• No results found

De vernieling van de Newman: een mijlpaal?

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 80-83)

NRCHandelsblad, 25-11-1997

Het schilderij Cathedra van Barnett Newman uit het Stedelijk Museum in Amsterdam werd in november 1997 met een stanleymes bewerkt. In de media ontstond een discussie over de motieven van de dader.

Is Cathedra van Barnett Newman door de bewerking met het stanley-mes inderdaad ‘vernield’, zoals museumdirecteur Fuchs voorbarig aan-neemt? Of is de waarde ervan juist gestegen? Vóór de bewerking was het een tikje saai. Een groot blauw oppervlak met een verticale witte en een lichtblauwe streep. In Cathedra zoals nu afgebeeld in de krant zit heel wat meer ‘spanning’. Rechts een fikse deuk. Middendoor een lange snee, alsof het schilderij opengebarsten is. Onwillekeurig wordt de fan-tasie geprikkeld: wat zou eruit komen? Wat ligt er achter dat monochro-me blauwe vlak? Ook de verticale witte lijn is op verrassende wijze on-derbroken geraakt door de bewerking van de iconoclast G.J. van B.

Toch is deze ‘esthetische verbetering’ niet de voornaamste reden waarom men serieus de vraag moet stellen of het nieuw ontstane schil-derij geen kunstwerk in zijn eigen recht is, in zekere zin superieur aan het vroegere. Fuchs levert zelf de bouwstenen voor een veel belangrij-ker argumentatie. Hij zegt dat het voor ‘kwetsbare twintigste-eeuwse kunst’ steeds ‘gevaarlijker’ wordt omdat ze vernielzucht oproept. ‘Het is niet alleen een aanslag op een schilderij en een museum, maar ook op een cultuur waarin musea dit soort schilderijen ophangen, en mensen die ze graag bekijken.’

Als Fuchs hiermee gelijk heeft – en daarvoor lijkt veel te zeggen – dan doen we de actie volstrekt tekort door deze te kwalificeren als de zinloze daad van een gek. Het is minstens ook een daad van verzet. Verzet tegen het soort abstracte kunst als dat van Newman, verzet tegen de musea die het ophangen, verzet tegen mensen die dit soort schilderijen komen be-kijken. Dat dit zo is, blijkt ook uit het feit dat Van B. in 1986 een aanslag pleegde op een ander schilderij van Newman nadat hij een essay van Carel Willink had gelezen waarin deze de abstracte schilderkunst aan-viel.

Niet alleen Cathedra, maar ook het verzet daartegen krijgt zo een ar-tistieke betekenis. Ja, dat verzet zou wel eens een omslagpunt kunnen markeren in de geschiedenis van de moderne kunst. Waarschijnlijk zal dit omslagpunt pas later worden gezien, maar het is zeer waarschijnlijk

dat 21 november 1997 dan als een belangrijk moment zal worden be-schouwd.

Zou het daarom niet verstandig zijn het met een stanleymes bewerk-te schilderij in zijn huidige staat bewerk-te handhaven? Een bewerk-tekst met daarop de geschiedenis van de bewerking evenals de cultuurfilosofische bespiege-ling van Fuchs naar aanleiding van de bewerking, zou ernaast kunnen komen. Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat het schilderij zo in de toe-komst veel meer aandacht van toeristen trekt dan in de vorm waarin het door Newman werd afgeleverd. Natuurlijk, dat zal wat tijd vergen. Maar dan zal erover geschreven worden in reisgidsen. Sommigen zullen het handhaven van het schilderij in zijn bewerkte vorm zien als een platte grap. Anderen als een briljant idee. Weer anderen zullen het zien als een goed idee, maar wel moreel verwerpelijk. Over de beslissing om het schilderij in deze vorm te handhaven zal in elk geval een pittige maat-schappelijke discussie worden gevoerd. Maar – en daarom gaat het – dat zal de artistieke betekenis, en daarmee de waarde van het nieuwe kunst-stuk, alleen maar verhogen.

U voelt zich ongemakkelijk bij mijn suggestie. Men kan de waarde van de Nachtwacht toch ook niet verhogen door deze met een kwast wit-te verf wit-te bewerken? Dat klopt, maar de klassieke kunst van Rembrandt is onvergelijkbaar met het soort kunst zoals door Newman wordt ge-maakt. Bij Newman gaat het niet om het esthetisch appèl dat van zijn kunstwerk uitgaat. Wie dat zegt, denkt nog in de oude categorieën. Ca

-thedra was niet mooier of minder mooi geweest als het vlak door

New-man groen was afgeleverd of de verticale lijn een horizontale lijn was ge-weest. Het gaat om iets anders, om een idee. Ook zal men zeggen dat het immoreel is dat de waarde van een schilderij groter wordt als resul-taat van een handeling die in strijd is met het Wetboek van Strafrecht. Dat mag juist zijn, maar de artistieke waarde is niet afhankelijk van een moreel oordeel. De moraal heeft ook geen invloed op de beursberich-ten.

Verder zal men tegenwerpen dat het unfair is tegenover Newman om zijn kunstwerk verder te laten ontwikkelen door iemand die daartoe noch door hem, noch door het museum expliciet is uitgenodigd. Ook dat is juist. Maar, opnieuw, de waarde van een kunstwerk is geen func-tie van wat fair of unfair is.

Fuchs heeft drie Newman-kenners uitgenodigd om een voorstel te doen over de te volgen procedure. Het lijkt mij verstandiger een com-missie van juristen te benoemen die moet uitzoeken of het juridisch

mo-gelijk is het schilderij in de huidige toestand te handhaven. Zolang daar-over geen uitsluitsel bestaat, moet worden vermeden dat het nieuw ont-stane werk door restaurateurs wordt ‘vernield’. Uiteindelijk, zo is mijn verwachting, zal het zijn weg vinden naar de ‘geschiedenissen van de kunst’ van Janson, Gombrich en anderen. Hoe het daarin terecht zal ko-men, is natuurlijk nog niet te voorspellen. Als een manifestatie van – door Willink geïnspireerd – verzet tegen de abstracte kunst? Als een product van samenwerking tussen de kunstenaar en een nieuw assertief revolterend publiek? Hoe het ook zij, wel als een milestone in the

histo-ry of modern art.

De discussie over het vernielde schilderij maakte – zoals men kan ver-wachten – heel wat los. Harmen Eijzenga (nrc Handelsblad 29 november 1997) schreef: ‘Als men verzet tegen een bepaalde kunstvorm mag uiten door het verbeteren van een werk, zijn niet alleen alle bestaande kunstwer-ken vogelvrij, maar ook alle “verbeterde” werkunstwer-ken. En dan is restauratie van het “verbeterde” werk ook als een “daad van verzet” te beschouwen. Cliteur maakt één fundamentele fout: discussie over – of verzet tegen – kunstvor-men kan nooit inhouden de vernieling of “verbetering” van kunstwerken.’ Maar er was ook bijval voor de ‘besnijding’. Ir. W. Wissing meende, ‘rigou-reuzer dan Cliteur’, dat het schilderij zo snel mogelijk moest worden opge-borgen in de kelders van het Stedelijk Museum (nrc Handelsblad, 29 no-vember 1997). Antoine Bodar, zelf kunsthistoricus en oud-docent esthetica, gaf aan door de discussie over de vernieling ‘geamuseerd’ te zijn: ‘Cliteur trekt slechts de uiterste consequentie uit de zogenoemde receptie-esthetica, een recente mode in de literatuur- en kunstwetenschap, volgens welke pas de lezer en de kijker het kunstwerk afmaken.’ (Trouw, 2 december 1997.) Ook Chris Rutenfrans kritiseerde in Trouw ‘de eredienst van de kunst’ (19 december 1997). Hij zag alleen één schaduwzijde aan mijn voorstel het be-schadigde schilderij in deze toestand te handhaven, namelijk dat het de in-druk zou wekken dat daarmee het misdrijf wordt vergoelijkt.’ Natuurlijk kreeg ook Rudi Fuchs de vraag voorgelegd wat hij vond van de suggestie van Cliteur. Hij vond de reacties ‘nogal eng’. ‘Er ontstond een rare, popu-listische backlash tegen de moderne kunst, die volgens mij grotendeels was gebaseerd op onwetendheid.’ (nrc Handelsblad, 19 december 1997.)

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 80-83)