• No results found

a. Initiatief gaat vaak niet uit van de paren zelf

In document K OUDE UITSLUITING (pagina 109-119)

3.9. Bevindingen uit de interviews en de expertmeetings

3.9.1. Bevindingen met betrekking tot in koude uitsluiting gehuwde partners partners

3.9.2.1 a. Initiatief gaat vaak niet uit van de paren zelf

Uit de interviews en de expertmeetings komt naar voren, dat samenlevende paren in de regel niet zelf het initiatief nemen tot het sluiten van een

samenlevingsovereenkomst. Zo hebben wij advocaten gevraagd naar de belangrijkste reden waarom cliënten die zij bijstaan bij een scheiding na ongehuwde samenleving geen samenlevingsovereenkomst (of slechts een beperkte136) gesloten hebben. Uit de antwoorden blijkt dat in vele gevallen het sluiten van een overeenkomst voor de cliënten nooit een ‘issue’ is geweest, zodat aan het afzien van een samenlevingsovereenkomst ook geen duidelijke motieven ten grondslag liggen.

Een advocaat vertelt: “Niet over nagedacht. Of gewoon niet gedaan. In de door mij behandelde gevallen leefden de partners ongeveer 15 tot 20 jaar samen, met 2 of 3 kinderen, en hadden ze gewoon niets geregeld. (…) Bij het verbreken van de samenleving realiseert men zich pas dat het uitermate stom is dat er niets is geregeld.” Volgens een andere advocaat is er door zijn cliënten eigenlijk nooit goed over nagedacht en vonden zij het sluiten van een samenlevingsovereenkomst vaak niet echt nodig. “Ze worden er vaak pas op attent gemaakt als ze naar de notaris gaan omdat ze een huis hebben gekocht. In die situatie zie je vaak dat er wel een samenlevingscontract is, omdat de notaris dat heeft geadviseerd.” Nog een andere advocaat: “Gewoon niet aan gedacht, ook al waren ze academisch gevormd. Of gewoon laksheid. Men is in de relatie gegroeid en het loopt allemaal prima, dus…” De volgende reacties wijzen in dezelfde richting: “vaak geen bewuste keuze”, “beginnen met samenleven en we zien wel”, “beetje laten sudderen”, “niet over nagedacht”, “vergeten, uitgesteld.”

Slechts bij een minderheid van vooral oudere cliënten gaat het wel om een bewuste keuze, zoals bij de advocaat van wie de oudere cliënten die al een huwelijk achter de rug hebben en die ook fiscale redenen kunnen hebben. Een andere advocaat bevestigt dat het bij oudere stellen wel voorkomt dat ze bewust niets hebben willen regelen. Deze advocaat komt ook wel tegen dat de ene partner wel wilde trouwen maar de ander absoluut niet; niet alleen komt er dan geen huwelijk, maar ook geen samenlevingsovereenkomst. Bij jongere paren ziet deze advocaat ook wel dat een van de partners wel een overeenkomst wilde maar de ander niet.

Notarissen plegen samenlevende cliënten die voor andere zaken notariële bijstand hebben ingeroepen (in veel gevallen de overdracht van een huis), te wijzen op de eventuele wenselijkheid van het sluiten van een samenlevings-overeenkomst. Aan notarissen hebben wij gevraagd in hoeverre het voorkomt dat cliënten daarvan dan uitdrukkelijk afzien. Uit de antwoorden blijkt dat er inderdaad weinig spontane vraag is naar samenlevingsovereenkomsten, maar

135 Zie paragraaf 3.7.3.

136 Dat wil zeggen zonder verrekenbeding voor het geval van scheiding en zonder regeling voor alimentatie.

dat cliënten in veel gevallen wel geneigd zijn om een overeenkomst aan te gaan als de notaris het ter sprake brengt.

Een notaris: “Vaak zien de mensen aanvankelijk het nut er niet van in. Maar dat is na een gesprek van een minuut of vijf wel rechtgezet (…). Vooral als mensen samen een huis gekocht hebben, zijn ze wel te overtuigen van het feit dat het wel handig is iets daarover te regelen.” Volgens een andere notaris is de conclusie meestal dat het verstandig is een samenlevingsovereenkomst te sluiten. Bij deze notaris besluiten cliënten in 90% van de gevallen toch een samenlevingsovereenkomst aan te gaan. Weer een andere notaris wijst cliënten die voor de aankoop van een huis komen, per brief op de mogelijkheid een samenlevingsovereenkomst te maken. Bij het passeren van de akte herinnert de notaris de mensen daaraan. Dan besluit 70% van de mensen om het “maar te doen” en nog eens 10% als de notaris de risico’s nader uiteenzet. Twee andere notarissen bevestigen dat het weinig voorkomt dat cliënten na het ontvangen van voorlichting toch afzien van een samenlevingsovereenkomst. Dit beeld wordt bevestigd tijdens de expertmeeting over ongehuwde samenlevers. Volgens de aanwezige notarissen laten vele cliënten die voor andere zaken bij de notaris komen, zich door de notaris overtuigen om ook een samen-levingsovereenkomst te sluiten. De notariële voorlichting heeft derhalve een groot effect, aldus deze notarissen.

Het voorgaande maakt het naar onze mening ook aannemelijk dat het aantal paren met een onderhandse samenlevingsovereenkomst niet groot is, niet alleen omdat het voor belangrijke rechtsgevolgen (in de sfeer van belastingen en

pensioen) noodzakelijk is om een notariële samenlevingsovereenkomst te sluiten, maar vooral op grond van de ervaring dat paren in de regel niet zelf het initiatief nemen tot het sluiten van een samenlevingsovereenkomst.137

3.9.2.1b. Redenen om af te zien van een regeling

Wij hebben zowel aan advocaten als aan notarissen gevraagd welke redenen cliënten naar hun indruk hebben om af te zien van het sluiten van een samen-levingsovereenkomst. Bij de advocaten leidde dit vooral tot de hiervoor al weergegeven reacties met als strekking dat de meeste partners er gewoonweg niet of althans onvoldoende over hebben nagedacht.

Voor sommige, vooral oudere, cliënten gaat het volgens advocaten wel om een bewuste keuze, vaak nadat een eerder huwelijk is geëindigd, in verband met fiscale overwegingen of omdat een van de partners beschikt over vermogen. Verder vinden volgens één advocaat sommige cliënten een samenlevingsovereenkomst niet nodig “want we weten wat we aan elkaar hebben.” Iets dergelijks wordt bij de eerste expertmeeting ook door een andere advocaat naar voren gebracht: “Men denkt: onze relatie is zo sterk, wij hebben dat niet nodig.”

Notarissen zullen veelal beter zicht hebben op de redenen waarom cliënten afzien van het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, aangezien zij hun cliënten daarover adviseren. Wel dient te worden bedacht dat notarissen slechts in contact komt met een deel van de samenlevende partners, in het bijzonder partners die voor andere zaken reeds een beroep doen op de notaris en dan van de notaris spontaan advies ontvangen over het sluiten van een samenlevings-overeenkomst. Wij zagen al dat een groot deel van deze cliënten dan inderdaad

137 Dat onderhandse samenlevingsovereenkomsten zeldzaam zijn, bleek ook al uit het op p. 26 genoemde onderzoek.

besluit om een samenlevingsovereenkomst te sluiten. Redenen die genoemd worden om géén samenlevingsovereenkomst te sluiten zijn bijvoorbeeld dat zulks niet zinvol wordt geacht omdat de cliënten van plan zijn om te trouwen, dat zij het nut er niet van inzien of de kosten bezwaarlijk vinden.

Zo vertelt een notaris: “Soms speelt de prijs van de akte een rol. In de meeste gevallen speelt echter dat men dan binnen afzienbare tijd toch gaat trouwen. Als ik in die gevallen de risico’s uiteenzet, besluit een derde het toch in die periode te regelen.” Ook andere notarissen noemen het argument van het huwelijksvoornemen belangrijk. Over de kosten verduidelijkt een notaris: “Het eerste dat me te binnen schiet is het kostenaspect. Ondanks het feit dat het maar een paar honderd euro is, zijn er toch flink wat mensen, jonge mensen met name, begin twintigers, die daarop afknappen. Het verblijvensbeding is een ver-van-mijn-bed-show, want dan hebben we het toch over overlijden?” Dezelfde notaris wijst er verder op dat jonge mensen ook in de gevolgen voor pensioen (het mogelijk maken van bijzonder partnerpensioen) niet altijd een reden zien om een overeenkomst te sluiten, “want dat speelt op die leeftijd eigenlijk nog niet.” Volgens nog een andere notaris is er maar een hele kleine categorie mensen die ondanks de

voorlichting afzien van een samenlevingsovereenkomst: “Dat zijn dan de mensen die misschien aanhikken tegen de kosten, of denken: dat is alleen maar een verkooppraatje.”

Het argument dat een van de partners een onderneming heeft en de ander niet wil blootstellen aan risico’s van gemeenschappelijk bezit, speelt volgens een van de notarissen geen rol. Risico’s als deze kunnen namelijk ook heel goed mèt een overeenkomst worden ondervangen.

Ten slotte heeft een van de geïnterviewde notarissen soms het gevoel “dat de man bindingsangst heeft en denkt zich op allerlei dingen vast te leggen waarvan hij het idee heeft dat hij dat niet moet of niet kan of niet wil.” Dit sluit aan bij onze vermelding hiervoor dat een van de geïnterviewde advocaten wel tegenkwam dat een van de partners wel een contract wilde maar de ander niet. Ook tijdens de expertmeeting is door een notaris bevestigd dat bindingsangst soms een rol lijkt te spelen. Volgens een van de aanwezige advocaten speelt dan de machtsongelijkheid van man en vrouw een belangrijke rol: “De vrouw is vaak niet in de positie om aan het imperium van de man te komen. De vrouw heeft geen andere keus dan zich aan te passen aan hoe de man alles heeft geregeld. Mogelijk had de vrouw het liever anders gezien.” Door deze machts-ongelijkheid heeft de voorlichting van de notaris vaak geen effect, aldus deze advocaat.

Een variant op het niets willen regelen doet zich voor als partijen wel een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten, maar van een zodanig beperkte reikwijdte, dat er eigenlijk – zoals een van de geïnterviewde advocaten het uitdrukt – “niets instaat en waaraan je dus ook niets hebt bij scheiding.” Tijdens de expertmeeting blijkt dit zowel voor notarissen als voor advocaten een herken-bare situatie. Veel partners hebben, om welke reden dan ook, grote moeite om de situatie van een eventuele scheiding onder ogen te zien en daarvoor tevoren passende regelingen te treffen. Veel eenvoudiger vindt men het om rekening te houden met minder beladen situaties, waarin belasting bespaard kan worden of pensioenaanspraken veiliggesteld kunnen worden.

Zo wijst een notaris erop dat partijen tijdens hun relatie vaak gewoon niet willen nadenken over een eventueel vroegtijdig einde van de relatie (scheiding). Concrete afspraken daaromtrent worden door de notaris wel voorgesteld, maar komen uiteindelijk vaak niet in de samenlevingsovereenkomst terecht. Een andere notaris bevestigt dat mensen vaak alleen naar het advies van de notaris luisteren, als de samenlevingsovereenkomst bijvoorbeeld fiscale voordelen met zich meebrengt. De

situatie van een vroegtijdig einde van de relatie is ook volgens deze notaris eigenlijk zeer moeilijk bespreekbaar voor partijen. Van de zijde van aanwezige advocaten is hierop, niet verwonderlijk, te kennen gegeven dat het van groot belang is dat de notaris de mensen overhaalt om toch na te denken over een eventueel vroegtijdig einde van de relatie.

Het voorgaande wijst naar ons oordeel er niet direct op dat ongehuwde samen-levingspartners die geen samenlevingsovereenkomst hebben gesloten, een bewuste en gezamenlijke vrije keuze hebben gemaakt om niet aan bepaalde regels gebonden te zijn. Dat sluit aan bij de vaststelling in paragraaf 3.7 dat ook de motieven om niet te trouwen in de meeste gevallen niet te maken hebben met een duidelijke wens om niet gebonden te willen zijn (geen rechtsfreier Raum derhalve).

3.9.2.1c. Welke partners besluiten geen (of slechts een beperkte)

samenlevingsovereenkomst te sluiten?

Wij hebben getracht vast te stellen of de groep ongehuwde partners die er (bewust of minder bewust) van afziet om een samenlevingsovereenkomst te sluiten, of slechts een beperkte overeenkomst aangaat, bepaalde kenmerken bezit die voor een goed beeld van de problematiek van belang kunnen zijn. Daarbij hebben wij bepaalde factoren genoemd met de vraag in hoeverre deze van toepassing waren, zoals een bepaald opleidingsniveau, verschillen tussen de partners in opleiding, welstand, etnische afkomst of leeftijd, of bijvoorbeeld de aanwezigheid van kinderen uit een eerdere relatie, of de omstandigheid dat paren van hetzelfde geslacht zijn. Ook hier geldt dat notarissen op deze factoren een beter zicht kunnen hebben doordat zij met de partners in contact staan op het moment dat de beslissing over de samenlevingsovereenkomst wordt genomen. Anderzijds hebben advocaten waarschijnlijk een wat bredere blik, doordat de cliënten die zij bij of na scheiding bijstaan voor een deel zal bestaan uit personen die in het geheel niet bij een notaris zijn geweest.

Uit de interviews met de advocaten komt ten aanzien van de invloed van opleidingsniveau geen eenduidig beeld naar voren. Drie advocaten geven aan dat cliënten die in door hen behandelde zaken hadden afgezien van het sluiten van een samenlevingsovereenkomst, een hoger opleidingsniveau hadden. Twee andere advocaten signaleren echter juist dat naarmate het opleidingsniveau hoger is, cliënten eerder een samenlevingsovereenkomst sluiten. De overige advocaten hebben op dit punt – en ook op andere punten – geen bijzonderheden kunnen ontdekken. Wij sluiten hierbij overigens niet uit dat de cliëntenpopulatie van de geïnterviewde advocaten zelf van invloed kan zijn: zo zal een advocaat met een ‘dure’ en daardoor gemiddeld wellicht hoger opgeleide clientèle, onder zijn cliënten die geen samenlevingsovereenkomst hebben gesloten ook vooral hoger opgeleide mensen aantreffen. Eén advocaat vermeldt dat hij bij ouderen die alsnog gaan samenwonen – bijvoorbeeld na echtscheiding of overlijden – wel een bewuste keuze aantreft om financieel onafhankelijk te blijven en in verband daarmee ook geen samenlevingsovereenkomst te sluiten. Een andere advocaat signaleert dat partners die ervoor ‘kiezen’ om geen samenlevingsovereenkomst te sluiten vaak wel beide een baan hebben, maar tegelijkertijd ook een verschil in welstand (vermogen).

Gelet op de wijze van betrokkenheid van notarissen is het niet verwon-derlijk dat de geïnterviewde notarissen wat uitgesprokener zijn. Dat wil echter

niet zeggen dat uit hun verhalen een eenduidig beeld naar voren komt. Opleidingsniveau, of een verschil tussen partners qua opleiding, wordt door slechts een van de notarissen genoemd als een relevante factor bij de beslissing om af te zien van een samenlevingsovereenkomst. Deze notaris vermeldt dat cliënten met een lager opleidingsniveau meer gezag toekennen aan de notaris en daardoor gemakkelijker te overtuigen zijn van het nut van een samenlevings-overeenkomst. In zoverre bieden deze interviews weinig steun voor een veronderstelde correlatie tussen opleidingsfactoren en samenlevingsovereen-komsten. Een factor die wél door verschillende notarissen wordt genoemd als relevant is als paren van plan zijn om nog te gaan trouwen en om die reden niet voelen voor een samenlevingsovereenkomst. Ook wordt genoemd dat jonge stellen zonder kinderen lang niet altijd besluiten om een

samenlevings-overeenkomst te sluiten, omdat ze kennelijk nog niet zoveel bezitten en daarom niet het gevoel hebben dat ze iets moeten regelen. Wij wijzen erop dat deze categorieën jonge mensen die van plan zijn om nog te gaan trouwen en/of nog geen kinderen hebben, behoren tot de in paragraaf 3.7.6 genoemde categorie van ‘proefhuwelijken’ en daarmee niet behoren tot de groep partners waar zich in geval van scheiding belangrijke materiële problemen voordoen. Eén notaris vermeldt nog dat cliënten met een huurwoning eerder afzien van een

samenlevingsovereenkomst, in verband met het feit dat voor deze cliënten een verblijvensbeding (waardoor een koopwoning na overlijden zonder testament kan toekomen aan de overblijvende partner) niet van belang is.

Een observatie van één notaris is interessant omdat zij refereert aan een verschil tussen mannen en vrouwen:

“Wat me op zich wel opvalt is dat de vrouwen er in het algemeen serieuzer mee omgaan dan de heren in deze regio. De heren kijken je aan alsof ze willen vragen: waar heb je het over, dames willen het graag goed geregeld hebben, dat merk je wel. Het hangt ervan af of de vrouw overheersend is. Meestal gaat het toch door, komt er toch een samenlevings-overeenkomst.”

3.9.2.1d. Hoe vaak komt het voor dat in de samenlevingsovereenkomst

een regeling voor verrekening of alimentatie wordt opgenomen?

Wij waren nieuwsgierig naar de mate waarin samenlevingsovereenkomsten regelingen plegen in te houden die vergelijkbaar zijn met wat wij aanduiden als de compenserende werking van het huwelijksgoederen- en alimentatierecht. Het gaat ons dan dus om afspraken over verrekening, vooral verrekening van

vermogen, en afspraken over een aanspraak op alimentatie. Wij hebben hierover alleen vragen gesteld aan de geïnterviewde notarissen, niet aan de advocaten.

Gelet op het belang van een zo goed mogelijk inzicht welke van de voor ons onderzoek relevante afspraken in de praktijk worden opgenomen, geven wij de samengevatte reacties van alle geïnterviewde notarissen afzonderlijk weer.

Notaris 1

“Verrekening van inkomen speelt bijna nooit een rol als er geen kinderen zijn. In die

gevallen worden in slechts 1% of 2% toch bedingen tot verrekening van inkomsten gemaakt. Van de mensen met kinderen neemt uiteindelijk (na advisering) zo’n 60% van de mensen een beding in de akte op waarbij inkomen uit arbeid verrekend wordt.

Wij maken regelmatig afspraken over waardeverrekening van de woning die

op naam van één staat. Dit betreft ongeveer 10% van alle

samenlevingsovereenkomst en waarbij de woning op één naam staat, maken we in 50% dergelijke verrekenafspraken.

Voor partneralimentatie geldt een vergelijkbaar percentage als voor

periodieke verrekenbedingen (60%). Vaak gaat dit samen met een verrekenbeding voor inkomsten, en zo af en toe ontbreekt dan de partneralimentatie.”

Notaris 2

“Periodieke verrekenbedingen voor inkomsten komen nog wel eens bij de jongere

mensen aan de orde, zeker als mensen een gelijk vermogen hebben. Het overeenkomen van verrekenbedingen bij de jongere stellen hangt ook wel een beetje af van de notaris die aan tafel zit. Intern hebben we het daar wel eens over. We denken daar toch allemaal een beetje verschillend over. Mijn inschatting is dat het in de helft van het aantal

samenlevingsovereenkomst in de categorie van jongere stellen wordt overeengekomen. Voor deze mensen sluit verrekening van inkomsten aan bij hoe men hun en/of-rekening beschouwt: het geld dat daarop binnenkomt, beschouwen zij als gemeenschappelijk. Bij de categorie samenlevers die al een relatie achter de rug hebben zie je geen

verrekenbedingen, wegens traumatische ervaringen uit het verleden. Bij de categorie ouderen zie je dat ook meestal niet.

Verrekenbedingen met betrekking tot de woning worden een enkele keer

wel gemaakt in het geval een van beide partners een huis heeft en de ander bij hem intrekt. De ander heeft dan zijn of haar huis verkocht en investeert met het geld dat vrijkomt in dat huis. Dan krijg je natuurlijk de vraag: Hoe gaan we die

waardeontwikkeling regelen? Deze verrekenbedingen zien derhalve op specifieke vermogensobjecten zoals de woning. Echte finale verrekenbedingen, die zien op het gehele vermogen, komen op kantoor eigenlijk zelden of nooit voor.

Partneralimentatie, dat zie je bij de jongeren nooit, twintigers doen dat niet. De

middencategorie bestaat uit mensen die een echtscheiding achter de rug hebben. Zij betalen alimentatie, dus die hebben daar helemaal tabak van. Daar zien wij

partneralimentatie ook al niet. Bij de oudere stellen komt partneralimentatie eigenlijk ook nooit aan de orde omdat de mensen pensioenvoorzieningen hebben.

Partneralimentatie zien we dus zelden.” Notaris 3

“Per jaar doet ons kantoor 80-100 samenlevingsovereenkomsten. Ik doe 30% op jaarbasis. Ik doe zelf alleen maar besprekingen in lastigere zaken dan gemiddeld. Ik heb ontzettend veel eerder gescheiden klanten. Die moeten met een nieuwe relatie altijd wat meer afspreken dan gemiddeld.

Inkomensverrekening zoals bij het Amsterdams verrekenbeding tijdens de rit

In document K OUDE UITSLUITING (pagina 109-119)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN