• No results found

Anton Constandse

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 132-137)

Trouw, 18-09-1999

Anton Constandse was een vrijdenker van het zuiverste water, voor wie de anarchistische staat van vrije burgers een utopie was. Bij zijn hon-derdste geboortedag constateert men dat de anarchistische staat inmid-dels gevestigd is, al liggen de burgers nog steeds in de ketenen. ‘De an-archist weet dat de vrijheid van de overheid en de vrijheid van de burger communicerende vaten zijn.’

per-soonlijkheid van Jan Cremer. Als hij in een moeilijke situatie verzeild raakte – een dreigende vechtpartij, het neerbuigend afgewezen worden door een meisje – stelde hij zich de vraag: hoe zou Jan Cremer dit op-lossen? De verwachtingen van mijn vriend ten aanzien van het pro-bleemoplossend vermogen van Jan Cremer leken mij wat hooggespan-nen, maar het speculeren over de vraag hoe een bewonderd figuur zou denken over een heikel onderwerp is waarschijnlijk iedereen wel be-kend.

Wij hebben allemaal behoefte aan voorbeelden, aan role models, zo-als de Amerikanen zeggen. Ik had mijn eigen held – de anarchist, atheïst, humanist, vrijdenker en republikein Anton Constandse. Hoe kwam ik bij Constandse? Wij hadden thuis de ENSIEstaan: de Eerste

Ne-derlandse Systematisch Ingerichte Encyclopedie. Ik ben van huis uit

on-gelovig en ging daarin op zoek naar een levensbeschouwelijk perspec-tief. Ik trof toen een artikel aan over ‘De Vrije Gedachte’, geschreven door dr. O. Noordenbos. De Vrije Gedachte zou ik nu – overigens dui-delijker dan Noordenbos – willen omschrijven als een voorkeur voor de waarde van vrijheid, in het bijzonder vrijheid van meningsuiting en een kritische houding ten aanzien van alle machten die deze vrijheid brei-delen. Eén factor figureert dan prominent in de demonologie van de vrijdenker: God en dienst aan Hem. ‘God is het kwaad,’ formuleerde Constandse het wellicht ietsje kort door de bocht.

Pas later leerde ik dat vrijdenkers nog bestonden. Weliswaar beleefde het vrijdenken zijn bloeiperiode aan het eind van de negentiende eeuw en tussen de twee wereldoorlogen in deze eeuw, maar er bestonden nog altijd aanhangers. Anton Constandse was zo iemand. Via boeken als

Be-vrijding door verachting, Het soevereine ik, Grondslagen van atheïsme, Het anarchisme van de daad en vele pamfletten, artikelen, radiolezingen

en bijdragen aan debatten kon men kennisnemen van de altijd eigen-zinnige mening van een man die leefde van en voor het intellectuele de-bat. Hoe zou Constandse gedacht hebben over onze tijd? Bijvoorbeeld over de Nederlandse politiek, die hij in zijn hoogtijdagen zo ijverig be-commentarieerd had?

Zoals zo vaak in de wereldgeschiedenis heeft het lot een ironische loop gehad. Constandse was anarchist en, terwijl de anarchie voor hem als een onbereikbare utopie gold, is deze op het ogenblik in ons open-baar bestuur bijna volledig gerealiseerd. Ambtenaren bankieren zonder dat hun politieke superieuren daar weet van hebben. Secretarissen-ge-neraal spreken hun minister openlijk tegen. Een stroom van berichten

over processen in het openbaar bestuur bereikt ons via de krant, zonder dat iemand een idee heeft hoe de bureaucratie nog onder controle te houden valt.

Minister Bram Peper heeft in het kabinet een cultuurfilosofisch essay gepresenteerd over vervagende grenzen, internet, mondige ambtena-ren, onderhandelend besturen en meer van dat soort zaken, zonder dat er ook maar één idee in staat dat dienstig kan zijn voor de beteugeling van de vrijbuitende bureaucratie. In een nota die op prinsjesdag wordt gepubliceerd (nu nog geheim en dus al openbaar) wil Peper ‘een breed maatschappelijk debat openen’ (is het reeds jaren gevoerde debat de mi-nister ontgaan?) over de mimi-nisteriële verantwoordelijkheid die, ook bij hem, weer wordt gerelativeerd. ‘Ich habe meine Sache auf nichts ge-stellt’ (ik heb mijn zaak op niks gesteld), gaf Max Stirner zijn boek als motto mee. Peper moet daar niet ver van af zitten, want hij stelt zijn hoop op een symposium waar deskundigen maar eens moeten aange-ven in hoeverre de ministeriële verantwoordelijkheid (en dus de demo-cratie) op sterkwater kan worden gezet in onze internetsamenleving.

De anarchie is dus volledig gerealiseerd. Alleen via een andere weg dan Constandse had gedacht. En in een andere vorm dan door hem be-pleit werd. Het wereldbeeld van Constandse is in geen van zijn boeken systematisch uitgewerkt. Zijn illustratiefste publicatie vind ik nog altijd een boekje uit de jaren twintig: De zelfvernietiging van het

protestantis-me. Hier vindt men de stelling dat het protestantisme in zijn verwerping

van het roomse leergezag vanzelf zou moeten leiden tot humanisme. Daarin heeft hij gelijk gekregen. Het rationalisme van het protestantis-me (de individuele protestantis-mens maakt zelf uit welke onderdelen van de Schrift voor hem gezaghebbend zijn) heeft inderdaad geleid tot de autonomie van de mens, zoals geproclameerd door theologen als H.M. Kuitert. Constandse vond die striptease van God en de godsdienstige traditie een vernederende vertoning. Hij hekelde de wijze waarop Jezus van een goddelijke figuur steeds meer tot een gewone wijsheidsleraar werd ge-maakt, terwijl de pretentie werd hooggehouden dat daarmee de essentie van het christendom niet werd prijsgegeven.

Maar of men dat nu wil toegeven of niet, de theologie heeft in grote lij-nen de weg bewandeld die Constandse voorspelde. Religieuze ortho-doxie is inderdaad verdampt tot een ‘je bent wat je voelt’. De sociale ef-fecten daarvan heeft Constandse echter niet goed getaxeerd. Constandse verwachtte dat met de onttroning van God – symbool voor het gezag par excellence – de mens en de burger werkelijk centraal zouden komen te

staan. Het atheïsme zou een voorstadium zijn van het humanisme en an-archisme in de zin van een suprematie van de mens en de burger.

Hoe is het mogelijk dat de vrijheid van de burger, die het resultaat had moeten zijn van Constandses liefde voor de vrijheid, is uitgebleven? Het antwoord op die vraag luidt: de vrijheid van de burger die hij zich ten doel gesteld had tot gelding te brengen tegenover de overheid, is door diezelfde overheid opgeëist tegenover de burger. En daarmee werd in een verbluffende dialectiek, een ontkenning van de ontkenning, de emancipatie van de mens uit de machten die hem bedrukten weer ge-frustreerd. De mens is vrij geboren en overal ligt hij in de ketenen, zegt Rousseau. Vrij naar Rousseau zouden we kunnen zeggen: de ontwikke-ling van de Nederlandse democratie had de mens op vrijheid aange-legd, maar hij heeft zich door verleidelijke misvattingen weer in de ke-tenen laten leggen.

De vrijheid van de burger heeft wel een papieren basis: de grondwet. Voorzover het gaat om de beperking van overheidsmacht door het recht vinden we die basis in de grondrechten. Voorzover het gaat om de mo-gelijkheid het overheidsbeleid te sturen vinden we die vrijheid neerge-legd in een cryptische bepaling: artikel 42, lid 2 van de Grondwet. Daar staat dat de koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn. Dat artikel heeft in de vorige eeuw instrumenteel gewerkt bij het ontfutselen van macht aan het koningshuis om deze in handen te leg-gen van functionarissen die voor burgers beheersbaar zijn: de ministers. Constandse heeft aan die strijd een bijdrage geleverd met zijn Oranje

zonder mythe, waarin de monarchie even scherp werd bekritiseerd als

Thomas Paine had gedaan in The Rights of Man. Maar waar Constand-se geen oog voor heeft gehad, is dat in zijn tijd het koningshuis allang geen politieke macht meer had. Die macht was overgegaan op ’s ko-nings voormalige dienaren: de bureaucratie. De bureaucratie regeert nu soeverein.

Hoe valt het te verklaren dat de soevereiniteit die vroeger aan de vorst toekwam, is overgegaan op de ambtenaren? Dat heeft weer te maken met een verkeerd denken. Men heeft de rechten die zijn gemaakt voor de burger tegenover de overheid, toegekend aan de overheidsdienaren om geldend te maken tegenover de burger of tegenover dienaren van de burgerij (de ministers). Dat proces heeft in de jaren zestig en zeventig zijn beslag gekregen. De anarchist weet dat de vrijheid van de overheid en de vrijheid van de burger communicerende vaten zijn. Hoe groter de vrijheid van de burger, hoe kleiner die van de overheid. Hoe groter die

van de overheid, hoe kleiner die van de burger. Men moet de overheid daarom binden aan wet en regel. De bureaucratie hoort een uitvoeren-de macht te zijn. Uitvoerend in uitvoeren-de zin dat uitvoeren-de wet moet woruitvoeren-den uitge-voerd en in de zin dat de wensen van de politieke gezagsdragers (onze vertegenwoordigers) dienen te worden uitgevoerd. In de internetsamen-leving van Peper wordt dat onmogelijk geacht. Dat zou maar getuigen van een illusionaire beheersingsdrang. Van centralistisch denken. Van de wens om de klok terug te zetten. Processen zijn niet langer centraal aan te sturen. Ambtenaren hebben bovendien vrijheid van meningsui-ting. Wat kun je als minister dan nog? Antwoord: cultuurfilosofisch be-spiegelen. Bedelen om uitvoering van een maatregel. Jo Ritzen, zelf een voortvarend minister, citeert in zijn memoires een uitspraak van Hanja Maij-Weggen uit haar ministersperiode: ‘Daar kan ik bij mijn ambtena-ren niet mee aankomen.’ Dat is zo ongeveer de teneur geworden. Dat is het type minister die weet door wie men gecontroleerd wordt.

Valt de overheveling van politieke macht vanuit voor burgers be-heersbare organen naar aangestelde ambtelijke elites nog te keren? Zou Nederland de democratische aanzetten die in de vorige eeuw onder lei-ding van Thorbecke zijn gevestigd weer nieuw leven kunnen inblazen? Dat vergt moedige en bovendien intelligente politici. Men moet het hoofd bieden aan de cultuurfilosofie van wegvallende grenzen, onder-handelend besturen, bestuurlijk fatalisme en postmodern onbeheers-baarheidsethos. Dat vergt een cultuuromslag die alleen politici kunnen voltrekken die hun oren niet laten hangen naar de tijdgeest. We zouden eigenlijk een nieuwe Bolkestein in de landspolitiek moeten hebben, maar die is in geen velden of wegen te bekennen.

In Trouw van 26 juni zei Bolkestein dat hij in 1977 de overstap naar de politiek maakte omdat Nederland ‘het contact met de werkelijkheid kwijtgeraakt’ was. ‘Afscheid van het liberalisme’ heette het interview. Dat heeft waarschijnlijk betrekking op de passage dat de vvd naar het oordeel van de liberale voorman een ‘libertijnse vleugel’ kent, die ‘grenst aan het anarchisme’. Bolkestein gaf aan zich verwanter te voelen met de conservatieve vleugel van zijn partij, die een hang heeft naar tra-ditie.

Onze nieuwe politici zouden de moed moeten hebben om over de geest van de jaren zestig heen terug te grijpen op klassieke uitgangspun-ten van onze parlementaire democratie. Zoals met alle revoluties, heeft ook de revolutie van de jaren zestig, waarvan Constandse een intellec-tueel vertolker en voorvader is geweest, haar goede kanten. Het streven

was mooi. Maar het is verkeerd gegaan toen men de ware vrijheidsver-nietigende krachten niet meer juist wist te lokaliseren. Constandse had ongelijk om het koningshuis zo aan te vallen en de – veel machtiger – bureaucratie buiten schot te laten. Een ware republikein is tegenwoor-dig een antibureaucraat.

Wat nodig is, is een intellectuele contrarevolutie tegen de geest van de jaren zestig om het vrijheidsethos van diezelfde jaren zestig voor de bur-gers veilig te stellen. Voor dat ideaal zijn nog geen vertegenwoordibur-gers opgestaan. Sterker: het wordt niet als een ideaal herkend.

In document God houdt niet van vrijzinnigheid (pagina 132-137)