• No results found

Hoofdstuk III: Creëren van open plekken binnen het bos versus ontbossing ten behoeve van natuurbehoud of -ontwikkeling

ZOOGDIEREN, SOMMIGE AMFIBIEËN EN VLINDERS

C. Hak- en middelhoutbestanden (geen ontbossing)

5 Afwegingskader en bijhorende criteria voor de creatie van open plekken en kleinschalige ontbossingen

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk werd getracht alle informatie uit de vorige hoofdstukken in verband met natuurwaarden en potenties tot herstel ervan samen te brengen tot het punt waarop een afweging moet gemaakt worden met gevolgen voor het beheer van een boscomplex.

In de algemene inleiding werd reeds gesteld dat we als uitgangspunt nemen dat ontbossen in principe niet conform het huidige beleid is (cfr. 10.000ha bosuitbreiding). Ook omwille van het feit dat met de streefbeelden in de open en halfopen sfeer een significant grotere werklast gepaard gaat, geldt als belangrijke randvoorwaarde in het afwegingskader, dat in dit afwegingskader enkel wordt geopteerd voor ontbossen indien een duidelijke meerwaarde kan gecreëerd worden.

Bij de beoordeling van concrete voorstellen tot creatie van kleine open plekken en grote open plekken binnen de bossfeer spelen naast objectiveerbare feitgegevens (bv. de ecologische vereisten van een soort) ook subjectieve aspecten van appreciatie en beleidsopties een belangrijke rol.

Dit rapport benadert dit thema vanuit een invalshoek die eerder neigt naar bosbehoud (enkel ontbossen indien een duidelijke meerwaarde aangetoond wordt). Dit rapport pretendeert niet de enige waarheid te propageren of een rechtlijnig mathematisch beslissingsmodel aan te leveren, maar stimuleert wél een denkproces dat de aanvrager/beheerder verplicht om een aantal essentiële gegevens te verzamelen en afwegingen te maken vooraleer tot de actie over te gaan. Tegelijk levert het rapport de nodige basisinformatie om de effectiviteit en haalbaarheid van de maatregel in te schatten. De eigenlijke beslissing blijft echter afhankelijk van individuele keuzes en omstandigheden.

Soms zijn er ook alternatieve manieren om de doelstelling (behoud van welbepaalde soorten en biotopen) te bereiken, die inpasbaar zijn in het reguliere beheer (kapvlaktes, hak- en middelhoutbeheer, ijle boomlaag,…)

De afweging in dit hoofdstuk omvat daarom drie duidelijke luiken (zie schema op volgende pagina): Evaluatie van de actuele natuurwaarde van het bosbestand

Evaluatie van de potentiële natuurwaarde van het streefbeeld (op lokale- en landschapsschaal) Evaluatie van de mogelijkheden van realisatie van de doelstellingen van het streefbeeld via het

MEERWAARDE !

AFWEGING door beleid

beheer

goed ontwikkelde open vegetatie, goed ontwikkelde fauna

goed ontwikkelde gesloten vegetatie, fauna INSCHATTEN ACTUELE NATUURWAARDE OPEN VEGETATIE GESLOTEN VEGETATIE INSCHATTEN POTENTIËLE NATUURWAARDE

zaadbank, historiek, ruimtelijke structuur, potenties naar

fauna...

experimenten op kleine schaal

wetgeving/beleid DOELGEMEENSCHAP matig ontwikkeld goed ontwikkeld Landschapsschaal Locale schaal praktijkvoorbeelden

behoud van uitgangssituatie

afweging op landschapsschaal

goed ontwikkeld

afweging op locale schaal

Vooraleer tot de creatie van kleine of grote open plekken te besluiten, wordt er dus goed nagegaan:

- of het voorstel in een welbepaald gebied of landschap een duidelijke meerwaarde kan betekenen: dit houdt in dat men de actuele waarde in de open/gesloten sfeer gaat aftoetsen aan de verwachte waarde van het vooropgestelde natuurtype in de open sfeer.

- wat de slaagkansen zijn van de vooropgestelde doelstellingen.

Enkel wanneer het streefbeeld een significante meerwaarde heeft ten opzichte van de actuele natuurwaarde van het aanwezige bos (in de ruimer landschappelijke context), en de doelstelling van natuurwinst niet via bijsturing van het regulier beheer kan worden bereikt, is het wenselijk / aanvaardbaar dat de vooropgestelde open en halfopen structuren worden gecreëerd.

5.2 Toetsing aan alternatieve natuurstreefbeelden zonder ontbossing

In die gevallen dat de afweging wijst op natuurwinst door het herstel of de inrichting van een open streefbeeld door uitvoering van een kleinschalige ontbossing (<3ha, maar voldoet niet aan overige criteria uit de ANB-richtlijn ivm open plekken), dient afgewogen te worden of een ontbossing noodzakelijk is, of gelijkaardige resultaten ook bereikt kunnen worden via een beheer met permanente en niet-permanente open plekken. Het is het immers niet uitgesloten dat met minder inspanningen een gelijkwaardige natuurwinst kan gerealiseerd worden binnen het reguliere beheer. Ook de creatie van open plekken behoort immers tot het reguliere beheer volgens de ANB-richtlijn open plekken (max. 3ha, 5-15%) en is dus wettelijk niet als een ontbossing te beschouwen (§ 3). Bij effectieve voorstellen tot kleinschalige ontbossing wordt dus een toetsing gemaakt aan alternatieve natuurstreefbeelden zonder ontbossing.

Ook wordt afgewogen hoe de natuurwinst op de meest efficiënte wijze kan worden gerealiseerd: veel kleine open plekken met corridors/stapstenen of een beperkt aantal grotere kernen of een combinatie van verschillende strategieën.

De natuurwaarde van een boscomplex kan geoptimaliseerd worden door een combinatie van:

1. het behoud of omvorming naar soorten- en structuurrijk gemengd gesloten inheems bos (al dan niet door nietsdoen-beheer)

2. het creëren van kleine open plekken in de bossfeer (<0.5 ha, <15%)

3. de omvorming naar een ijl bostype via regelmatige en cyclische kappingen (hak- en middelhoutbeheer, ijl hooghout, …) met kleine open plekken binnen de bossfeer (< 0.5ha; <15%)

4. creëren van grote open plekken binnen de bossfeer in functie van een open streefbeeld (0.5 – 3ha, voor de helft van de omtrek omringd door bos); Nagaan of er een alternatieve geschikte locatie is waar de doelstellingen van het open streefbeeld kunnen gerealiseerd worden.

Deze alternatieven vormen ahw. een Cascade-systeem. Zoals reeds in de inleiding van dit hoofdstuk werd gezegd, wordt in het afwegingskader een ‘conservatieve’ premisse aangenomen. Ontbossingen zijn immers in principe in tegenspraak met het Vlaamse bosbeleid.

Enkel wanneer het streefbeeld een significante meerwaarde heeft ten opzichte van de actuele natuurwaarde van het aanwezige bos, en deze doelstelling niet via bijsturing van het reguliere beheer

kan worden bereikt, is het wenselijk/aanvaardbaar dat de vooropgestelde open en halfopen structuren worden gecreëerd of verder ontwikkeld.

Er wordt afgewogen of, bij nieuwe creatie, een grote open plek binnen de bossfeer (STAP 4) noodzakelijk is, of gelijkaardige resultaten ook bereikt kunnen worden via een optimalisatie van het beheer met permanente en niet-permanente kleine open plekken (STAP 2 en STAP 3).

In de praktijk zal de creatie van open streefbeelden vooral gericht zijn op de creatie of het herstel van (droge en natte) schrale graslanden, (droge en natte) heide, stuifduinen, bloemenrijke hooilanden, moerasvegetaties.

Dit houdt in dat ontbossingen voornamelijk zullen voorgesteld worden : Enerzijds op droge zandgronden (met naaldhout of loofhoutopslag)

Anderzijds in natte en vochtige bostypes en populierenaanplantingen in valleigebieden Ook voor mantel- en zoomvegetaties werd een afwegingskader opgemaakt.

5.3 Beoordelingscriteria om natuurwaarden in te schatten

De algemene doelstellingen van het natuurbehoud zijn: behoud van genetische en biologische diversiteit en behoud van essentiële ecologische processen (Verheyen, 1986; Kuijken, 1980). Een vertaling van deze algemene doelstellingen ten aanzien van bossen werd voor Groot-Brittannië door Peterken (1981) samengevat in 4 concrete doelstellingen. Deze werden ook voor Vlaanderen overgenomen (Hermy, 1988) : 1. Behoud van zoveel mogelijk zichzelf in standhoudende populaties van alle in het bos thuishorende plant

en diersoorten, die anders dreigen te verdwijnen

2. Behoud van goed gekozen voorbeelden van alle half-natuurlijke bosgemeenschappen, en het beheer