• No results found

“ Wat is de invloed van de kredietcrisis op de risicoverslaggeving van banken ” Timon Pos S1831364 Rijksuniversiteit Groningen 16 juli 2010 [RISICOVERSLAGGEVING VAN BANKEN]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“ Wat is de invloed van de kredietcrisis op de risicoverslaggeving van banken ” Timon Pos S1831364 Rijksuniversiteit Groningen 16 juli 2010 [RISICOVERSLAGGEVING VAN BANKEN]"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[

RISICOVERSLAGGEVING VAN

BANKEN

]

“Wat is de invloed van de kredietcrisis op de risicoverslaggeving van banken”

Timon Pos

S1831364

Rijksuniversiteit Groningen

16 juli 2010

(2)

2

VOORWOORD

Voor u ligt mijn scriptie over risicoverslaggeving van banken ten tijden van de kredietcrisis. Deze scriptie is geschreven in het kader van de afronding van mijn Master studie Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

De kredietcrisis is hard aangekomen en heeft zelfs landen in gevaar gebracht. Al snel rijst de vraag hoe heeft dit kunnen gebeuren. Zelfs de methodiek waarop de Amerikaanse economie is gestoeld, consumeren of populair aangeduid als Reagenomics verwijzend naar oud president Ronald Reagan (Maarten van Rossum, 2009) wordt nu openlijk bekritiseerd alsmede de wens van oud president George Bush die van mening was dat elke Amerikaan een lening zou moeten kunnen krijgen en het beleid van oud FED voorzitter Allan Greenspan voor zijn talloze renteverlaging. Banken zijn massaal ingesprongen op de renteverlagingen en de wens om iedereen een hypotheek te geven zonder ook maar enige verificatie van basisgegevens van hypotheeknemers te doen voor bepaalde hypotheekgroepen. Het is markant dat het is misgegaan door een simpele renteverhoging (marktrisico) en het onderwaarderen van wanbetaling/faillissementen (kredietrisico). Door de complexiteit van financiële producten was niet meer te overzien wat de uiteindelijke impact zou zijn op de continuïteit van de bank. Na daadwerkelijke faillissementen van banken en of andere rigoureuze maatregelen slonk al snel het vertrouwen in het bankwezen en de economie in zijn geheel. Want geen toezichthouder heeft dit voorzien. Banken zijn een groot deel van hun vertrouwen kwijt geraakt, de van oorsprong degelijke reputatie heeft veel schade geleden. Het is nu aan de banken om te laten zien dat ze weten wat er mis is gegaan, dat ze hun eigen producten weer kennen, hun eigen risicoprofiel begrijpen en in de toekomst beter laten zien en daarover duidelijk, transparant en eerlijk communiceren.

Voor het schrijven van mijn scriptie de afgelopen tijd zou ik graag mijn scriptiebegeleider de heer De Waard willen bedanken voor zijn tijd, opbouwende kritiek, betrokkenheid en deskundigheid bij de totstandkoming van deze scriptie.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. AANLEIDING ... 6

1.1 Inleiding ... 6

1.2 Onderzoeksvraag

... 9

1.3 Relevantie van het onderzoek ... 9

2. THEORETISCH KADER ... 11

2.1 Inleiding

... 11

2.2 Definities ... 11

2.3 Historisch perspectief van risicoverslaggeving ... 12

2.4 Invloedsfactoren op aanvullende informatie

... 14

2.5 Theoretisch kader ... 16

2.6 Determinanten voor risicoverslaggeving en conceptueel model ... 20

3. ONDERZOEKSONTWERP

... 23

3.1 Inleiding ... 23

3.2 Onderzoeksmodel ... 23

3.3 Steekproefrationale

... 24

3.4 Onderzoeksmethode

... 27

3.5 Beschrijvende statistiek ... 28

3.6 Resultaten

... 29

4. CONCLUSIE ... 32

4.1 Inleiding ... 32

4.2 Conclusie

... 32

4.3 Beperking van het onderzoek ... 33

4.4 Mogelijkheden tot vervolgonderzoek ... 34

LITERATUURLIJST

... 35

BIJLAGEN ... 38

Beschrijvende statistiek en T-toets ... 38

Onderzoeken naar risicoverslaggeving

... 39

Lijst met onderzochte banken: ... 40

(4)

4

SAMENVATTING

Op moment van schrijven van deze scriptie is de kredietcrisis nog in volle gang. Internationaal hebben de banken teveel risico genomen met het ontwerp en ontwikkeling van complexe financiële producten die deels gebaseerd zijn op opportunisme. Het niet goed inschatten van het marktrisico en kredietrisico heeft als gevolg gehad dat de economie in een recessie is gekeerd. Een aantal banken zijn failliet gegaan, over genomen of opgesplitst en vele hebben staatssteun gekregen om het vertrouwen in de bankensysteem te herstellen en daarmee een “bankrun” te voorkomen. Banken worden gedwongen om wederom te kijken naar hun risicoprofiel en daar duidelijk en transparant over te communiceren ten einde het vertrouwen weer te herstellen. Daarbij is de verwachting dat risicoverslaggeving zich door de kredietcrisis ontwikkeld. Risicoverslaggeving is een relatief jonge professie die omstreeks 1998 in het Verenigd Koninkrijk is ontstaan. Risicoverslaggeving laat zich uitleggen door de stakeholderstheorie en theorie van institutionalisme. In dit onderzoek is de theorie van institutionalisme of scherper gesteld isomorfisme als overkoepelende theorie gebruikt. Risicoverslaggeving wordt beïnvloed door geldende normen en kaders in een samenleving. Een organisatie dient zich hieraan te conformeren om hun “licentie voor opereren” te behouden. De complexe interactie van de organisatie met de samenleving ten einde hun “licentie voor opereren” te behouden wordt weergegeven in de stakeholderstheorie. Daarnaast beschrijft isomorfisme dat risicoverslaggeving zich ook ontwikkelt door kopieergedrag en de professionaliteit die en branche zich eigen heeft gemaakt. Al deze invloeden hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van risicoverslaggeving tot zoals wij het nu kennen.

Voor het onderzoeken van de ontwikkeling van de kredietcrisis op de risicoparagraaf zijn een aantal verwachtingen gecreëerd. De eerste verwachting is dat risicoverslaggeving in omvang is toegenomen. Hiervoor zijn de jaren 2006 en 2008 gebruikt waarbij 2006 het jaar vóór de kredietcrisis is. Banken zullen zich wellicht genoodzaakt voelen om meer in detail over hun hypothekenportefeuille te schijven alsmede

de beheersing en toekomstverwachting. Een tweede verwachting is dat banken hun

hypothekenportefeuille meer kwantitatief zullen toelichten in de risicoparagraaf. Zo is de verwachting dat banken meer toelichting geven over de omvang van de hypothekenportefeuilles, de omvang van het aantal Mortgage Backed Securities, Collaterized Debt Obligations en Credit Default Swaps. Alsmede de omvang van de afwaarderingen en de verwachting van de nog af te waarderen producten. De laatste twee verwachtingen hebben betrekking op de kernrisico’s van de bank. De kredietcrisis is onder andere ontstaan door een stijging in interest (marktrisico) en versneld door de daarop volgende faillissementen (kredietrisico) en de faillissementen leiden tot uitstroom van liquide middelen omdat banken veel Credit Default Swaps hebben geschreven, een verzekering tegen faillissement die bij faillissement aan de koper moest uitkeren (liquiditeitsrisico). De solvabiliteit wordt onder andere bepaald door het aangehouden garantiekapitaal en de beheersing daarvan (kapitaalrisico). De verwachting is dat de omvang van risicoverslaggeving aangaande de kernrisico’s significant in omvang zijn toegenomen en de risicoverslaggeving aangaande de operationele en strategische risico’s gelijk zijn gebleven.

Alle verwachtingen, hypothesen, zijn in het onderzoek positief aangetoond waarbij Britse, Duitse en Scandinavische banken in het onderzoek op basis van coderen zijn betrokken. Daarbij is de onderzoeksvraag “Is de kredietcrisis van invloed op de ontwikkeling van risicoverslaggeving van banken in hun jaarverslag” bekrachtigd. In de terugkoppeling naar het theoretisch kader is de ontwikkeling deels gezocht bij de isomorfise van kopieergedrag. Niet alle banken zijn even zwaar getroffen, sommige banken hebben er profijt van gehad andere zijn op houden te bestaan. Toch is de risicoverslaggeving van banken met verschillende risicoprofielen significant toegenomen in de onderzochte periode en volgen banken eenzelfde structuur.

(5)

5

Hoofdstuk 1

(6)

6

1. AANLEIDING

1.1 Inleiding

11 september 2001

Als gevolg van de aanslagen in 2001 dreigde de Amerikaanse economie in een recessie te keren. Om het tij te keren kondigde de Federal Reserve een tal van renteverlagingen aan tot een dan toe historisch laag rentepercentage van minder dan een procent voor een één maands periode in 2003.

Tijd 1 maands Tijd 1 maands

11/13/2001 1.94 12/30/2005 4.01

12/31/2001 1.68 12/29/2006 4.75

12/31/2002 1.2 12/31/2007 2.76

12/31/2003 0.9 12/31/2008 0.11

12/31/2004 1.89 12/31/2009 0.04

Bron: Federal Reserve

Financiële dienstverleners beginnen diverse producten te ontwikkelen om optimaal gebruik te maken van de historisch lage rente. Immers, lenen tegen een variabel rentepercentage is voor hypotheeknemers uiterst goedkoop. De huizenprijzen stijgen door de toegenomen druk op de woningmarkt. Relatief veel Amerikanen zien een voordeel om huizen te kopen met vreemd vermogen en na verbouwing weer te verkopen om zodoende rendement op onroerend goed te genereren. Ook in deze behoefte voorzagen financiële instellingen door op maat gemaakte hypotheken. Als een blik wordt geworpen op de hypotheekmogelijkheden springen twee vormen direct in het oog, te noemen:

- Potentiële hypotheekeigenaren konden een hypotheek krijgen met gedeeltelijke of zelfs geen gegevensverificatie. De zogenaamde low-doc respectievelijke no-doc loans. In het laatste geval kregen hypotheeknemers “carte blanche” bij het invullen van de gegevens om een hypotheek te krijgen. (Meyer at al, 2009)

- Met de negative amortization loans konden de nieuwe huizeneigenaren ervoor kiezen om slechts een deel van de rente te betalen en het restant bij de hoofdsom van de hypotheek bij te voegen. (Meyer at al, 2009)

Al snel rijst de vraag, welke financiële instelling zou eigenaar willen zijn van een dergelijke riskante hypothekenportefeuille? Met de stijgende huizenprijzen waren financiële dienstverleners vol vertrouwen dat het onderpand grotendeels de schuld van de hypotheeknemer zou kunnen “aflossen”. Er zit één nadeel achter de strategie. Bij een stijgende rente wordt lenen duurder en zou de krapte op de huizenmarkt afnemen en daardoor de huizenprijzen dalen. Daarmee ook de waarde van het onderpand bij gedwongen verkoop. Uiteraard zagen financiële instellingen deze problematiek ook maar waren van mening deze kentering te kunnen beheersen.

Een nadeel van dergelijke riskante hypotheken is dat relatief veel garantiekapitaal door de bank moet worden aangehouden. Dit gaat ten koste van het rendement op eigen vermogen. Ook daar hadden banken oplossingen voor, “securitiseren”. Het voordeel van hypotheken securitiseren is dat deze hypothekenportefeuille van de balans gaat door deze te verkopen aan een andere entiteit, veelal een Special Purpose Vehicle (SPV). Dit is een oplossing die veel voordelen voor een bank kent. De bank is ineens van de slechte hypotheken af. Daarnaast hoeft ze minder garantiekapitaal aan te houden wat positieve effecten heeft op rendement eigen vermogen. Bovendien krijgt de bank direct liquiditeiten dat eveneens positieve gevolgen heeft voor de ratio’s.

(7)

7

Een SPV is een afzonderlijke juridische entiteit die bij faillissement geen aanspraak kan doen op de bank van wie de hypotheken oorspronkelijk afkomstig zijn. De juridische kant van een SPV is redelijk complex te noemen. Echter, het principe laat zich vrij eenvoudig uitleggen. De bank brengt haar hypothekenportefeuille onder bij een SPV door deze aan de SPV te verkopen. De bank ontvangt daar geld voor. De hoeveelheid geld hangt af van de kwaliteit van de hypotheken. De kwaliteit wordt bepaald door een rating te geven aan de hypothekenportefeuille door onafhankelijke rating bureau’s die een AAA (zeer solvabel) tot aan D (default) kunnen geven. De codering is afhankelijk van het ratingbureau. In feite verkoopt de bank haar recht op de nog te ontvangen interest en aflossing. Hypotheeknemers merken niks van deze overdracht. Ze blijven aan de bank betalen en de bank stort de interest door aan de SPV. De SPV heeft op haar beurt participanten, veelal noteholders genoemd. Hoeveel een note op de markt moet kosten is afhankelijk van het ontwerp in de prospectus omdat deze lang niet altijd door de markt worden geprijsd. Doorgaans zijn deze notes enkele miljoenen tot honderden miljoenen waard bij ontwerp. Een note is doorgaans relatief fors van omvang. In het ontwerp koos een SPV vaak voor een watervalprincipe. De notes bestonden uit senior notes tot subordinated notes oftewel junior notes. In feite komt het hierop neer dat de interestopbrengsten uit de hypothekenportefeuille eerst worden toegekend aan de meest seniore notes en op het laatst aan de junior notes. Is er niet voldoende interest, krijgen de junior notes geen interest vergoed. Is er meer, dan ontvangen de junior notes het surplus. Veelal pensioenfondsen maar ook andere banken zagen deze notes als degelijke belegging met een mooi rendement. Immers, een seniore note heeft minder risico op geen interestontvangst. Indien securitseren alleen over hypotheken gaat is er sprake van Mortgage Backed Security (MBS). Echter, bedrijfsleningen kunnen ook worden gesecuritiseerd en dan is er sprake van een Collaterized Debt Obligation (CDO). Overigens zijn er nog meer onderpanden te securitiseren.

Soms waren de notes zo groot dat een andere SPV een dergelijke note aankocht. De aangekochte note werd “gerepacked” naar kleinere noteproporties, die eveneens werden verkocht. Let wel, bij een repacked note weet men niet wat er in de onderliggende waarde zit. Men heeft geen inzicht in de hypotheken die daar achter schuil gaan.

Het risico voor een noteholder is tweeledig die elkaar kunnen opvolgen. Het niet meer ontvangen van interest op een hypotheek heeft als consequentie dat de noteholder voor die hypotheek geen rendement meer heeft op de belegging. Echter, bij aanhoudende wanbetaling volgt de faillissement van de hypotheeknemer en raakt de hypotheek in een zogenaamde “default”. Hetgeen inhoudt dat een stukje waarde van de note (de belegging) afbrokkelt. In een waterval constructie is als eerst de subordinated noteholder degene die last heeft van het niet ontvangen van de (volledige) interest en de eventueel later te volgen default. Om het default risico (deels) af te dekken maken veel SPV’s gebruik van Credit Default Swaps (CDS). Dit is niks meer of minder dan een verzekering tegen faillissement.

Indien een hypotheeknemer niet meer in staat is om aan zijn renteverplichtingen te voldoen door faillissement, keert de schrijver van de CDS de gederfde inkomsten uit. Uiteraard wil de schrijver wel een bepaalde premie voor het risico dat hij overneemt. Hoe hoog de premie moet zijn werd bepaald door historische gegevens omtrent wanbetaling. Hoe groot is de kans dat het risico present wordt. Hoe hoger het risico hoe hoger de premie. Aangezien niet elke hypotheeknemer failliet gaat, zijn de kosten voor een CDS lager dan het rendement uit hypothekenportefeuille. Het verschil is het “risicoarmere” rendement voor de noteholder. In principe werd de hoogte van premie bepaald door wiskundige modellen gebaseerd op de historie om de kans op falen te waarderen. CDS’en, een innovatie van oorspronkelijk Goldman Sachs (Sorkin, 2009) was een schot in de roos. Gezien de rendementen ontstond een levendige handel in CDS’en waarbij geen onderpand nodig was zoals geschetst bij een SPV. Als koper van een CDS speculeer je op de teloorgang van een debiteur. Een debiteur dat zelfs een land kan zijn.

(8)

8

Banken zijn voortdurend bezig geweest voordeel te doen van de lage interestpercentage. De nadelen werden “weggeveegd” door onder andere SPV’s op te tuigen. Sterker nog, ze verdienden met CDSen ook nog aanzienlijk aan het securitisatieproces van een SPV en de handel die daaruit was voortgekomen sinds banken de schrijvers zijn van CDS’en.

2005

Zoals in de interesttabel is te zien begon in 2005 de interest aanzienlijk te stijgen met meer dan twee procent tussen 2004 en 2005. Hypotheeknemers met variabele rente begonnen direct te merken dat lenen veel duurder was geworden. Al meer hypotheeknemers kwamen in de problemen doordat ze de hypotheeklasten niet meer konden dragen. Om dit risico niet groter te laten worden verboden banken een aantal hypotheekvormen. Van uitgestelde betaling van interest was geen sprake meer, men moest direct interest gaan betalen. Hetgeen dat veel hypotheeknemers niet aankon.

Zomer 2007

Zomer 2007 werden de gevolgen van de stijgende rente op de fragiele basis afgesloten hypotheken zichtbaar. Veel hypotheeknemers leverden de sleutel in bij de bank. Deze hypotheken kwamen in default te staan. De exacte volgorde is moeilijk aan te geven evenals de exacte datums maar de volgende problemen begonnen te ontstaan:

- Banken kregen minder interest en aflossing op hun eigen hypothekenportefeuillen en moesten de niet gesecuritiseerde portefeuilles afwaarderen.

- In de SPV’s werden door de toename in defaults de subordinated notes afgewaardeerd. De noteholder was direct de belegging kwijt. Dit veroorzaakte stress bij de andere noteholders waardoor deze massaal werden verkocht. Door het niet prijzen van deze notes door de markt waren deze al snel moeilijk tot onmogelijk te waarderen. In het laatste geval verdwenen ze van de balans van de noteholder. Aangezien banken veelal ook noteholders waren, vielen deze bezittingen weg of waren nog maar een fractie van de oorspronkelijke waarde waard. Daarnaast liep het securitisatieproces vast en konden nieuwe hypotheken niet meer worden gesecuritiseerd wegens te weinig interesse van de markt. De hypotheken bleven op de balans van de bank staan.

- Daarnaast waren banken als schrijvers van de CDS’en verplicht tot uitkering bij faillissement aan de kopers van CDS’en. Dit had direct als consequentie dat liquiditeiten uit de organisatie stroomden. Gezien de omvang van faillissementen ging het al snel om veel geld.

De eerste financiele instellingen begonnen problemen te krijgen met het voldoen aan de verplichtingen en in het eerste stadium werden deze instellingen overgenomen door branchegenoten.

