• No results found

De voorbereiding en start van undercovertrajecten

In document Opsporen onder dekmantel (pagina 154-160)

4.4.1 De voorbereiding

Het uitvoeren van een undercovertraject vergt de nodige voorbereiding. Een gedegen voorbereiding is vooral van belang omdat het ‘sociale karak-ter’ van een undercovertraject, waarmee we doelen op het feit dat een undercovertraject per definitie bestaat uit een face-to-face interactie tus-sen de undercoveragent(en) en één of meerdere personen (de subjecten en hun omgeving), maakt dat de uitvoering een complexere en meer onze-kere aangelegenheid is dan de toepassing van opsporingsinstrumenten die bijvoorbeeld vooral een technisch karakter hebben, zoals het tappen van een telefoonlijn.

Inhoudelijke keuzes

Bij de voorbereiding hebben zowel het inhurend politieonderdeel, de OvJ als het infiltratieteam een rol. Daarbij gaat de OvJ, als leider van het opsporingsteam, vooral over het wat en het waarom en het infiltratie-team over het hoe, hoewel OvJ en politie hier wel over meedenken. Het wat slaat op de soort undercoverbevoegdheden die worden ingezet en op de verdachte(n) tegen wie dat gebeurt, bijvoorbeeld SI tegen verdachte X, en het waarom op het doel dat daarmee moet worden behaald, bij-voorbeeld het verzamelen van informatie die de verdenkingen tegen X van betrokkenheid bij de doodslag/moord op slachtoffer Y bevestigen (of ontkrachten). Het hoe betreft de vraag hoe de undercoveroperatie, gezien de omstandigheden waaronder en de personen ‘waarop’ gewerkt moet worden, het best ingevuld kan worden om de gestelde doelen te bereiken. Deze hoofdvraag valt weer uiteen in verschillende deelvragen die beant-woord moeten worden. De hoeveelheid deelvragen – het aantal keuzes dat gemaakt moet worden – hangt af van de complexiteit van een traject. Wanneer het gaat om het verrichten van een PK van op internet aangebo-den gestolen goederen, hoeven er in beginsel minder keuzes gemaakt te worden dan bij meer complexe, langduriger zaken, zoals een onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighoudt met internationale

drugshandel waarbij de undercoveragent contact moet maken met leden van de organisatie, informatie moet verzamelen over de werkwijze van deze organisatie en het contact zo moet weten uit te bouwen dat uitein-delijk een PK van een grote partij drugs kan worden uitgevoerd waarmee direct bewijs tegen de hoofdverdachten wordt verkregen. In de eerstge-noemde zaak liggen het subject waarmee (degene die de spullen aanbiedt), de plaats waar (de website waarop de goederen te koop worden aangebo-den) en de wijze waarop contact gemaakt moet worden (via een reactie op de advertentie) grotendeels al vast. In het onderzoek naar de crimi-nele organisatie moeten op deze drie onderdelen echter keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld: de keus tussen proberen direct contact te maken met de hoofdverdachte zelf of juist eerst met iemand uit zijn omgeving; vervolgens de keuze tussen contact leggen in café Z waar de betreffende persoon vaak komt of juist het contact zoeken in een ander onderdeel van zijn sociale leven; en dan de keus van de dekmantel waaronder (cover) en de wijze waarop (hoe vindt het eerste contact plaats) de undercoveragent het subject gaat benaderen. Bij het maken van die keuzes gaat het erom te komen tot een plan, een scenario, dat, binnen randvoorwaarden als de veiligheid van de undercoveragent en de beschikbare hoeveelheid tijd en geld, leidt tot een goede eerste ‘ingang’ bij het subject en tot een goed verder verloop van het traject. Logischerwijs is het vooral bij bijvoorbeeld criminele samenwerkingsverbanden die heel gesloten zijn, een opgave om een adequaat plan op te stellen. Zo wordt in twee zaken waarin sprake is van een gesloten, moeilijk benaderbare criminele organisatie waartegen andere opsporingsinstrumenten weinig kans (zullen) hebben, toch een ingang gevonden, althans in het plan. In beide zaken is er één persoon binnen het criminele samenwerkingsverband die, respectievelijk omdat hij een ‘buitenbeentje’ is dan wel omdat hij een veel minder door de wol geverfde crimineel is, verondersteld wordt relatief goed benaderbaar te zijn en zo het opsporingsteam dus een ‘kans’ biedt om toch dichtbij de groepering te komen.

Behalve keuzes ten aanzien van het subject, de plaats waar contact gemaakt gaat worden en de wijze waarop, moeten er ook keuzes gemaakt worden betreffende de in te zetten undercoveragent(en). Niet iedere undercoveragent zal even geschikt zijn om in een bepaald traject in te zetten. Daarbij zijn zowel kenmerken als leeftijd, geslacht, herkomst en/of persoonlijke of psychologische eigenschappen van belang als ook bepaal-de vaardighebepaal-den en kwalificaties, zoals het zich kunnen bewegen in bepaalde sociale milieus of het beheersen van specifieke kennis of kunde. In sommige gevallen worden undercoveragenten gekoppeld aan subjecten via door een gedragsdeskundige opgestelde profielen.

Het infiltratieteam maakt zoals gezegd doorgaans de genoemde, traject-inhoudelijke keuzes (het hoe), hoewel de OvJ verantwoordelijk is voor het opsporingsonderzoek, en dus ook voor het undercovertraject. Gezien de specifieke deskundigheid van de infiltratieteams hebben geïnterviewde

respondenten ook begrip voor deze taakverdeling. Wel merken een paar respondenten van het OM en de politie op dat het infiltratieteam in hun ogen soms te voorzichtig te werk gaat, waardoor het, vanuit het perspec-tief van het opsporingsteam, te lang duurt voordat de uiteindelijke doelen van een undercovertraject in zicht komen.

Bij het maken van deze inhoudelijke keuzes door het infiltratieteam speelt informatie over de subjecten een essentiële rol, en dan niet alleen zakelijke informatie over bijvoorbeeld de werkwijze van een criminele organisatie, maar ook meer persoonlijke informatie over de subjecten zelf. Om te bepalen welke cover gebruikt moet worden en hoe een subject benaderd moet worden, dient het infiltratieteam dat subject immers in bepaalde mate te kennen. Daarbij gaat het om vragen als: wat voor soort persoon is het en wat zijn de dagelijkse bezigheden van het subject? Deze meer sociale, persoonlijke informatie is belangrijk bij de voorbereiding, zodat het infiltratieteam zich goed kan voorbereiden en een adequate benaderingswijze kan kiezen, maar zeker ook tijdens de loop van een undercovertraject, om de undercoveragent de mogelijkheid te geven zijn activiteiten optimaal af te stemmen op de persoonlijke omstandigheden en kenmerken van het subject. Voor het verkrijgen van de informatie is het infiltratieteam afhankelijk van het opsporingsteam; het opsporingsteam kent immers het subject, het infiltratieteam (nog) niet. Als het infiltratie-team uiteindelijk niet over voldoende informatie op dat terrein beschikt, zal vaak besloten worden om van inzet van het undercovertraject af te zien.

Het opsporingsteam moet dus de informatie aanleveren waarmee het infiltratieteam zich een beeld kan vormen van het subject. Bij het verza-melen van de gewenste informatie kunnen opsporingsinstrumenten als de telefoontap en observatie, die zeker bij grotere opsporingsonderzoe-ken vaak worden ingezet, van groot belang zijn. Bij het benutten van die opsporingsinstrumenten voor de voorbereiding of ondersteuning van een undercovertraject, speelt het volgende ‘probleem’. De soort informatie die van belang is voor het infiltratieteam, is doorgaans veel minder relevant voor het overige deel van een opsporingsonderzoek. Leden van een opspo-ringsteam die bijvoorbeeld informatie uit de telefoontaps of observaties moeten verwerken, richten zich doorgaans namelijk vooral op strafrech-telijk relevante, dat wil zeggen meer delictgerelateerde, informatie. Vooral wanneer de betreffende leden van het opsporingsteam niet op de hoogte zijn van het feit dat er een undercovertraject in voorbereiding of uitvoe-ring is, bestaat daarom de kans dat persoonlijke en sociale informatie, die juist waardevol is voor het infiltratieteam, onopgemerkt blijft. Hiermee dient zich een dilemma aan: wie moeten er van het undercovertraject op de hoogte worden gebracht? Het vergroten van de kring van geïnfor-meerden heeft als voordeel dat er waarschijnlijk meer relevante gegevens worden aangeleverd, maar het nadeel is dat iedere extra persoon die weet dat een undercovertraject wordt voorbereid of uitgevoerd, het risico op

ontdekking door de tegenpartij vergroot. Een teamleider van een infiltra-tieteam zegt hierover het volgende.

‘Je moet de afweging maken: wie stel je op de hoogte van het feit dat we gaan infiltreren? Als je die groep klein houdt, is dat goed voor de veiligheid maar beperk je jezelf in informatie die je nodig kunt hebben. Voor het uc-traject haal je andere info uit taps dan voor bewijs benodigd zou zijn. Voor een undercovertraject is het heel relevant dat je persoonlijke, sociale informatie kan leveren. (…) Als je dat weet kan je dat mooi gebruiken in je benadering van die persoon. Als mensen die de taps uitluisteren niet weten dat er een undercovertraject loopt, halen ze dit soort informatie er niet uit, want strafrechtelijk/voor het tactische opsporingsonderzoek is het natuurlijk niet relevant. Als je de groep groot maakt, is dat goed voor de informatie die je in potentie kan krijgen maar slecht voor de veiligheid.’

Mede op basis van de informatie over de persoon en de bezigheden van het subject, maakt het infiltratieteam – voor kortdurende, relatief eenvou-dige operaties gebeurt dat niet altijd – een plan voor het undercover-traject. Undercovertrajecten bevatten vaak een voorbereidende fase. Tijdens die fase wordt de dekmantel opgebouwd. Vooral wanneer er niet een gebruiksklare cover (dekmantel) ingezet kan worden, kan dat maan-den in beslag nemen. Zoals gezegd is het mede daarom van belang dat het infiltratieteam zo vroeg mogelijk door een opsporingsteam bij een zaak wordt betrokken zodat het tijdig met de voorbereiding kan beginnen. Tijd en geld

Bij het vormgeven aan het undercovertraject spelen behalve inhoudelijke overwegingen natuurlijk ook bepaalde randvoorwaarden een rol, waarbij het naast de veiligheid van in te zetten undercoveragenten vooral gaat om de hoeveelheid tijd en geld die het traject mag kosten. Het tijdpad van het undercovertraject moet passen binnen het tijdpad dat voor het opspo-ringsonderzoek als geheel geldt. Behalve dat het onder andere vanwege de benodigde voorbereiding van belang is tijdig contact op te nemen met het infiltratieteam, wordt er in de afgenomen interviews meerdere malen op gewezen dat, wil een undercovertraject succesvol ingezet kunnen wor-den, er voor het traject zelf voldoende doorlooptijd beschikbaar moet zijn. Respondenten stellen dat de tijdsperiode die een opsporingsonderzoek in beslag mag nemen in de afgelopen jaren korter is geworden als gevolg van een op ‘output’ gerichte aansturing; er wordt strakker op gelet of onder-zoeken niet te lang (gaan) duren en of er binnen een bepaalde termijn concrete resultaten te verwachten zijn (zie ook paragraaf 4.5.4). Hierdoor zouden zeker meer langdurige undercovertrajecten minder snel ingezet kunnen worden.

Ook aan undercovertrajecten zijn financiële kosten verbonden. De opera-tionele kosten van een undercovertraject – waarvan de hoogte afhankelijk is van de afwegingen die worden gemaakt met betrekking tot inhoud en duur van het traject – worden gedragen door de opdrachtgever, dus het politieonderdeel of de bijzondere opsporingsdienst die om de diensten van het infiltratieteam heeft gevraagd. De opdrachtgever moet vooraf zijn goedkeuring geven aan de begrote kosten.

4.4.2 De daadwerkelijke start

Eerder zagen we dat in 2004 in (naar schatting) 89 zaken op enig moment is overwogen en in 37 zaken ook is besloten om een om SI en/of PK/PDV in te zetten. Verder is in de periode 2000-2005 in 16 zaken bij het College van PG’s toestemming gevraagd en gekregen voor het inzetten van een IF-traject (zie paragraaf 4.3.1). Een deel van deze voorgenomen under-covertrajecten is uiteindelijk nooit van start gegaan.

In tabel 9 is weergegeven het aantal undercovertrajecten van SI en/of PK/ PDV, in zaken die in 2004 bij het infiltratieteam zijn aangemeld, dat ook daadwerkelijk is gestart. Tevens toont de tabel, voor de gestarte trajecten, het soort traject.

Tabel 9 Nederlandse opsporingsonderzoeken waarin besloten is

SI en/of PK/PDV* in te zetten, naar daadwerkelijke start traject en naar soort traject, 2004**

Aantal Opsporingsonderzoeken waarin besloten is SI en/of PK/PDV* in te zetten 37 Opsporingsonderzoeken waarin SI en/of PK/PDV* ook is gestart 34 Naar soort traject

SI 19 PK/PDV 10 SI&PK/PDV 5 * Stelselmatig inwinnen van informatie en/of pseudo-koop/-dienstverlening. ** Jaar van aanmelding bij het infiltratieteam. Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC

In 3 zaken die in 2004 bij het infiltratieteam zijn aangemeld en waarin is besloten SI en/of PK/PDV in te zetten, is het infiltratieteam uiteindelijk niet begonnen met de feitelijke uitvoering van dat traject. Voor 2 zaken geldt dat door de inzet van andere opsporingsinstrumenten of door de activiteiten van een ander opsporingsteam het gebruik van het under-covertraject niet meer nodig en/of mogelijk is. In de ene zaak is besloten tot het verrichten van een PK bij een verdachte van vuurwapenhan-del, maar voordat het infiltratieteam het traject kan starten wordt uit observaties en telefoontaps de vindplaats van de wapens bekend zodat

overgegaan wordt tot inbeslagname en aanhouding. In een andere zaak wordt besloten tot inzet van PK om een groep verdachten op te sporen die bepaalde goederen op internet aanbiedt en potentiële kopers vervolgens oplicht. Hier blijkt nog voordat het infiltratieteam van start gaat dat de verdachten vanwege dezelfde delicten ook in een buitenland onderwerp van bepaalde opsporingsactiviteiten zijn, hetgeen ook resulteert in hun aanhouding. In de 3e zaak wordt uiteindelijk niet gestart met het traject omdat de veiligheid ervan in gevaar is gebracht. Het gaat hier om een voorgenomen PK bij van drugshandel verdachte personen. Het infiltra-tieteam besluit hier het traject niet te starten omdat blijkt dat er binnen de politie te grote bekendheid is gegeven aan de op handen zijnde actie, waardoor het risico bestaat dat uiteindelijk ook de verdachten van de operatie op de hoogte raken. Ook het betreffende opsporingsonderzoek zelf wordt beëindigd.

Van de 34 zaken waarin het undercovertraject wel is gestart, gaat het 19 keer om de inzet van SI, 10 keer om de inzet van PK/PDV en in 5 zaken is een combinatie van beide gebruikt. Trajecten zijn alleen bij de combi-natie SI&PK/PDV ingedeeld als ook echt daadwerkelijk een bevel PK is gegeven.208 Trajecten die starten met SI en waarbij het alleen de bedoe-ling is geweest om, wanneer het SI-traject zich in de gewenste richting ontwikkelt, in een later stadium ook PK in te zetten, maar waarbij het undercovertraject nooit in dat stadium is beland, zijn bij SI ingedeeld. Een andere kanttekening is dat het feit dat er een bevel is gegeven om een PK/ PDV uit te voeren, niet betekent dat de koop of dienstverlening ook echt heeft plaatsgevonden; een deel van deze ‘transacties’ komt namelijk nooit tot stand (zie tabel 13). Voor alle 15 zaken die in tabel 9 bij (SI&)PK/PDV zijn ingedeeld geldt echter wel dat de undercoveragent(en) in elk geval concreet heeft (hebben) geprobeerd om die transactie ook daadwerkelijk uit te voeren.

Tabel 10 Nederlandse opsporingsonderzoeken waarin door het College van PG’s toestemming is gegeven voor IF* en zaken waarin IF* ook is gestart, 2000-2005**

Aantal*** Opsporingsonderzoeken waarin toestemming is gegeven voor IF* 16 Opsporingsonderzoeken waarin IF* ook is gestart 14 * Infiltratie. ** Jaar van aanmelding bij de CTC. *** In ons onderzoek hebben we 1 Nederlands opsporingsonderzoek waarin toestemming is gevraagd en gekregen voor een IF-traject en waarin dat traject ook is uitgevoerd, niet meegenomen. In werkelijkheid gaat het dus niet om respectievelijk 16 en 14 Nederlandse opsporingsonderzoeken, maar om 17 en 15 (zie paragraaf 1.3.1). Bron: Openbaar Ministerie en politie/bewerking WODC 208 Althans wanneer concreet is besloten tot een PK.

Van de 16 bestudeerde zaken waarin, in de periode 2000-2005, door het College van PG’s toestemming is gegeven voor het inzetten van IF, is in 2 gevallen (B55 en B45) geen uitvoering gegeven aan het traject (tabel 10). In beide gevallen gaat het om een onderzoek naar verdachten van produc-tie van/handel in synthetische drugs en eveneens voor beide zaken geldt dat ingezette overige opsporingsinstrumenten, zoals observatie en tele-foontaps, nog voordat begonnen wordt met het IF-traject leiden tot een zodanige hoeveelheid belastende informatie dat tot aanhouding van de verdachten wordt overgegaan. In 1 van de 2 zaken is op dat moment overi-gens al wel SI ingezet.

In de 14 bestudeerde zaken waarin het IF-traject ook is gestart, is door-gaans ook gebruikgemaakt van SI en/of PK/PDV. Voor 13 IF-trajecten geldt dat het bij de start van het traject tenminste de bedoeling is om uitein-delijk tot een PK/PDV209 te komen en in het merendeel van die zaken zijn daartoe ook concrete stappen ondernomen, wat bijvoorbeeld wil zeggen dat afspraken zijn gemaakt met de betreffende verdachten over de koop van drugs.210 Ook hier geldt overigens dat dergelijke plannen regelmatig niet tot uitvoering kunnen worden gebracht (zie uitleg bij tabel 14). In 7 zaken is het IF-traject (daarnaast) gecombineerd met SI. Daarvan wordt in 6 gevallen de SI ingezet voorafgaande aan het IF-traject. Op het moment dat in deze zaken SI wordt ingezet, bestaan er nog niet zoda-nige contacten met de subjecten, en zullen die er naar verwachting ook (voorlopig) niet zijn, dat al sprake is van IF. Wanneer deze contacten zich vervolgens zo ontwikkelen dat er wel sprake van is (of van zal zijn) dat de undercoveragent deelneemt of medewerking verleent aan een georgani-seerd verband of groep van personen waarbinnen vermoedelijk misdrijven worden beraamd of gepleegd, wordt het undercovertraject omgezet in IF. In de 7e zaak wordt SI ingezet bínnen een IF-traject, dus nadat de IF al is gestart, en bovendien gericht op dezelfde subjecten als waarop de IF zich richt.211

In document Opsporen onder dekmantel (pagina 154-160)