• No results found

Een eerste cijfermatig overzicht: hoe vaak worden undercovertrajecten ingezet?

In document Opsporen onder dekmantel (pagina 132-137)

4.2 Inzet van undercovertrajecten: beschrijving van de uitvoeringsstructuur en een eerste cijfermatig overzicht

4.2.2 Een eerste cijfermatig overzicht: hoe vaak worden undercovertrajecten ingezet?

In deze subparagraaf geven we een eerste, globaal cijfermatig overzicht van het gebruik van undercovertrajecten. In latere delen van dit hoofdstuk gaan we zowel kwantitatief als kwalitatief dieper in op de toepassing van dit soort opsporingsinstrumenten.

Tabel 1 toont het aantal zaken, zowel Nederlandse als in het kader van rechtshulpverzoeken, waarin in 2004 contact is opgenomen met een infil-tratieteam en waarin is besloten om een undercovertraject in te zetten.

Het toont tevens de zaken waarin vervolgens ook daadwerkelijk is gestart met de uitvoering van dat traject.

Tabel 1 Inzet van undercovertrajecten, besluit daartoe en daad-werkelijke inzet, naar herkomst opsporingsonderzoek, 2004* Opsporingsonderzoeken waarin: besloten is undercover­ traject in te zetten undercovertraject daad­ werkelijk is ingezet Herkomst opsporingsonderzoek Nederland 37 34 Rechtshulpverzoek 12 10 Totaal 49 44 * Jaar van aanmelding bij infiltratieteam. Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC

Uit de tabel blijkt dat in 2004 37 keer in het kader van een Nederlandse zaak en 12 keer in het kader van een buitenlands rechtshulpverzoek contact is opgenomen met een infiltratieteam en vervolgens is besloten om in het betreffende opsporingsonderzoek een undercovertraject in te zetten.182

Het besluiten dat een undercovertraject uitgevoerd gaat worden, betekent nog niet dat het ook daadwerkelijk tot uitvoering komt. Uit de tabel blijkt dat het respectievelijk 34 en 10 keer ook echt tot inzet van het undercover-traject komt. ‘Ingezet’ is hier ruim opgevat en betekent feitelijk niet meer dan dat het infiltratieteam is gestart met het traject. Het zegt niets over het verdere verloop van de trajecten. Of de trajecten nadat ze zijn gestart zich enigszins volgens plan ontwikkelen komt aan bod in paragraaf 3.5 en 3.7. De ingezette undercovertrajecten variëren van zeer kortdurende under-coveracties tot langdurige en complexe operaties. De Nederlandse betrok-kenheid bij de rechtshulpverzoeken bestaat in 8 van de 10 uitgevoerde verzoeken uit het begeleiden van een buitenlandse undercoveragent. 2 keer zijn Nederlandse undercoveragenten ingezet.

Voor de in totaal 49 zaken in tabel 1 geldt dat op enig moment is besloten om een undercovertraject in te zetten, hetgeen zoals we zagen niet voor alle zaken tot uitvoering is gekomen. Daarnaast zijn er ook nog zaken waarin de inzet van een undercovertraject alleen is overwogen maar uiteindelijk nooit is besloten om het in te zetten, bijvoorbeeld omdat de zaak met andere middelen al tot een einde is gebracht of omdat het infil-tratieteam de inzet onhaalbaar acht. Op dergelijke zaken gaan we verder in in paragraaf 4.3.1.

182 De rechtshulpverzoeken zijn 2 keer afkomstig uit België, 1 keer uit het Verenigd Koninkrijk, 1 keer uit Finland en 6 keer is de herkomst onbekend. De reden dat van 6 rechtshulpverzoeken de herkomst onbekend is, is dat voor deze zaken geen dossieronderzoek heeft plaatsgevonden en de infiltratieteams ook niet is gevraagd herkomstlanden op te geven.

In tabel 2 is voor de Nederlandse opsporingsonderzoeken weergegeven om wat voor soort undercovertraject het gaat; SI, PK/PDV, een combinatie van deze twee undercoverbevoegdheden of IF. 19 van 34 undercovertrajecten bestaan uit SI, 10 keer gaat het om de inzet van PK/PDV en in 5 zaken wordt zowel SI als PK/PDV ingezet. In Nederlandse zaken waarbij in 2004 door het opsporingsteam contact is opgenomen met het infiltratieteam en waarin een undercovertraject is ingezet, is geen enkele keer IF ingezet.183

In de volgende tabellen waarin wordt ingegaan op undercovertrajecten die zijn ingezet in zaken die in 2004 bij het infiltratieteam zijn aangemeld, hebben we het in de tabelkop daarom niet over ‘undercovertrajecten’ maar over SI en/of PK/PDV.