2008

De markt kon niet alle financiële instellingen sparen zodat een aantal financiële instellingen daadwerkelijk failliet gingen waaronder Lehman Brothers in september 2008. Dit zorgde voor een aanvullend probleem dat financiële instellingen elkaar niet meer vertrouwden. Banken kunnen op dagelijkse basis bij een tekort aan liquiditeiten een lening aangaan bij een andere bank met overschotten die kunnen oplopen tot miljarden. Deze hypotheken worden vaak op binnen enkele dagen terugbetaald. In feite wordt op dagelijkse basis de liquiditeiten van banken afgeroomd. Echter, door de penibele solvabiliteit van de couterparty leenden banken niet zo makkelijk meer uit. Door het op slot raken van de liquiditeitstroom begonnen banken meer geïsoleerd te staan en moesten ze meer hun eigen “broek” proberen op te houden. Daarnaast vertrouwden de klanten het veelal ook niet meer en begonnen in een aantal gevallen

(9)

9

hun spaartegoeden op te vragen zoals bij Northern Rock. Wat een nieuwe uitstroom van liquiditeiten te weeg bracht.

Uiteindelijk konden de overheden niet meer ontkomen aan het herstellen van vertrouwen in de financiële dienstverlening door miljarden staatssteun aan banken te geven. Zowel in de Verenigde Staten als in Europa werd dit in 2008 op grote schaal gedaan. Veel banken genieten op moment van het schrijven van deze scriptie nog deze staatssteun.

1.1.1 Overweging

Het kenmerkende van de kredietcrisis is dat de crisis ook op de reële economie invloed begon te hebben. Consumenten en investeerders waren erg kritisch door verloren vertrouwen. Staatssteun werd niet alleen gegeven om de banken te redden maar ook om de vertrouwen in de economie te herstellen door investeringen te doen in bijvoorbeeld wegenbouw. In deze overweging zijn niet alle factoren meegenomen die van invloed zijn geweest op de kredietcrisis ook is nog lang niet vastgesteld hoe de factoren zich onderling hebben beïnvloed. Ook tijdtechnisch zitten er beperkingen omdat de Verenigde Staten niet parallel loopt met Europa. Wat we kunnen concluderen is dat banken veel te roekeloos zijn omgesprongen met het ontwerpen van financiële producten. Zij hebben daar te weinig rekening gehouden met de marktrisico’s (intereststijging) en kredietrisico’s (risico op default oftewel faillissement). Het is duidelijk dat banken veel meer risico’s in zich hadden dan goed werd beseft bij het maatschappelijk verkeer en zelfs door de bank zelf. Het vertrouwen in de bankenwereld is sterk geslonken en de ophef over de staatsteun is nog present. De verwachting is dat banken zullen communiceren met het maatschappelijk verkeer om het vertrouwen weer wat te laten toenemen. Het communiceren in het jaarverslag is één van de grootste bronnen dat een onderneming ter beschikking staat om met het maatschappelijk verkeer te communiceren (Cole & Jones, 2005).

1.2 Onderzoeksvraag

De vraag die in dit onderzoek centraal staat is:

“Is de kredietcrisis van invloed op de ontwikkeling van risicoverslaggeving van banken in hun jaarverslag” Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn een viertal hypothesen geformuleerd:

Hypothese 1: “Risicoverslaggeving is in 2008 in omvang toegenomen ten opzichte van 2006” Hypothese 2: “Risicoverslaggeving is in 2008 toegenomen op de kernrisico’s ten opzichte van 2006” Hypothese 3: “Risicoverslaggeving is in 2008 niet significant toegenomen op de niet kernrisico’s ten opzichte van 2006”

Hypothese 4: “Risicoverslaggeving is kwantitatief in omvang toegenomen ten opzichte van 2006“ De rechtvaardiging van de hypothesen en de overige overwegingen worden in het hoofdstuk onderzoeksontwerp verder uitgediept.

1.3 Relevantie van het onderzoek

Risicoverslaggeving is een relatief jonge professie dat omstreeks 1997,1998 is ontstaan. In deze relatief korte tijdsbestek is er veel onderzoek gedaan naar de factoren die van invloed kunnen zijn op risicoverslaggeving en meer generiek, hoe risicoverslaggeving zich ontwikkeld. De kredietcrisis dwingt banken na te denken over hoe te communiceren over hun risico’s om transparantie en vertrouwen terug te brengen. De verwachting is dat de kredietcrisis van invloed is op de risicoverslaggeving. Dit onderzoek tracht de bestaande wetenschap omtrent de ontwikkeling van risicoverslaggeving uit te bereiden door te onderzoeken wat de kredietcrisis voor invloed heeft gehad op de risicoverslaggeving van banken.

(10)

10

Hoofdstuk 2

(11)

11

2. THEORETISCH KADER

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk kent vier opeenvolgende fasen. Het hoofdstuk maakt een aanvang met het uiteenzetten van definities omtrent risico’s, risicobeheersingsysteem en risicoverslaggeving. Vervolgens wordt de relatief jonge historie van risicoverslaggeving behandeld. In deze fase wordt enerzijds in het algemeen behandeld wat de voor- en nadelen van risicoverslaggeving zijn en hoe vanuit dat perspectief het debat over risicoverslaggeving is begonnen. Anderzijds wordt het al dan niet wetgevende karakter van de ontwikkelingen beschreven. Bij het lezen van de historie moet in ogenschouw worden genomen dat dit specifiek risicoverslaggeving over banken betreft en dat bepaalde ontwikkelingen geen implicaties hebben op de risicoverslaggeving van sectoren anders dan banken. Vervolgens wordt het theoretisch kader waar dit onderzoek een plaats inneemt alsmede de rechtvaardiging van deze theorie voor het onderzoek behandeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de determinanten van risicoverslaggeving en het conceptueel model.

2.2 Definities

2.2.1 Risico

Er zijn veel definities te vinden die gaan over risico’s. Om de definitie voldoende ruim te houden om aansluiting te zoeken bij COSO, de veelal gebruikte risicobeheersingsraamwerk, is in dit onderzoek voor de definitie van Meijer gekozen.

“Een risico kan worden gedefinieerd als de mogelijkheid dat het behaalde resultaat niet gelijk zal zijn aan het verwachte resultaat” (Meijer, 2003).

Het behaalde resultaat kan zich negatief of positief verhouden ten opzichte van het verwachte resultaat. Een belangrijk woord in de definitie in het kader van risicobeheersing is onverwacht. De organisatie wordt met andere woorden “verrast” door een gebeurtenis die de werkelijkheid laat afwijken van de verwachting.

