• No results found

Aard en ernst van de problemen en achterstanden

In document K OUDE UITSLUITING (pagina 73-76)

3.4. Vermogensrechtelijke problemen na scheiding algemeen

3.4.3. Aard en ernst van de problemen en achterstanden

Reeds tijdens de relatie leidt de verminderde verdiencapaciteit van vrouwen met kinderen tot materiële achterstanden. In 1998 had niet meer dan 44% van de gehuwde vrouwen jonger 45 jaar eigen inkomsten boven het bijstandsniveau voor alleenstaanden; bij aanwezigheid van jonge kinderen was dit percentage

met partner maar zonder kinderen werkte in 2007 85% (mannen: 94%). A. Merens, B. Hermans (red.), Emancipatiemonitor 2008, CBS/SCP, Den Haag, 2009, p. 86.

16 A. Merens, B. Hermans (red.), Emancipatiemonitor 2008, CBS/SCP, Den Haag, 2009, p. 119, tabel 5.3.

17 S. Fouwels, ‘Steeds meer moeders met grotere deeltijdbaan’, CBS Webmagazine 4 maart 2009.

18 Zo was de gemiddelde arbeidsduur van werkende vrouwen met kinderen tot zes jaar circa 22 uur per week. Voor laagopgeleide vrouwen was dat in 1985 19 uur per week en in 1998 hetzelfde. Voor hoogopgeleide vrouwen schommelt het gemiddelde de laatste 20 jaar rond 23 uur. I. Esveldt, K. Henkens, ‘Kind remt economische zelfstandigheid. Meer vrouwen werken, maar niet meer uren’, Demos 17 (4), 2001, p. 32-34.

19 K. Leufkens, ‘Steeds minder vrouwen gaan korter werken na geboorte eerste kind’, CBS Webmagazine 31 augustus 2009.

20 K. Leufkens, ‘Steeds minder vrouwen gaan korter werken na geboorte eerste kind’, CBS

Webmagazine 31 augustus 2009. Leufkens oppert als verklaring voor deze verdere afname dat de contractuele arbeidsduur pas wordt verkort nadat het ouderschapsverlof is opgebruikt.

21 K. Leufkens, ‘Steeds minder vrouwen gaan korter werken na geboorte eerste kind’, CBS Webmagazine 31 augustus 2009.

22 S. Fouwels, ‘Steeds meer moeders met grotere deeltijdbaan’, CBS Webmagazine 4 maart 2009.

nog een stuk lager: namelijk 33%.24 Maar een echt probleem wordt dit pas na een scheiding. Dan vormen vrouwen met kinderen veelal eenoudergezinnen,

waarvan door de scheiding de (hoofd)verdiener geen deel meer uitmaakt. Naar de financiële situatie van de totale groep van bijna een half miljoen eenouder-gezinnen25 is veel onderzoek gedaan, doorgaans evenwel niet specifiek naar gescheiden vrouwen met kinderen. Wel lijken de algemene onderzoeksgegevens vrij eenvoudig naar deze laatste groep te kunnen worden geëxtrapoleerd,

aangezien vijf van de zes eenoudergezinnen een vrouw als gezinshoofd hebben,26 en een groot deel van alle eenoudergezinnen (in 2006: driekwart) uit een

echtscheiding is ontstaan.27

3.4.3.1. Achteruitgang in woonkwaliteit

Door hun zwakkere economische positie hebben vrouwen na een scheiding minder mogelijkheden om de echtelijke woning te behouden.28 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vrouwen na scheiding te maken hebben met een

achteruitgang in woonkwaliteit.29 Wel blijkt uit onderzoek naar scheidende gehuwde paren dat als een echtpaar kinderen heeft, er twee keer minder kans is dat de vrouw de woning verlaat dan zonder kinderen het geval is.30 Als een paar met kinderen een huurwoning bewoont, blijft de moeder in zes van tien gevallen met de kinderen in de woning achter.31 Van belang is voorts of het paar een koopwoning heeft. In die situatie verlaten vrouwen de woning vier keer vaker dan wanneer het om een huurwoning gaat (dit cijfer heeft evenwel niet alleen betrekking op vrouwen met kinderen).32 De partner die de enige eigenaar van de woning is, heeft 80% meer kans om die na de scheiding te behouden.33

3.4.3.2. Daling van koopkracht

Na de verbreking van een relatie daalt de koopkracht van vrouwen, indien de kinderen bij de vrouw blijven wonen, gemiddeld met 21% als het gaat om een

24 I. Esveldt, K. Henkens, ‘Kind remt economische zelfstandigheid. Meer vrouwen werken, maar niet meer uren’, Demos 17 (4), 2001, p. 32-34.

25 J. Garssen, A. de Graaf en J. Apperloo (red.), Relatie en gezin aan het begin van de 21ste eeuw, CBS, Den Haag/Heerlen, 2009, p. 25.

26 J. Garssen, A. de Graaf en J. Apperloo (red.), Relatie en gezin aan het begin van de 21ste eeuw, CBS, Den Haag/Heerlen, 2009, p. 25.

27 C. Harmsen, ‘Ontwikkeling in de huishoudendynamiek sinds 1971’, CBS Bevolkingstrends, 1e

kwartaal 2008, p. 44-54, aldaar p. 44.

28 B. ten Hengel, J. Latten, ‘Wie krijgt na echtscheiding de woning? Het effect van Gender Balance op het behouden van de woning na een echtscheiding’, CBS Bevolkingstrends 4e kwartaal 2009, p. 22-32, aldaar p. 22.

29 P. Feijten, ‘Union Dissolution, Unemployment and Moving out of Homeownership’, European Sociological Review 21 (1), 2005, p. 59-71.

30 B. ten Hengel, J. Latten, ‘Wie krijgt na echtscheiding de woning? Het effect van Gender Balance op het behouden van de woning na een echtscheiding’, CBS Bevolkingstrends 4e kwartaal 2009, p. 22-32, aldaar p. 28.

31 E. Wobma, A. de Graaf, ‘Scheiden en weer samenwonen,’ CBS Bevolkingstrends, 4e kwartaal 2009, p. 14-21, aldaar p. 18.

32 B. ten Hengel, J. Latten, ‘Wie krijgt na echtscheiding de woning? Het effect van Gender Balance op het behouden van de woning na een echtscheiding’, CBS Bevolkingstrends 4e kwartaal 2009, p. 22-32, aldaar p. 27-28.

33 A. de Graaf, ‘Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten’, CBS Bevolkingstrends 53, 4e kwartaal 2005, p. 39-46, aldaar p. 43.

formele relatie en met 14% als het gaat om een informele relatie, terwijl de koopkracht van mannen in die gevallen juist stijgt met 33% resp. 23%.34

3.4.3.3. Lage inkomsten

Uit cijfers van het CBS blijkt dat eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen verhoudingsgewijs vaak een laag inkomen hebben: in 2008 had circa 30% van deze huishoudens een inkomen onder de zogenoemde lage-inkomens-grens (dat is 3,5 keer meer dan het gemiddelde).35 In de jaren 2001-2005

schommelde dit percentage overigens nog rond de 40%.36 In 2000 was slechts in 17% van de eenoudergezinnen sprake van volledige inkomsten uit werk. In ongeveer 20% van de eenoudergezinnen werd inkomen uit betaalde arbeid aangevuld met een uitkering of alimentatie.37 De overige eenoudergezinnen waren volledig aangewezen op een uitkering of op alimentatie. De kloof tussen alleenstaande moeders en moeders met partner op het punt van het totale

gezinsinkomen is de laatste vijf jaar groter geworden. Het zelfverdiende inkomen van alleenstaande moeders lag in 2003 16% boven het zelfverdiende inkomen van moeders met een partner, terwijl het in 2008 nog maar 1% hoger lag.38 Dit is te verklaren doordat de arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders in deze periode minder is gegroeid dan die van moeders met een partner.

3.4.3.4. Grote kans op langdurige armoede

Alleenstaande moeders kampen vijf keer zo vaak met langdurige armoede – gedefinieerd als minstens vier opeenvolgende jaren onder de

34 Voor cijfers over de beëindiging van formele relaties zie: A.M. Bouman, ‘Vrouwen na scheiding fors in koopkracht terug’, CBS Webmagazine, 1 juni 2004. Bij het percentage van 33% is rekening gehouden met door de man te betalen partneralimentatie. Voor cijfers over de beëindiging van informele relaties zie: A.M. Bouman, ‘Financiële gevolgen van de beëindiging van ongehuwd samenwonen voor man en vrouw’, CBS Bevolkingstrends 52, 3e kwartaal 2004, p. 67-74, aldaar p. 69.

35 F.Otten, W. Bos (red.), Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009, CBS,

Den Haag/Heerlen, 2009, p. 18. De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen deze in koopkracht het hoogst was. Voor meerpersoonshuishoudens is deze grens met behulp van equivalentiefactoren aangepast aan omvang en samenstelling van het huishouden. Doordat de lage-inkomensgrens alleen voor prijsontwikkeling wordt geïndexeerd, is dit criterium geschikt voor vergelijkingen in de tijd. Vergelijk ook M. van den Brakel, R. Lok, ‘De inkomenssituatie van alleenstaande moeders: trends en dynamiek’, CBS Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2009, p. 29-36, aldaar p. 34, waar vermeld is dat het gestandaardiseerde huishoudinkomen (exclusief huurtoeslag) wordt vergeleken met de lage-inkomensgrens om te bepalen of een huishouden een risico op armoede loopt.

36 Cijfers uit CBS Statline. Laag en langdurig laag inkomen; particuliere huishoudens naar kenmerken (gewijzigd op 3 december 2009).

37 T. Fokkema, ‘Vrouwen minder inkomen na scheiding; bieden hertrouw en betaald werk uitkomst?’, Demos 16 (10), 2000, p. 81-85.

38 M. van den Brakel, R. Lok, ‘De inkomenssituatie van alleenstaande moeders: trends en dynamiek’, CBS Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2009, p. 29-36, aldaar p. 29-30.

inkomensgrens verkeren – als moeders met een partner.39 In 2008 gold dit voor bijna 10% van de eenoudergezinnen met minderjarige kinderen.40

In document K OUDE UITSLUITING (pagina 73-76)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN