• No results found

De oprichting van de Koninklijke Marechaussee in 1814

In document VU Research Portal (pagina 113-116)

In de periode voor de Franse bezetting (de tijd van de Bataafse Republiek van 1795-1806 en het Koninkrijk Holland van 1806-1810) was de politie in Nederland georganiseerd naar Frans model. De politie bestond destijds uit drie politieorganisaties: de Landelijke Politie, de stedelijke politie en een plattelandspolitie, ook wel veldwacht genoemd. In 1810 werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk, waarmee zowel het Franse besturingssysteem, alsook de Franse wetgeving van kracht werd. Dat heeft tot gevolg gehad dat in 1811 het Nederlandse politiebestel is gereorganiseerd conform het Franse model. Een op militaire leest geschoeide keizerlijke Gendarmerie deed daarmee haar intrede in het politiebestel. Tijdens de bezettingsperiode was deze Keizerlijke Gendarmerie belast met het uitvoeren van de politiezorg.

In november 1813, als resultaat van Napoleons nederlaag bij Leipzig, vindt een aftocht van de Franse troepen plaats en wordt Nederland weer onafhankelijk. Het landsbestuur is dan sterk gecentraliseerd. De inrichting van het politiebestel zoals dat was ten tijde van de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland werd opnieuw ingevoerd. Politie in de steden en politie op het platteland keerden terug (Van Putten en Van der Zee, 1998). Op 26 oktober 1814 werd krachtens het besluit van Koning Willem I, ter vervanging van de Franse Gendarmerie, een derde politieorganisatie opgericht: het Korps Marechaussee. De Franse Gendarmerie stond model voor de inrichting van het Korps; een centraal aangestuurd korps, op militaire leest geschoeid, bereden en gekazerneerd. Ten opzichte van de ‘gewone’ politie had dit in een tijd zonder moderne communicatiemiddelen het voordeel dat dag en nacht snel en in grote getalen kon worden opgetreden indien dat nodig was. De kazernering zorgde ook voor enige mate van afstand tot de bevolking en

droeg bij aan weinig ruimte voor privacy voor de marechaussees: zij werkten en leefden met het hele gezin op de kazernes (Rozenbeek, Van Woensel en Bethlehem, 2014). Omdat de Gendarmerie tijdens de Franse bezetting een slechte naam had opgebouwd, wijzigde Koning Willem I de naam Gendarmerie in Marechaussee. Met de oprichting van het Korps Marechaussee was in Nederland een politiesysteem ontstaan dat een zeer uiteenlopend geweldsspectrum aan kon, zodat een beroep op de krijgsmacht alleen in uiterste gevallen noodzakelijk was (Verboom, 2002).

Verschillende artikelen, die ten grondslag liggen aan het besluit van Koning Willem I bij de oprichting van het Korps Marechaussee, omschrijven de taken die aan de organisatie werden toebedeeld: Het takenpakket omvatte de opsporing van misdrijven, zoals “het vatten van alle personen, bij welke bebloede wapenen, van wat aard ook worden gevonden, welke eene begane misdaad doen vermoeden”; preventieve politiediensten; de handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld tijdens kermissen en markten, maar ook “het met geweld uit één drijven van alle gewapende zamenrottingen”, het toezicht op vreemdelingen; en als allerlaatste politietaken voor het leger, met name het bestrijden van desertie en andere vormen van ongeoorloofde afwezigheid. Daarnaast was er nog de buitengewone dienst die bijstand leverde aan andere politiekorpsen. Al vanaf het begin van haar oprichting is het beheer en het gezag over de organisatie verdeeld tussen verschillende ministeries (Rozenbeek, Van Woensel en Bethlehem, 2014; p. 15).

Het instellen van een landelijke politiedienst met het Korps Marechaussee maakte deel uit van een proces van centralisatie en rationalisatie van het Nederlandse overheids-bestuur. De inzet van de Koninklijke Marechaussee aan het einde van de 19de eeuw droeg bij aan de ontwikkeling van de politiezorg op het onveilige platteland waar er nog sprake was van onontwikkelde politiezorg.