2.2.2 Risicobeheersingssysteem

Hoewel een risico ook een positieve impact kan hebben op het resultaat is het bovenal onverwacht, de organisatie dient zich ad hoc van de nieuwe situatie te verwittigen. Het doel van een risicobeheersingssysteem is om met de gewenste mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat de ondernemingsdoelstellingen worden bereikt (VRC & Nivra). In de praktijk wordt gebruik gemaakt van een divers begrippenpalet als interne beheersing, interne beheersingssysteem, risicobeheersings-systeem, risicomanagement en wellicht nog een aantal vergelijkbare begrippen. In de basis komt het erop neer dat het proces van realisatie van een ondernemingsdoelstelling moet worden beheerst. COSO definieert risicomanagement als volgt:

Ondernemingsrisicomanagement is een proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur van de onderneming, het management en ander personeel en wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming, ontworpen om potentiele gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de onderneming te identificeren en op risico’s te beheersen zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad vallen, om een redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen. (COSO, 2004)

(12)

12

2.2.3 Risicoverslaggeving

Beretta en Bozzolan, 2004 definiëren risicoverslaggeving relatief ruim door de definitie:

“het communiceren van informatie over de strategie van een onderneming, karakteristieken, handelingen en andere externe factoren die een effect zouden kunnen hebben op het verwachte resultaat” (Khadija, 2009).

2.3 Historisch perspectief van risicoverslaggeving

2.3,1 Ontstaan

Risicoverslaggeving is een relatief jonge ontwikkeling die in omstreeks 1997 (VS) en 1998 (GB) is gestart. In 1998 bracht het Britse “Institute of Chartered Accountants in England and Wales” (ICAEW) twee discussion papers over risicoverslaggeving uit. In deze discussion paper is een voorstel gedaan dat Britse beursgenoteerde ondernemingen vrijwillig risico-informatie in een aparte sectie van het jaarverslag zouden moeten opnemen. De ICAEW was van mening dat de bestaande risicoverslaggeving niet meer in lijn lag met de risico’s waar ondernemingen mee te maken had en dat het onduidelijk was welke acties door het management van de organisatie werden genomen.

Met het aanwakkeren van het debat over risicoverslaggeving en het innemen van een eigen positie daarin geeft de ICAEW te kennen dat ze de gebruiker van de jaarrekening meer informatie wil geven over het risicoprofiel van een organisatie. Daarbij stelt de ICAEW voor om meer toekomstgerichte risico’s in de jaarrekening op te nemen die gebruiker kan helpen bij het maken van rationele zakelijke beslissingen (Linsley et al, 2005). Het standpunt van de ICAEW eind twintigste eeuw is soortgelijk terug te zien voor de verslaggevingsprofessie en laat zich uitleggen door de decision usefulness theory.

2.3.2 Decision usefulness theory

Decision usefulness gaat uit van het feit dat het theoretisch onmogelijk is om correcte verslaggeving tot stand te brengen. Desalniettemin kan wel worden getracht meer gebruikswaarde (usefulness) toe te voegen (Trueblood Commission, 1966). Het doen vergroten van de gebruikswaarde van informatie moet duidelijk zijn wat de gebruiker precies nodig heeft bij het maken van een rationeel zakelijke beslissing. In principe moet er altijd een keuze worden gemaakt voor een balans tussen betrouwbare informatie en relevante informatie (Scott, 2009). Relevante informatie wordt in deze context gedefinieerd als informatie gericht op toekomstige winsten, dividenden en kasstromen (Scott, 2009). Het toekomstige element maakt het dat er schattingen en aannames moeten worden gedaan die ten koste gaan van de betrouwbaarheid van informatie. Men zal een balans moeten vinden tussen enerzijds betrouwbare informatie en anderzijds relevante informatie.

De Decision usefulness theorie kent twee richtingen die inzicht geven waar de balans moet worden gevonden. De richtingen staan bekend als de information approach en measurement approach. Hierbij is de measurement approach de meest recente inzicht waar ook aansluiting kan worden gevonden voor het ontstaan van risicoverslaggeving. De measurement approach wordt als volgt gedefinieerd:

“measurement approach is an approach to Financial reporting under which accountants undertake a responsibility to incorporate current values into the Financial statements proper, providing that this can be done with reasonable reliability, thereby recognizing an increase obligation to assist investors to predict firm performance and value.” (Scott, 2009)

(13)

13

De filosofie van de measurement approach is terug te zien in het uitgangspunt om investeerders te voorzien van een dusdanige hoeveelheid en kwaliteit aan informatie om een inschatting te kunnen maken over het toekomstig presteren van de onderneming en de waarde van de onderneming. Op basis van deze inschatting kan de investeerder een overwogen rationele zakelijke beslissing nemen.

De measurement approach is ook terug te zien in de verslaggevingsprofessie in het ontwerp van IFRS (2001). IFRS baseert meer dan voorheen de verslaggevingsprincipes op reële waarden in plaats van historische waarden. Hierin is de verschuiving van historische (betrouwbare) waarden naar huidige en toekomstige (relevante) waarde terug te zien.

Risicoverslaggeving in jaarverslagen is een ontwikkeling die zich aansluit bij de measurement approach. Het doel en het belang van risicoverslaggeving is dat de gebruiker kennis kan nemen van de risicopositie van een onderneming om zodoende zijn of haar eigen risicoprofiel te beheersen (Linsley en Shrives, 2005). In aanvulling hierop stellen Beretta en Bozzlan in 2004 in hun onderzoek dat informatie over risicomanagement de investeerder helpt bij de investeringsbeslissingen.

2.3.3 Wet- en regelgeving

Het vooralsnog min of meer vrijwillige karakter van risicoverslaggeving kwam in een ander daglicht te staan na onregelmatigheden omtrent de verslaggeving bij Enron en Worldcom. Bij Enron leidde de onregelmatigheden tot een verval in vertrouwen in de onderneming. Enron kon het vertrouwen niet herstellen en moest in 2002 haar faillissement aanvragen. WorldCom is in 2003 eenzelfde lot ondergaan. Deze schandalen hadden als gevolg dat de vraag naar niet financiële informatie in de jaarverslagen aanzienlijk toenam (Cole en Jones, 2005). Regelgevers voelde de noodzaak om in te grijpen met wetgeving om het vertrouwen in de bedrijven en de economie te herstellen. Deze maatregelen hebben ook consequenties voor risicoverslaggeving gehad.

In Europa kwam een golf aan corporate governance codes waar ondernemingen zich aan moeten conformeren en waarover verantwoording moet worden afgelegd. Lidstaten hebben de codes zelf vormgegeven en het dwingend karakter en aard van de maatregelen verschillen per lidstaat. In deze scriptie wordt niet verder ingegaan op de specifieke bepalingen ten aanzien van risicoverslaggeving die op welke wijze dan ook zijn verankert in de wet en of corporate goverance codes.

Bij het openslaan van risicoparagrafen in jaarverslagen van banken valt op dat risicoparagrafen relatief ontwikkeld zijn ten opzichte van andere branches. Dit is mede te wijten aan specifieke wet- en

regelgeving voor de branche. Afgezien van locale wetgevingen ten aanzien van risicobeheersing en risicoverslaggeving van banken is in G-10 (België, Canada, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, Nederland, Zweden, Zwitserland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) verband Basel II in 2004 in werking getreden.

Basel II

Basel II is een vervolg op Basel I dat reeds in 1988 eisen stelde ten aanzien van kapitaalbeslag van banken. Verstrekte kredieten aan de private sector vereiste een garantievermogen van 8% ongeacht of de lening werd verstrekt aan een onderneming in de technologiebranche of retailbranche die wel degelijk een andere risicoprofiel bezaten. Dit heeft ertoe geleid dat banken meer riskantere kredieten verstrekte teneinde tot een hogere rendement op het vermogen te komen (Benink, 2005) en de Basel Committee omschreef het probleem als:

“The current risk weighting of assets results, at best, in a crude measure of economic risk, primarily because degrees of credit risk exposure are not sufficiently calibrated as to adequately differentiate

(14)

14

between borrowers’ differing default risks. Another related and increasing problem with the existing Accord is the ability of banks to arbitrage their regulatory capital requirement and exploit differences between true economic risk and risk measured under the Accord. Regulatory capital arbitrage can occur in several ways, for example, through some forms of securitization, and can lead to a shift in banks’ portfolio concentrations to lower quality assets.” (Basel Committee on Banking Supervision, 1999) De omschrijving van het probleem zoals geformuleerd door de Basel Committee is interessant in het licht van de kredietcrisis. Echter, toen was er nog geen teken van de kredietcrisis zichtbaar. Basel II is in 2004 ontworpen om tegemoet te komen aan de hier boven beschreven problematiek. Basel II bestaat uit een drietal pilaren:

Bron: Oesterreichisch Nationalbank

De eerste pilaar stelt nieuwe eisen voor het calculeren van kredietrisicogewichten voor de verschillende soorten kredieten. In feite wordt het minimaal aan te houden eigen vermogen door banken voor verschillende kredietvormen gedefinieerd.

De tweede pilaar stelt eisen aan toezichthouders om zeker te stellen dat banken beschikken over een adequate interne beheersing om risico’s en het minimaal aan te houden eigen vermogen te beoordelen. In het kader van risicoverslaggeving is met name pilaar drie van belang. De pilaar beoogt een grotere mate van transparantie en openbaarmaking van essentiële financiële data van banken aan professionele beleggers op financiële markten (Bennink, 2005). Het is overigens geen verplichting om pilaar drie specifiek in het jaarverslag te behandelen. Deze informatie mag ook buiten het jaarverslag om worden gepubliceerd. De verwerkingswijze is divers. Een minderheid aan banken neemt pilaar 3 op in het jaarverslag. Echter, de mate van detail van de informatie die nodig is om aan de eisen van pilaar 3 te voldoen biedt mogelijkheid om de informatie ten dele te gebruiken in het jaarverslag. Daarnaast beklemtoont de houding van de Basel Committee het belang van transparante informatievoorziening voor professionele beleggers en de verantwoordelijkheid van de banken in deze zetting.

Basel II verscherpt

Na het uitbreken van de kredietcrisis is door het Basel Committee aanvullende maatregelen geformuleerd voor onder andere het aanhouden van garantiekapitaal.

2.4 Invloedsfactoren op aanvullende informatie

Bovenstaand is het ontstaan van risicoverslaggeving behandeld alsmede een aantal belangrijke ontwikkelingen. Aanvullende informatie waaronder risicoverslaggeving heeft positieve en negatieve effecten voor de onderneming. Deze invloedsfactoren bespoedigen of belemmeren de ontwikkeling van aanvullende informatie en risicoverslaggeving. Elliott en Jacobson (1994) hebben een onderzoek gedaan

(15)

15

naar de kosten en baten afweging die van invloed zijn op het al dan niet publiceren van aanvullende informatie in het jaarverslag.

2.4.1 Vermogenskosten

De onderzoekers verwachten dat de vermogenskosten van een organisatie zullen dalen wanneer een organisatie meer informatie publiceert. Kapitaalverschaffers zijn beter op de hoogte van de organisatie en de risico’s die zij lopen met de organisatie. Deze bevinding laat zich theoretisch onderschrijven met het thema adverse selection van informatie asymmetrie. In de financial accounting professie is informatie asymmetrie een veel beschreven thema. Informatie asymmetrie kan worden onderverdeeld naar adverse selection en moral hazard. Adverse selection, waar het in deze betrekking op heeft, is een type van information asymmetry waarbij één of meerdere partijen bij een (potentiële) zakelijke transactie meer informatie tot hun beschikking heeft dan andere partijen (Scott,2009). Zij hebben een zogenoemde informatievoordeel. Dit informatievoordeel werkt in het nadeel van de totstandkoming van de transactie omdat de tegenpartij een vergoeding vraagt om het informatievoordeel op te heffen. De theorie is goed te vertalen met een voorbeeld van een koper van een tweedehands auto. De potentiële koper heeft een informatienadeel omdat hij of zij niet weet in welke staat de auto exact verkeerd. De koper zal in principe niet bereid zijn tot het betalen van de aangeboden prijs wegens de mogelijkheid van mankementen aan de auto waar de koper geen weet van heeft. In feite betaald de verkopende partij de prijs voor de informatiebias door middel van een lagere verkoopprijs. Indien de auto met garantie wordt geleverd, zal de koper bereid zijn meer te betalen voor de auto omdat eventuele mankementen niet voor zijn of haar rekening komen. In feite betaald de koper, indien voor rekening van de koper, de prijs om de informatie bias te mitigeren.

Diverse onderzoekers hebben de hypothese van het effect van risicoverslaggeving op de vermogenskosten getoetst. De uitkomsten zijn niet eenduidig. Eén methode is om vast te stellen of meer aanvullende toelichting een positief effect heeft door een hogere liquiditeit. De onderzoekers redeneren dat een hogere liquiditeit leidt tot verlaagde vermogenskosten (Holterman, 2002). De onderzoeken wijzen uit dat er een negatieve correlatie bestaat tussen de hoogte van liquiditeit en de kosten voor het eigen vermogen (Amihud en Mendelson, 1986, 2000) en (Brennan en Subrahmanyam, 1996). Naast deze bevindingen is een positieve correlatie ontdekt tussen meer toelichting en lagere kosten voor eigen vermogen mits ondernemingen niet actief door analisten wordt gevolgd (Botosan, 1997).

2.4.2 Kosten

Het presenteren van aanvullende informatie brengt ook kosten voor de organisatie met zich mee. Kosten voor het verzamelen, verwerken en soms ook laten controleren van de aanvullende informatie.

2.4.3 Concurrentienadeel

Informatie over strategie, beleid, risico’s en het risicobeheersingssysteem kan bij een succesvolle uitvoering leiden tot verhoogde interesse van de concurrentie. De concurrentie kan kopieergedrag vertonen of andere acties na kennisneming van de informatie die in het nadeel van de organisatie zijn. Opvallend is dat aandeelhouders ondanks de gevolgen van een potentieel concurrentienadeel toch graag de informatie willen inzien (Epstein en Pava, 1995). Een dergelijk onderzoek specifiek voor risicoverslaggeving is in 2000 uitgevoerd door Solomon et al onder Britse investeerders. Britse investeerders blijken waarde te hechten aan gedetailleerde risico-informatie van het bestuur van de organisatie.

(16)

16

2.4.4 Claims

De ICAEW geeft aan dat toekomstige informatie over risico’s in het voordeel werkt in het nemen van rationele zakelijke beslissingen, zogenaamde decision making. Organisaties kunnen huiverig zijn om toekomstige risico’s te omschrijven omdat bij een verkeerde inschatting gebruikers een proces proberen aan te spannen tegen de organisatie.

2.5 Theoretisch kader

In deze paragraaf wordt het theoretisch kader behandeld van risicoverslaggeving. In veel vergelijkbare studies naar risicoverslaggeving wordt gebruik gemaakt van de stakeholderstheorie (Amran, 2006). Als overkoepelende theorie wordt de theorie van institutionalisme en isomorfisme gebruikt. Deze theorie geeft inzicht in het ontstaan en met name de ontwikkeling van risicoverslaggeving. Isomorfisme wordt beschreven door de theorie van DiMaggio en Powell, 1983. In 1991 zijn er twee revisies gedaan op deze theorie. De stakeholderstheorie biedt eveneens inzichten in het ontstaan en de aanwezigheid van risicoverslaggeving en ziet dit als een communicatiemiddel met de belanghebbenden om hen “licentie tot opereren” te behouden. De stakeholderstheorie geeft een uitvoerige beschrijving van wat Dimaggio en Powell hebben omschreven als isomorfisme door (in)formele pressie.

2.5.1 Institutionalisme en Isomorfisme

De kern van institutionalisme is dat organisaties in een bepaalde netwerk, door Dimaggio veld genoemd, op den duur op elkaar gaan lijken. Dit proces wordt aangeduid als het proces van homogenisering. Een netwerk of veld is een groep dat bestaat uit concurrenten en organisaties die invloed kunnen uitoefenen op de organisatie zoals leveranciers, klanten, financiers, samenleving en regelgevende instanties. Deze netwerken of velden ontwikkelen zich in vier stadia (Dimaggio & Powell, 1983):

- De eerste stadium is de toename van interacties tussen netwerken, lees organisaties - De tweede stadium is het versterken van banden en structuren tussen de netwerken - De derde stadium is een toename aan informatie over de netwerken

- De laatste stadium is een toename in bewustzijn van de netwerken en de plaats die de organisatie inneemt in de netwerken.

Volgens Dimaggio en Powell leidt het doorlopen van dit proces uiteindelijk tot isomorfisme. Isomorfisme is niets anders dan het eindresultaat van het doorlopen van het proces van homogenisering waar organisaties binnen een bepaald netwerk steeds meer op elkaar gaan lijken (Dimaggio & Powell, 1983). Isomorfisme is te onderscheiden in competitief isomorfisme en institutionele isomorfise.

Competitief isomorfisme is te vergelijken met “survival of the fittest”, een natuurlijk selectieproces. Het is de markt die zorgt wat de norm is. Indien een organisatie niet aan de norm voldoen dient ze stappen te ondernemen om alsnog aan deze norm te voldoen. Indien deze stappen niet of niet tijdig worden genomen verliest de organisatie. Door het afvallen van organisaties die het verste van de norm af staan lijken de overgebleven organisaties alsmaar meer op elkaar.

Bij Institutionele isomorfisme heeft ook de politieke macht en institutionele legitimatie invloed om de vorming van organisaties. Dimaggio en Powell, 1983 onderscheiden drie vormen van isomorfisme; isomorfisme door pressie, mimetische isomorfisme en isomorfisme door normerende processen.

Pressie tot isomorfisme ontstaat volgens Dimaggio en Powell, 1983 door formele en informele pressie op de organisatie van andere organisaties waar men van afhankelijk is en culturele verwachtingen van de samenleving. In de kredietcrisis is deze vorm van isomorfisme weldegelijk te zien. De positie van de

(17)

17

samenleving ten opzichte bestuursbeloningen dwingt banken tot een herziening van het beloningsbeleid om de legitimiteit van de bank niet in het geding te brengen. Druk door andere organisaties is te zien door de zowel formele als informele druk om meer openheid van zaken te geven omtrent de soorten hypotheken van een bank aan De Nederlandsche Bank (DNB) en waarschijnlijk met de stakeholders in de jaarverslagen.

Mimetische isomorfisme is te vertalen als isomorfisme door “kopieergedrag”. Door een bepaald initiatief van een organisatie binnen een netwerk kunnen organisaties dit initiatief overnemen. Volgens Dimaggio en Powell, 1983 is onzekerheid een sterke kracht om imitatiegedrag te bewerkstelligen. Over de vorm en inhoud van risicoverslaggeving hebben banken grotendeels het initiatief tot eigen invulling. De keuze van een branchegenoot om bepaalde risico’s in een bepaalde vorm en kwantiteit toe te lichten kan aanvoelen als een “peer pressure” op andere branchegenoten om eveneens die risico’s toe te lichten ongeacht zij wel of geen staatssteun genieten.

