• No results found

Drie modellen van integratie

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 147-154)

In: Liesbeth Levy, red., De opstand der burgers, Rotterdamse Kunst-stichting, Rotterdam 2003, p. 23-29.

‘When in Rome, do as the Romans do.’ Deze Britse wijsheid gaat uit-eindelijk terug op een uitspraak van de heilige Ambrosius (340?-397). Het verwijst naar het eenvoudigste model van integratie: integratie als

assimilatie. Ben je ergens te gast, als toerist of als nieuwkomer, dan is

aanpassen het parool.

Gaat het om betrekkelijk triviale zaken, dan is aanpassing ook niet ‘te veel gevraagd’. Toch zijn er ook zaken te bedenken waarop aanpassing in alle redelijkheid niet gevergd kan worden, althans niet in een samen-leving die individuele vrijheid als een belangrijk ideaal ziet.

Ambrosius was bisschop van Milaan. Maar als hij naar Rome ging, moest hij zich aanpassen aan de lokale gewoonten van de Romeinen, vond hij. Dat gold zelfs voor zijn gewoonten op het terrein van het vas-ten, een religieus gebruik dus.

Tegenwoordig zullen we ‘integratie als assimilatie’ niet snel meer om-armen. We zien het individu als beschermd door fundamentele grond-rechten, zoals vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, een vorm van privacy en andere ‘niet-onderhandelbare’ rechten. ‘When in Rome…’ geldt dus bepaald niet ongekwalificeerd.

Het zou ook tot immoreel gedrag kunnen leiden. Zou je de gladiato-rengevechten maar moeten goedkeuren, omdat je als nieuwkomer, toe-rist of gast geen recht van kritiek hebt? Maar dan zouden we als vakan-tiegangers ook de stierengevechten in Spanje niet kunnen veroordelen. En zodra we ons lijfelijk binnen de grenzen van het Derde Rijk bege-ven, zouden we een Eichmann-achtige Befehl ist Befehl-attitude moe-ten aannemen omdat dít nu eenmaal de cultuur is van het land waaraan we ons hebben aan te passen.

Door de morele grenzen van het integratie-als-assimilatieperspectief kwam een ander idee naar voren: je hoeft op geen enkel punt je gedrag aan te passen. Je kunt je als Milanees in Rome gewoon gedragen zoals je in Milaan zou doen. Of in het rechtenvocabulaire: ‘Je hebt recht op

je eigen identiteit.’ Artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake Bur-gerlijke en Politieke Rechten formuleert het als volgt: ‘In Staten waar zich etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden bevinden, mag aan personen die tot die minderheden behoren niet het recht wor-den ontzegd in gemeenschap met de andere lewor-den van hun groep hun eigen cultuur te beleven, hun eigen godsdienst te belijden en in de prak-tijk toe te passen, of zich van hun eigen taal te bedienen.’

Dat leidt tot een tweede model van integratie: integratie met behoud

van eigen identiteit. Dit was het model dat door multiculturalisten als

ideaal werd gezien, en dat in Nederland een gunstige voedingsbodem vond in de verzuiling en de ‘soevereiniteit in eigen kring’. Wanneer die eigen identiteit maar genoeg geaccentueerd wordt komt dit neer op: in-tegratie hoeft eigenlijk helemaal niet, het cultiveren van de groepsiden-titeit krijgt prioriteit.

In de hoogtijdagen van de verzuiling werd Nederland nog niet ge-confronteerd met culturele minderheden uit premoderne samenlevin-gen. Daarom sprongen de gevaren van de verzuiling nog niet zo in het oog. Maar dat is nu wel veranderd. Omdat ‘cultuur’ in grote delen van de wereld nog bepaald wordt door etnische en religieuze verschillen, betekent het volgen van het tweede model van integratie een versplinte-ring van de maatschappij in een veelheid van etnisch-religieuze deel-culturen. In zijn meest radicale variant betekent dit dat, zelfs als men zich blijvend in Rome wil vestigen, men geen Italiaans (of in de tijd van Ambrosius: Latijn) hoeft te leren. Want betekent een recht op eigen cul-tuur niet in de eerste plaats een recht op een eigen taal?