Aan het begin van de oprichting van het Korps Marechaussee was het korps voornamelijk te vinden in de zuidelijke delen van Nederland (het huidige België en Nederlands Limburg), omdat met name in deze delen van het land smokkelarij en banditisme voorkwamen. Door de inzet van het korps werd het recht van de centrale staat fysiek naar het platteland gebracht, zoals dat ook in Frankrijk gebeurde na de Franse Revolutie door de Gendarmerie Nationale (Verboom, 2002).

De afscheiding van België (1830) leverde voor de Marechaussee een moeilijke periode op. Een groot deel van de in dienst zijnde marechaussees was Belg, waardoor een klein aantal Nederlanders voor inzet in Nederland beschikbaar bleef. In de loop der jaren verlegde het werkgebied van de Marechaussee zich meer naar het noorden van Nederland. In 1888 braken in de veengebieden werkstakingen uit die onrust tot gevolg hadden. Op hulp van het korps werd door plaatselijk gezag (burgemeesters) een beroep gedaan om preventief verdere onrust te voorkomen. De onrustige omstandigheden in Nederland destijds vereisten een betrouwbaar politiekorps dat ter beschikking stond

van de Nederlandse regering en had tot gevolg dat het korps werd uitgebreid tot aan de noordelijke provincies (Rozenbeek, Van Woensel en Bethlehem, 2014).

In 1908 krijgt het Korps Marechaussee er een nieuwe taak bij. Koningin Wilhelmina wijst dan de beveiliging van het Koninklijk Huis toe aan het takenpakket van de Marechaussee. Deze taak werd overgenomen van de zogenoemde Klompenwacht. Tijdens het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werd de Koninklijke Mare-chaussee, naast haar reguliere militaire en civiele taken, belast met het politietoezicht over het gemobiliseerde Nederlandse leger en het vergaren van inlichtingen en informatie aan de Nederlandse grens met Duitsland om informatie over een mogelijke inval in Nederland te verkrijgen. In deze tijd vormde Nederland een toevluchtsoord voor vreemdelingen, afkomstig uit de landen die waren betrokken in de oorlog. Het korps Marechaussee voerde de landelijke coördinatie uit van het registreren van de vluchtelingen die zich tot Nederland wendden.

In 1919 werd het Korps Politietroepen opgericht om de binnenlandse rechtsorde te handhaven en demobilisatie van het leger te begeleiden. Dit korps nam dus de militaire politiezorg van de Marechaussee over, zodat de Marechaussee zich kon richten op haar civiele taken. Het Korps Politietroepen bleef bestaan tot de Tweede Wereldoorlog en zag voornamelijk toe op de demobilisatie van het Nederlandse leger (Van Putten en Van der Zee,1998) en ontwikkelde zich als een bijstandsorganisatie. Vanaf 1919 bestond het politiebestel in Nederland dan ook uit vier onderdelen: de gemeente politie, de rijksveldwacht, de Koninklijke Marechaussee en het Korps Politietroepen. Er ontstond behoefte om de rijkspolitiezorg in één burgerlijke organisatie onder te brengen. Het Rijkspolitiebesluit van 1935 geeft daartoe een aanzet. De politieorganisatie werd onderverdeeld in en gemeentezorg. Onduidelijk in dat besluit was hoe de rijks-veldwacht en de Koninklijke Marechaussee – welke op dat moment beiden taken ver-vulden binnen de rijkspolitiediensten – zich tot elkaar verhielden. Tot 1940 blijft de situatie zoals deze is. Tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog vervult de Koninklijke Marechaussee op het platteland en rondom de grote steden de rijkspolitietaak (De Weger, 2002).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden alle entiteiten binnen het Nederlandse Poli-tiebestel samengevoegd en werden zij ingezet onder de Duitse bezetter. Op last van de Duitse bezetter werd de Marechaussee organisatorisch onderdeel van de burgerpolitie; de Marechaussee verloor daarmee de status van militaire eenheid. Op 5 juli 1940 verloor de Marechaussee de status ‘Koninklijke’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef de naam Koninklijke Marechaussee buiten Nederland nog wel voortbestaan doordat tijdens de bezetting marechaussees de beveiliging van de Koninklijke familie in Engeland verzorgden of politiewerk uitvoerden bij de Prinses Irenebrigade.

In document VU Research Portal (pagina 113-116)