• No results found

leerplan/-ontwikkeling

4 Intellectuele stijlen

5.4 Drukte op de rotonde van het leerplan

De maatschappelijke invloed op het leerplan komt tot gelding in de curricu- lum rationale, in het hart van het curriculaire spinnenweb. Daar regeert de vraag “waartoe moeten ze leren?” en van het antwoord op die vraag hangt veel af bij de beantwoording van de andere leerplanvragen; die zien op de doelstellingen, de inhoud, de leeractiviteiten, de rol van de leraar, materia- len en bronnen, groepering, plaats, tijd en evaluatie. Daar—op wat we kun- nen zien als de ‘rotonde van het leerplan’—komen de verschillende ‘leer- planverkeersstromen’ bij elkaar en worden ze maatschappelijk gereguleerd. Deze rotonde is de plaats bij uitstek voor het maatschappelijk discours, dat hier normatief van aard is: niet zozeer handelend over wat is, maar over wat maatschappelijk gewenst is: de maatschappelijke desiderata. Het is er een drukte van belang. Niet alleen heeft iedereen het democratische recht zich in deze openbare ruimte te roeren, velen hebben er een dubbelrol: behalve staatsburger zijn ze bijvoorbeeld ook leerling, ouder, leraar, schoolmana- ger, bestuurder, vakbondslid, stageverlener, of toekomstige werkgever van leerlingen.

5.4.1 Uit de berichtenstroom

Om een indruk te geven van de drukte op de rotonde, volgt hieronder een tamelijk willekeurige greep uit de discussie die in de algemene publici- teitsmedia wordt gevoerd:

in het voortgezet onderwijs, die vanaf 2011 verplicht zal zijn voor alle leerlingen

• over het gymnasium, als zelfstandige—relatief kleine—school; over de rechtvaardiging van loting bij plaatsgebrek, over de het recht—al dan niet—van scholen om niet groter te willen worden, ondanks veel aanmeldingen

• over zin en onzin van gratis schoolboeken; over het recht van leraren— en niet van managers—om schoolboeken te kiezen

• over het tekort aan Bèta’s en de vraag of dit een reëel probleem is of het gevolg van lobbygedrag

• over schaalvergroting van het onderwijs; over de vraag of die ook voor- delen heeft opgeleverd; of die wel of niet kan worden terugggedraaid • over het nieuwe leren; enigszins gepolariseerde discussie over wat ‘al

die vernieuwingen’ ons nu werkelijk hebben gebracht; over de fatale ge- volgen van de stille en zachte onderwijsrevolutie; over de vraag wat er mis is met het oude leren; over vooruitgang en nostalgie; over protesten en demonstraties van leerlingen die zélf meer—‘gewoon’—onderwijs willen

• over de daling van het niveau van het onderwijs; sterke overtuigingen dat zulks het geval is, cijferopstellingen die dan weer het gelijk van de één, dan weer dat van de ander aantonen

• over het preferente belang van de basisvaardigheden taal en rekenen: als die basis ontbreekt, is al het overige bij voorbaat kansloos; over juist de eenzijdigheid van die benadering en het belang van creatieve vak- ken en de vormende waarde van onderwijs

• over God of Darwin; evolutieleer tegenover creationisme en ‘intelligent design’; over wetenschap versus geloof

• over de aanpak van leerlingen; over het weer disciplineren van de leer- lingen, zoals in de jaren 1950 (‘Dat zal ze leren’49); over het stellen van

grenzen en trotseren van protesten

• over leraren; over professionals die in relatieve vrijheid hun werk moeten kunnen doen; die hun vak50 terug moeten krijgen; over het

schrikbarende niveau van de pabo-studenten, met name op het gebied van rekenen en taal

• over de zesjescultuur bij leerlingen en studenten die te weinig ambitie hebben en zo onze internationale economische positie ondermijnen:

49 titel van een televisieprogramma dat die jaren simuleert

50 meestal wordt daarbij niet gedoeld op het vak van leraar maar op de onderliggende disci- pline van het schoolvak

«Ik wil meer slimmeriken en ik wil topuniversiteiten51»; over het tekort-

schieten van het onderwijs dat niet uitdagend genoeg is52: als je Johan

Cruijff in een zwembad gooit, ontdek je niet dat hij goed kan voetbal- len.

5.4.2 Dilemma’s op de rotonde

Het woordenboek (Van Dale 2005) omschrijft ‘dilemma’ als een «netelig vraagstuk», als een «toestand waarin tussen twee wegen die beide grote bezwaren opleveren een keuze moet worden gedaan». Thurlings (1977) spreekt van een dilemma wanneer er sprake is «van een noodzakelijke keuze tussen twee alternatieven die elk op een andere manier het pro- bleem laten voortbestaan (p. 135)»; «Als er een dilemma is, welke zijn dan de twee verzoekingen waartussen de moderne mensheid zich, als een ezel tussen twee hooischelven, gevangen ziet? (p. 205)».

Hiervoor (hoofdstuk 3) hebben we gezien dat er bij het maken van leer- plankeuzen een zekere taak- en rolverdeling is tussen de staat, de school, de leraren en de leerlingen c.q hun ouders. Soms kunnen keuzen die op lan- delijk niveau niet kunnen worden gemaakt, wel tot stand komen op lokaal niveau, —mits daartoe vrijheid bestaat. Men creëert daar dan een commis- sive space—zie verderop in dit hoofdstuk—alwaar men een verzameling uitgangspunten met elkaar deelt.

Hieronder verwoorden we—als voorbeelden—tien dilemma’s, daarbij mede teruggrijpend op hetgeen we in de voorgaande hoofdstukken heb- ben gezien. Deze dilemma’s spelen bij de curriculum rationale, bij de inrich- tingsprincipes van de eigenlijke leerplannen, kortom bij de beantwoording van de waartoe-vraag.

Men kan dilemma’s dialectisch opvatten als these en antithese die zullen—of kunnen of moeten—leiden tot een synthese, die op haar beurt weer een nieuwe these is enz. Dat doen wij hier niet. Een dilemma kunnen we typeren als een keuze die ook anders gemaakt had kunnen worden, althans de verleiding om een andere afweging te maken is er geweest. Wij definiëren een dilemma dus niet zozeer als een wetenschappelijk of rationeel probleem, maar als een probleem waarover in de samenleving uiteenlopende en tegenstrijdige opvattingen bestaan, die voortkomen uit—vaak diepe—overtuigingen en daarom vaak tot onverzoenlijke

51 minister van der Hoeven van economische zaken in een toespraak (“Heel de wereld is je vaderland”) bij de opening van het academisch jaar op maandag 3 september 2007 van de Erasmus Universiteit Rotterdam

standpunten leiden. Dat is een probleem dat democratisch moet worden opgelost, dat wil zeggen dat gelijke burgers er gezamenlijk een redelijke oplossing voor moeten vinden, wellicht door elkaar op bepaalde punten vrijheid te gunnen.

Hieronder volgen tien—voorbeelden van—dilemma’s, zo kort en bondig als mogelijk geformuleerd.