Het is nog niet zo heel lang geleden dat ik een collega hoorde zeggen dat wij Nederlanders helemaal niet zo tolerant en gastvrij waren als we wel dachten. Immers, wie van ons gaat Turks of Marokkaans leren, een taal die door een groot deel van onze culturele minderheden gesproken wordt?

Dit soort opmerkingen zul je tegenwoordig niet veel meer horen. Zelfs voor multiculturalistisch georiënteerde partijen als GroenLinks is dit een brug te ver.

Maar de taal leren alleen is natuurlijk niet voldoende. Een vreedzaam naast elkaar leven van mensen van verschillende culturele oriëntatie en achtergrond, is alleen maar mogelijk bij een gemeenschappelijke er-kenning van bepaalde kernwaarden. Welke dat precies zijn en hoe je het respect daarvoor kunt bevorderen, daarover gaat nu de discussie.

zijn de waarden van liberal democracy of in het Nederlands: de cratische rechtsstaat. Dat is een combinatie van rechtsstaat en demo-cratie. Rechtsstaat, dat wil zeggen: legaliteitsbeginsel (overheid onder het recht gesteld), grondrechten (subjectieve rechten van de burger te-genover de staat), rechterlijke toetsing van overheidshandelen (de rech-ter die ook tegenover de staat zelf het recht kan afdwingen). Democra-tie, dat wil zeggen: regeringen komen en gaan al naar gelang de wensen van de bevolking (tegenwoordig meestal: de vertegenwoordigers daar-van). Dit zijn geen Nederlandse, noch Europese, zelfs geen westerse waarden – het zijn universele beginselen, ook al zijn ze voor het eerst in het westen tot ontwikkeling gekomen.

Daarmee komt een derde model van integratie in zicht: integratie als

universeel burgerschap. Deze opvatting ziet een oriëntatie op de

waar-den van de democratische rechtsstaat als de beste garantie voor een suc-cesvolle integratie van nieuwkomers in de maatschappij. Een samenle-ving van mensen van verschillende culturele achtergronden is niet mogelijk zonder de bindende waarden van de democratische rechts-staat en het ethos dat daaraan ten grondslag ligt.

De idealen van integratie als universeel burgerschap verwijzen na-tuurlijk naar de moderniteit en de uitgangspunten van de Verlichting zoals deze sinds de achttiende eeuw met vallen en opstaan universele geldigheid hebben gekregen.

Een aanzienlijk deel van de politieke discussie van het moment gaat over deze drie benaderingen van integratie. Het eerste model van inte-gratie vindt aanhang in kringen van de lpf. Sociaal-democraten zien veel in het tweede model. vvd en sp oriënteren zich op integratie als universeel burgerschap. Het cda twijfelt tussen model twee en drie.

Integratie als universeel burgerschap heeft de beste papieren in han-den. Het combineert de goede kanten van de twee andere modellen en vermijdt de kwalijke kanten daarvan. Het sluit bovendien aan bij de nieuwe situatie waarin we zijn komen te verkeren: een veelheid van deelculturen, waarvan sommige een bedreiging vormen voor de sociale cohesie van de samenleving.

Jacques Wallage spreekt in Trouw van 6 december in warme bewoor-dingen over de onderwijsvrijheid van artikel 23 van de Grondwet. Maar hij houdt helemaal geen rekening met de nieuwe maatschappelijke ver-houdingen. Zijn betoog is nostalgisch gemijmer over een tijd waarin de bevolkingssamenstelling heel anders was dan tegenwoordig, een tijd waarin het gemeenschappelijk gedeelde corpus aan waarden ferm

over-eind stond, en dit zelfs als enigszins beklemmend kon worden ervaren. Een andere sociaal-democraat, Job Cohen, bepleit ten aanzien van de integratie van nieuwkomers om de ‘religie erbij te halen’. Maar het is onduidelijk hoe hij zich dit voorstelt. Zou een joodse burgemeester met een imam moeten gaan praten over wat de islam zegt over vrouwen-emancipatie? Maar hoe kan een niet-islamitische burgemeester dat op integere wijze doen? Voltaire zei: ‘Als God niet bestaat, zouden we hem moeten uitvinden.’ Dat God en godsdienst politiek nuttig kunnen zijn, was anderen dus ook al opgevallen. Maar het doet onrecht aan de inte-griteit van God, de godsdienst en de gelovigen om te denken dat we God voor politieke doeleinden, in dit geval de integratie, kunnen gebruiken. Het speelt bovendien fundamentalisten in de kaart. Godsdienst is een belangrijk obstakel voor integratie, geen hulpmiddel. Cohen is dus be-zig met het uitbroeden van een slangenei.

Omdat de benadering van Wallage en Cohen nog steeds enige aan-hang heeft, komt het derde model van integratie nog te weinig van de grond. Maar er is ook hoop. Wanneer de fractievoorzitter van het cda, Verhagen, stelt dat de onderwijsinspectie de godsdienstlessen op bijzon-dere scholen moet kunnen doorlichten op de vraag of een school wel de ‘kernwaarden van de Nederlandse rechtsgemeenschap’ uitdraagt, is dat een reusachtige stap voorwaarts. Wel ondervindt deze moedige stap nog tegenkanting in eigen kring, zoals van cda-ideoloog Oostlander, die na-tuurlijk vindt dat de godsdienst daarmee in de ‘verdachtenbank’ wordt geplaatst, en van onderwijsminister Van der Hoeven.

Het meest hoopvolle voor het derde model van integratie is misschien nog dat Nederland de laatste jaren verrijkt is met nieuwkomers als Af -shin Ellian, Ayaan Hirsi Ali, Hafid Bouazza en anderen die de strijd aan-binden met de politieke elite van de jaren tachtig (overigens nog steeds op het pluche), die maar geen afscheid kan nemen van ‘integratie met behoud van eigen identiteit’. Ellian bepleit in NRCHandelsblad van 1

december een oriëntatie op de waarden van de Nederlandse grondwet en daarmee op die van de democratische rechtsstaat. Wat daaruit op-rijst, is een universeel burgerschap. Dus niet een aanpassing aan spe-cifiek Nederlandse folklore, maar het zich eigen maken van universele verlichtingsbeginselen die nodig zijn voor het goed functioneren van een vrije samenlevingsorde. Hirsi Ali is heeft net als de Amerikaanse po-litieke filosoof Moller Okin laten zien dat feminisme een zwakke basis heeft in de islamitische cultuur. Bouazza voltrekt een Nederlandse be-schavingsmissie, omdat hij in verschillende romans en essays heeft

ge-pleit voor een bevrijding van de seksuele onderdrukking die dominant is binnen de islam.

Zoals bekend, roept hun optreden verzet op. Dat heeft met name daarmee te maken dat zij niet door een vorm van begripsgoochelarij in de koran een soort Universele Verklaring van de Rechten van de Mens proberen te lezen. Zij leggen openlijk de strijdigheid bloot van de idealen van de moderniteit met die van premoderne samenlevingen. Dat brengt niet alleen fundamentalisten tot razernij, maar ook de cul-tuurrelativistische elite die denkt dat alle culturen gelijk zijn. Ook de multiculturele reflex dat religie niet bekritiseerd mag worden speelt op en heeft in het geval van Hirsi Ali al aanleiding gegeven tot de onver-kwikkelijkste processen. Daarbij doel ik niet eens op de bedreigingen zelf, maar ook op de lauwe reacties of het commentaar in de trant van ‘tja, wie extreme dingen zegt, moet rekening houden met extreme reac-ties’.

Is het ‘extreem’ dat je op beleefde wijze en met een zorgvuldige woordkeus kritiek ventileert op een wereldgodsdienst? Helaas, vanuit een bepaald denkkader wordt dat wel zo ervaren.

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 147-154)