedoeld bij de artt. 367 en 452 van het Indische Burgerlijk Wetboek.

ad 5m. Zie over de uitdrukking „vaderlijke macht" art. 92 [91] van dit ontwerp en de toelichting daarop.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 37 W. v. S. v. Eur. v. 1898.

Van overname van het tweede lid van art. 28 Ned. W. v. S. kon geen sprake wezen, daar er in Indië geene ambtenaren zijn, die onafzetbaar zijn omdat zij voor het leven of voor een bepaalden tijd zijn aangesteld.

Toch bestaan er in Indië bepalingen volgens welke het administratief gezag voor het v'erleenen van ontslag aan sommige ambtenaren aan zekere voorwaarden is gebonden, en volgens welke eene ontzetting uit het ambt slechts op bepaalde gronden en onder bepaalde voorwaarden mag geschieden.

Tot deze ambtenaren behooren in de eerste plaats de president, de

i) Hierdoor is tevens een bezwaar van technischen aard, hetwelk tegen het woord . u i t -geschreven" is te berde gebracht, uit den weg geruimd. Zie NOVON, t. a. p., ad artt. 23—31, aant. 13, en de ontwerpen CORT VAN DER LIKDEN, Mem. v. toel., blz. 54 en LOEFF, Mem. v.

toel., blz. 76.

122 A R T . 35.

vice-president en de leden van het Hooggerechtshof, die, hoewel niet voor het leven aangesteld, toch eene zekere onafzetbaarheid genieten krachtens de laatstelijk bij de wet van 29 April 1901 (Ind. Stbl. no. 318) gewijzigde artikelen 93 vv. van het Regeeringsreglement. In een soortgelijken toestand verkeeren krachtens de artikelen 53 en 54 der Indische Compta-biliteitswet (Ind. Stbl. 1895 no. 225) de voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer. Ten aanzien van de gegradueerde rechterlijke ambtenaren, met uitzondering van den president, den vice-president en de raadsheeren van het Hooggerechtshof, zoomede ten aanzien van de ongegradueerde rechterlijke ambtenaren zijn nog bijzondere bepalingen omtrent het ontslag en de ontzetting uit het ambt gegeven bij de artt. 18, 19, 20 en 20& Regl. R. O., zooals die gewijzigd zijn bij Ind. Stbl. 1901 no. 201, terwh'1 voor de notarissen volgens artikel 50 vv. van het Reglement op het notarisambt, zooals dit luidt ingevolge Ind. Stbl. 1907 no. 485 en 1911 no. 354 soortgelijke bepalingen gelden.

Nu de wetgever het ontslag en de ontzetting van de bovengenoemde ambtenaren slechts heeft toegestaan, indien aan verschillende voorwaarden voldaan is, schijnt daarnaast eene bevoegdheid van den strafrechter om diezelfde personen wegens het plegen van bepaalde misdrijven van het recht te ontzetten van het bekleeden van ambten of van een der hier bedoelde ambten, niet wel bestaanbaar. Dit klemt te meer, omdat volgens de bovengenoemde bepalingen ten aanzien van al deze personen de ontzetting uit het ambt wegens elke veroordeeling tot gevangenisstraf mogelijk is.

Om deze reden achtte men de opneming eener bepaling noodzakelijk volgens welke de straf van ontzetting van het recht om ambten of een der hier bedoelde ambten te bekleeden, door den strafrechter tegen deze ambtenaren niet als bijkomende straf kan worden uitgesproken.

• De redactie der bepaling is ontleend aan artikel 37, tweede lid, van het W. v. S. v. Eur. v. 1898. Het daar gestelde vereischte, dat de macht welke bij uitsluiting tot die ontzetting bevoegd is daartoe krachtens eene

„wet" moet zijn aangewezen, is echter niet overgenomen. In het geldende recht is zoodanige aanwyzing geschiedt niet alleen bij de wet, maar ook bij Koninklijk besluit (artt. 18 vv. Regl. R. O.) en zelfs bij koloniale ordonnantie (art. 50 Regl. notarisambt) ongetwijfeld omdat gewichtige redenen van staats- of publiek belang zulks eischten. Vooral ten opzichte van de rechterlijke ambtenaren, voor wie tot waarborg hunner onafhankelijk-heid twee gelijksoortige regelingen in het leven zijn geroepen, de eene alleen geldende voor sommigen hunner en de andere voor de overigen, zoude het niet te rechtvaardigen zijn ten deze verschil te maken, enkel en alleen op grond, dat de eene regeling by de wet en de andere bij Koninklijk besluit heeft plaats gehad. En wat de notarissen betreft, zoo blijkt uit de jongste herziening der betreffende bepalingen bij de Indische Staatsbladen 1907 no. 485 en 1911 no. 354 ten duidelijkste, dat de wetgever het noodzakelijk heeft geoordeeld, dat ook te hunnen opzichte het ontslag en de ontzetting uit het ambt door bijzondere bepalingen beheerscht zullen worden. Om deze redenen heeft men hier voor „de wet" de ruimere uitdrukking „algemeene verordening" gebezigd.

A E T T . 36, 37, 38. 123

A r t . 3 6 .

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN