• No results found

Ervaringen en opvattingen uit de praktijk: enquêtes en interviews

4.2 Enquête Stichting Ondernemersklankbord

Stichting Ondernemersklankbord152(SOK) bestaat uit ruim tweehonderd adviseurs (consulenten genoemd) die zich richten op advisering van onder-nemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB).

4.2.1 Inleiding

De consulenten van SOK zijn gepensioneerde ondernemers en managers die ‘verstand van zaken’ hebben en op vrijwillige basis verbonden zijn. De consulenten worden voor vijf jaar benoemd en adviseren jaarlijks tussen 2.000 en 2.500 ondernemers. De consulenten fungeren als klankbord voor praktische en strategische vragen over de bedrijfsvoering in alle fasen van de levenscyclus van de onderneming. Binnen SOK is een groep van ruim vijftig consulenten actief betrokken bij het zogenoemde Faillissementspreventie-project, dat specifiek gericht is op het voorkomen van surseance van betaling/faillissement van ondernemingen. De veronderstelling is dat binnen deze groep kennis aanwezig is over informele reorganisaties bij ondernemingen in financiële moeilijkheden, alsmede over de knelpunten in de praktijk van het voorkomen van surseance van betaling/faillissement.

4.2.2 Algemene gegevens respondenten

Aan 56 consulenten is een enquête verzonden. Het betreft de groep die actief betrokken is bij het Faillissementspreventieproject. Van de verzonden enquêtes zijn er 46 ingevuld terugontvangen (82%). De grootste groep respondenten (bijna 59%) is tussen een en vijf jaar betrokken bij de stichting. Een groep van ruim 30% is tussen vijf en tien jaar betrokken. 80 Informele reorganisatie in het perspectief van surseance van betaling, WSNP en faillissement

81

4.2.3 Uitkomsten enquête

De vijf meest genoemde oorzaken van financiële moeilijkheden betreffen in de ogen van respondenten (in volgorde meest genoemd): zwak manage-ment, gebrekkige administratie/onvoldoende sturing van de onderneming op managementinformatie, onvoldoende werkkapitaalbeheer, onvoldoende kostenbeheersing, alsmede slechte financiering (zie bijlage 7, enquête Stichting Ondernemersklankbord, vraag 2.2; hierna: 2.2). Daarnaast wordt aangegeven dat ondernemingen in het algemeen te laat starten met reorganisaties en dat genomen maatregelen in het algemeen niet ingrijpend genoeg zijn (aanvullende opmerkingen). Hierdoor ontstaat onnodige waardevernietiging (3.31 en 3.10). Het antwoord op de vraag wie het initia-tief tot het nemen van maatregelen neemt (2.11), wordt door respondenten ongeveer gelijk verdeeld over de ondernemingsleiding (52,3%153) en banken (47,7%). Banken komen voornamelijk in actie in de volgende gevallen (in volgorde meest genoemd): het overschrijden van de kredietlimiet, aanhoudende verliezen, alsmede het niet meer voldoen aan bepaalde voorwaarden in de kredietovereenkomst. Ruim 88% van de respondenten geeft aan dat de beslissing van een bank om een onderneming onder Bijzonder Beheer te plaatsen in het algemeen terecht is (2.4).

Ruim 84% van de respondenten is het eens met de stelling dat informele reorganisaties minder waardevernietigend werken dan formele reorganisa-ties (3.22), en 73% stelt zelfs dat levensvatbare ondernemingen te allen tijde buiten formele kaders moeten worden gereorganiseerd (3.29). Het belang van informele reorganisaties voor de praktijk wordt hiermee onderstreept. Een ruime meerderheid (66%) stelt echter dat de mogelijkheden voor een minnelijke oplossing vaak onvoldoende worden onderzocht (3.7).

De meest voorkomende maatregelen in het kader van herstructurering van bedrijfsactiviteiten betreffen: het ontslaan van personeel, verbetering van inkoopprocessen, verbetering van het managementinformatiesysteem, het sluiten van verliesgevende onderdelen, alsmede het verkopen van (winstgevende) activiteiten die niet tot de kernactiviteiten behoren (2.10). De drie meest genoemde financiële maatregelen betreffen (in volgorde meest genoemd): het uitstellen van de afbetalingstermijn van schulden, reductie van de nominale schuld(en) bij (concurrente) crediteuren, alsmede het ter beschikking stellen van nieuwe financiering (2.13 en 2.14). Ruim 61% van de respondenten bevestigt dat niet-bancaire schuldeisers in het proces van informele reorganisatie veelal onvoldoende worden geïnformeerd (3.17). Gevolg lijkt te zijn dat deze crediteuren daarom niet altijd bereid zijn om mee te werken waardoor saneringsoperaties kunnen mislukken (3.18 en aanvullende opmerkingen). Het feit dat surseance van betaling wel eens moet worden aangevraagd om bescherming te zoeken tegen schuldeisers,

153 Hoewel de respons hoog is, dienen de genoemde percentages, gezien de beperkte omvang van de popula-tie, met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

alsmede om een voorgesteld crediteurenakkoord te bekrachtigen, bevestigt dit vermoeden (2.6). Meer dan 90% van de respondenten stelt dan ook dat een betere samenwerking tussen onderneming en schuldeisers vereist is om de kans op succes te vergroten (3.2 en 3.23). Mediators zouden hierbij een bemiddelende rol kunnen spelen in het geval van conflicten (3.24). De vier meest genoemde knelpunten binnen informele reorganisaties betreffen (in volgorde meest genoemd): het opzeggen van het

krediet/vertrouwen door banken, de weigering van leveranciers om nog te leveren, verloren vertrouwen in de onderneming bij klanten, alsmede de onmogelijkheid van het management om de kosten onder controle te krijgen (2.5, 2.19 en aanvullende opmerkingen). Daarnaast wordt door bijna 61% van de respondenten gesteld dat ontslagbescherming van werknemers reddingspogingen van ondernemingen frustreert (3.4).

Opvallend is dat bijna 60% van de respondenten aangeeft er niet van overtuigd te zijn dat banken nuttig werk verrichten met betrekking tot het voorkomen van surseance van betaling en faillissement (3.13). Daarnaast heerst bij een meerderheid de mening dat banken veelal aan het langste eind trekken ten koste van concurrente crediteuren (3.12, 3.15 en aanvul-lende opmerkingen). In combinatie met het meest genoemde knelpunt (opzeggen krediet/vertrouwen door banken) ontstaat het beeld dat tussen banken en ondernemingen in financiële moeilijkheden in het algemeen een gespannen relatie bestaat.

4.2.4 Conclusie SOK

Op grond van de antwoorden van respondenten kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Ondernemingen starten in het algemeen te laat met reorganisaties, daarnaast zijn de saneringsmaatregelen veelal niet ingrijpend genoeg. Een gevolg is dat het vertrouwen van belanghebbenden in de levensvatbaarheid van de onderneming en het management afneemt. Tussen de onderneming in financiële moeilijkheden en de concurrente crediteuren blijkt daarbij een gespannen relatie te bestaan die mede is terug te voeren op onvoldoende informatievoorziening ten aanzien van het plan van reorganisatie. Een verklaring ten aanzien van de gespannen relatie met de bank lijkt terug te voeren op het gegeven dat met het opzeggen van het krediet de financieringsmogelijkheden van een onderneming in financiële moeilijkheden veelal opgedroogd zijn waardoor faillissement onvermijdelijk wordt. Het management en zijn adviseurs verwachten veelal dat banken blijven doorfinancieren en begrijpen niet altijd waarom een bank in een bepaalde situatie het krediet opzegt.

83