Tabel 2 Nederlandse opsporingsonderzoeken waarin een

undercovertraject is ingezet, naar soort traject, 2004*

Nederlandse opsporingsonderzoeken waarin een undercovertraject is ingezet

Soort traject** SI 19 PK/PDV 10 SI&PK/PDV 5 Totaal 34 * Jaar van aanmelding bij infiltratieteam. ** Stelselmatig inwinnen van informatie en/of pseudo-koop/-dienstverlening. Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC

IF wordt dus maar weinig ingezet. Nemen we een langere periode dan 1 jaar in ogenschouw, dan komen we wel zaken tegen waarin deze under-coverbevoegdheid is uitgevoerd. In tabel 3 is voor een periode van 6 jaar, 2000 tot en met 2005 (het jaar waarin de betreffende zaak is aangemeld bij de CTC), het aantal zaken opgenomen waarin bij de CTC toestemming is gevraagd voor de inzet van IF en tevens het aantal zaken waarin die toestemming ook is gegeven en de IF vervolgens ook is gestart. Ook hier is de uitsplitsing gemaakt naar herkomst van het opsporingsonderzoek. In de periode 2000-2005 is voor een Nederlands opsporingsonderzoek 23184

en via een buitenlands rechtshulpverzoek 7 keer toestemming gevraagd voor het gebruik van IF. Daarvan is in respectievelijk 14 en 4 zaken de IF goedgekeurd én uitgevoerd. De 4 rechtshulpverzoeken in het kader waar-van IF is uitgevoerd zijn afkomstig uit België, Italië, de Verenigde Staten (VS) en het Verenigd Koninkrijk.

183 Voor de 10 uitgevoerde rechtshulpverzoeken (zie tabel 1) gaat het 9 keer om PK/PDV en 1 keer om IF. 184 In de periode 2000-2005 is feitelijk voor in totaal 24 Nederlandse opsporingsonderzoeken

toestemming gevraagd voor de inzet van IF. Zoals gezegd hebben we echter 1 van die Nederlandse opsporingsonderzoeken niet in ons onderzoek meegenomen; van de 24 hebben we er dus 23 bestudeerd (zie paragraaf 1.3.1).

In de meeste IF-trajecten worden overigens ook PK’en of PDV’en verricht. Wanneer deze van tevoren al zijn voorzien, moeten zij worden vermeld in het bevel tot IF dat de OvJ uitvaardigt (en tevens moet in de aanvraag bij de CTC worden vermeld welke PK’en of PDV’en worden verwacht) en hoeft er geen apart bevel voor uitgeschreven te worden. Verder worden in een aantal trajecten vóórdat de IF wordt ingezet al één of meerdere PK/PDV’en verricht of een SI-traject ingezet. In die gevallen wordt natuurlijk wel een apart bevel gegeven. Ten slotte merken we nog op dat in zaken waarin een IF-traject niet is goedgekeurd, wat in de periode 2000-2005 voor 7 Neder-landse opsporingsonderzoeken geldt (zie paragraaf 4.3.1), soms wel een ander undercovertraject wordt ingezet.

Tabel 3 Opsporingsonderzoeken waarin toestemming is gevraagd

voor IF* en zaken waarin IF* is goedgekeurd en ingezet, naar herkomst opsporingsonderzoek, 2000-2005**

Opsporingsonderzoeken waarin: toestemming is

gevraagd voor IF*

IF* is goedgekeurd en ingezet Herkomst opsporingsonderzoek Nederland 23*** 14 Rechtshulpverzoek 7 4 Totaal 30 18 * Infiltratie. ** Jaar van aanmelding bij de CTC. *** In de periode 2000-2005 is feitelijk voor in totaal 24 Nederlandse opsporingsonderzoeken toe-stemming gevraagd voor de inzet van IF. Van deze Nederlandse opsporingsonderzoeken hebben we er echter 1 niet in ons onderzoek meegenomen (zie paragraaf 1.3.1). Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC

In tabel 4 zijn de 14 bestudeerde Nederlandse zaken waarin IF is goedge-keurd en uitgevoerd, uitgesplitst naar het jaar waarin de zaak is aange-meld bij de CTC. Wanneer tabel 2 wordt vergeleken met tabel 4, valt op dat in tabel 2, waarin alle undercovertrajecten zijn weergegeven waarvoor geldt dat het eerste contact tussen het opsporingsteam en het infiltratie-team is gelegd in 2004, geen enkel IF-traject is opgenomen terwijl er in tabel 4 in de rij voor 2004 wel 1 zaak staat. De verklaring hiervoor is dat in de desbetreffende zaak (B48) weliswaar in 2004 bij de CTC goedkeu-ring is gevraagd om IF in te zetten – en deze daarom dus ook in tabel 4 is geplaatst in de rij voor 2004 – maar dat al in 2002 SI is ingezet en het eerste contact tussen het opsporings- en het infiltratieteam dus ook in 2002 heeft plaatsgevonden.185

185 Er zijn overigens meer zaken waarbij SI is ingezet voordat bij de CTC toestemming is gevraagd voor IF. In totaal ligt echter maar voor 3 zaken het moment van aanmelding bij het infiltratieteam en het moment waarop bij de CTC toestemming voor IF wordt aangevraagd, niet in hetzelfde kalenderjaar.

Tabel 4 Nederlandse opsporingsonderzoeken waarin IF* is goedgekeurd en ingezet, naar jaar van aanmelding bij de CTC, 2000-2005**

Opsporingsonderzoeken waarin IF* is goedgekeurd en ingezet

2000 2 2001 4 2002 2 2003 4 2004 1 2005 1 Totaal 14*** * Infiltratie. ** Jaar van aanmelding bij CTC. *** In de periode 2000-2005 is feitelijk in totaal 15 Nederlandse opsporingsonderzoeken een goed-gekeurd IF-traject ook uitgevoerd. Van deze Nederlandse opsporingsonderzoeken hebben we er echter 1 niet in ons onderzoek meegenomen (zie paragraaf 1.3.1). Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC

Omvang van het gebruik van undercovertrajecten: recapitulatie en beschouwing

We zagen dat in 37 Nederlandse zaken die in 2004 bij een infiltratieteam zijn aangemeld is besloten om een undercovertraject in te zetten. In alle gevallen betrof het de voorgenomen inzet van SI en/of PK/PDV. Van deze 37 is in 34 zaken ook daadwerkelijk een undercovertraject ingezet (SI en/ of PK/PDV). IF wordt minder vaak toegepast. In de periode 2000-2005 is in 23 Nederlandse opsporingsonderzoeken toestemming gevraagd om IF in te zetten.186 In 14 zaken is toestemming gekregen en is de IF ook daadwer-kelijk ingezet.187 Uit het jaarverslag 2007 van de CTC blijkt verder dat in 2006 en 2007 respectievelijk 1 en 2 aanvragen voor IF zijn binnengekomen (CTC, 2008: 15).188

Voor zover bekend bestaat er geen volledige kwantitatieve informatie over de inzet van andere opsporingsinstrumenten, behalve voor telefoon-taps.189 Vanaf 2008 verstrekt de Minister van Justitie tapstatistieken. In de tweede helft van 2007, de eerste periode waarvoor cijfers beschikbaar zijn, is voor 12.491 telefoonnummers een bevel tot aftappen gegeven door het OM (Minister van Justitie, 2008). Voor heel 2007 komt een geschat totaal, wanneer we uitgaan van een gelijkmatige spreiding over het jaar, dus uit

186 In de periode 2000-2005 is feitelijk voor in totaal 24 Nederlandse opsporingsonderzoeken toestemming gevraagd voor de inzet van IF. Zoals gezegd hebben we echter 1 van die Nederlandse opsporingsonderzoeken niet in ons onderzoek meegenomen; van de 24 hebben we er dus 23 bestudeerd (zie paragraaf 1.3.1). 187 En in twee zaken is toestemming gekregen maar is er geen IF-traject ingezet, zie paragraaf 4.3.1. 188 Dat is, in tegenstelling tot de cijfers uit tabel 4, inclusief eventuele rechtshulpverzoeken (onbekend is óf er ook daadwerkelijk rechtshulpverzoeken onder zitten). Het is onbekend of in de betreffende zaken uit 2007 en 2006 ook toestemming is gegeven voor IF en of de IF ook daadwerkelijk is uitgevoerd. 189 En voor de bevoegdheden en methoden die bij de CTC aangevraagd moeten worden (zie paragraaf 2.4.6).

op bijna 25.000 (Kamerstukken II 2007/08, 30 517, nr. 6). Cijfers over het aantal in een heel jaar gerealiseerde telefoontaps zijn er wel voor 2008. In dat jaar heeft het OM voor 26.425 telefoonnummers een bevel tot tappen afgegeven (Kamerstukken II 2008/09, 30 517, nr. 13).

Het vergelijken van het aantal keren dat verschillende opsporingsinstru-menten worden ingezet zonder daarbij te beschikken over achtergrond-informatie, biedt alleen oppervlakkig inzicht. Bovendien is er wat betreft de teleenheid een belangrijk verschil tussen de cijfers voor de taps en de gepresenteerde aantallen undercovertrajecten.190 Verder betreffen de cijfers voor de taps de jaren 2007 en 2008, terwijl de aantallen under-covertrajecten betrekking hebben op respectievelijk het jaar 2004 (SI en PK/PDV) en de periode 2000-2005 (IF). Al met al is echter wel duidelijk dat undercovertrajecten in het algemeen en zeker IF weinig worden gebruikt.

In document Opsporen onder dekmantel (pagina 132-137)