De laatste variant van isomorfisme is isomorfise door normatief gedrag. Oftewel isomorfisme door geldende gebruiken. Volgens Honingh, 2008 is de laatste decennia deze vorm van isomorfisme sterk toegenomen. Een netwerk bestaat met de tijd al meer uit deskundigen in een bepaalde professie die een soortgelijke educatie hebben genoten en een zekere mate van werkervaring hebben opgedaan. Deze ontwikkeling is sterk te zien bij banken. Met name de bestuursvoorzitters kennen een lange geschiedenis bij diverse internationale banken alvorens ze werden benoemd tot voorzitter van de raad van bestuur. Deze bestuursvoorzitters nemen beslissingen die onder andere zijn gestoeld op educatie en ervaring. Ook dit is een kracht die ervoor zorgt dat organisaties met de tijd al meer op elkaar gaan lijken.

DiMaggio en Powell, 1983 omschrijven drie omgevingen van isomorfisme die leiden tot organisaties met een dusdanig patroon, structuur en gedrag dat ze worden geaccepteerd, gelegitimeerd door hun netwerk. Scott en Meyer hebben in 1991 een andere verdeling gemaakt dan competitieve en institutionele omgevingen. Zij schrijven over een technische en institutionele omgeving. Echter, DiMaggio en Powell zijn het niet eens met de omschrijving “technische omgeving” en brengen hun bezwaren daaromtrent ook in 1991 uit. De exacte invulling van deze revisies worden niet in deze paragraaf behandeld.

2.5.2 Stakeholderstheorie

Zoals aangegeven in het introductie van dit hoofdstuk wordt in vergelijkbaar onderzoek veel gebruik gemaakt van de stakeholderstheorie. Echter, de stakeholderstheorie is een theorie waar redelijk wat debat over is gevoerd. In deze scriptie wordt aansluiting gezocht bij deze theorie en waarom deze theorie te gebruiken is in het kader van risicoverslaggeving.

Het debat dat wordt gevoerd over deze theorie is welke reikwijdte het begrip stakeholder zou moeten hebben. Het antwoord op deze vraag ligt aan de basis van het onderscheid tussen de stakeholderstheorie en shareholderstheorie en in hoeverre belanghebbenden of aandeelhouders noodzaak hebben tot notie nemen van onder andere risicoverslaggeving.

Een aantal wetenschappers zijn van mening dat als een organisatie invulling geeft aan de realisatie van maximale aandeelhouderswaarde ten behoeve van de aandeelhouders (shareholders), de overige belanghebbenden (stakeholders) ook worden gediend. Immers, indien er geen winst wordt gemaakt, staat de continuïteit van de organisatie op het spel en kan tot op slot van rekening geen van de belangen van welke partij dan ook worden behartigd. Het omgekeerde is ook waar, stellen zij. (Hage, 2010). Hage is de mening toegedaan dat onder bepaalde voorwaarden de invulling van de shareholderstheorie inderdaad leidt tot het eveneens behartigen van de stakeholdersbelangen en daarmee de

(18)

18

shareholderstheorie gelijk kan worden gesteld aan de stakeholderstheorie. De voorwaarden die Hage onderkent zijn:

- De belangen van aandeelhouders en stakeholders dienen parallel te lopen

- De aandeelhouders dienen voldoende kennis en informatie eigen te maken dat zij de belangen van de stakeholders onderkennen en daar hun keuzen op aan passen.

- Indien aan deze voorwaarden niet wordt voldaan zal alleen een ethische invalshoek van aandeelhouders nog leiden tot belangenbehartiging van stakeholders

De mening van de auteur is dat deze belangen niet per definitie parallel lopen en ethiek op verschillende manier kan worden uitgewerkt. De hedgefonds TCI wilde ABN AMRO opknippen ten einde meer rendement uit de afzonderlijke bedrijfsonderdelen te genereren. Deze belangen lopen simpelweg niet parallel met de belangen van de werknemers of samenleving. De onlusten in de samenleving deed TCI niet tot een andere beslissing te komen. Sinds aan deze voorwaarden niet in alle gevallen kan worden voldaan is er ter degen een onderscheid tussen de belangen van stakeholders en shareholders en is er sprake van twee afzonderlijke theorieën.

Stakeholder is een term dat in de literatuur veel wordt gebruikt. Het laat zich vertalen als belanghebbende. Binnen de stakeholderstheorie zijn twee stromingen die een andere definitie van stakeholders erop na houden. Desmith en Heene 2005 onderkennen:

- De stakeholder sensu lato. Iedere identificeerbare persoon of groep die ofwel beïnvloed wordt door het handelen van de onderneming of die op één of andere manier zelf het handelen van de onderneming beïnvloedt.

- De stakeholder sensu stricto. Diegene die echt noodzakelijk zijn voor het voortbestaan en het succes van de onderneming.

Het verschil in definitie is de vraag hoe groot de invloed moet zijn van een persoon of groep om als belanghebbende aangemerkt te worden. In de literatuur is een verschuiving te zien van de stakeholders definitie in enge zin naar de definitie in brede zin. Tegenwoordig erkennen wij meer belanghebbende dan de benadering stakeholders sensu stricto toelaat.

Een model dat de definitie in brede zin vormgeeft, is het netwerkmodel van Feeman, 1984.

(19)

19

Het netwerkmodel van Freeman brengt niet alleen de primaire stakeholders in kaart. Dit model laat zien dat stakeholders op hun beurt ook andere stakeholders kunnen beïnvloeden. Een voorbeeld in de bancaire wereld is de hedge fonds TCI (aandeelhouders) en ABN AMRO die in 2007 voorstelde ABN AMRO wegens onderwaardering op te splitsen (NRC, 26 maart 2007). Hen roep beïnvloedde andere aandeelhouders maar ook de medewerkers, overheid en samenleving die het voorstel over het algemeen als onwenselijk ervoer. Deze complexe interactie tussen onderneming en belanghebbenden vindt op continue basis plaats in sterkere of zwakkere vorm. Het netwerkmodel van Freeman geeft inzicht in deze interactie.

Categorieën

Belanghebbenden kunnen nader worden onderzocht casu quo verdeeld in lagen van importantie voor de onderneming. Aan welke belanghebbenden zou het management van de onderneming daadwerkelijk aandacht moeten besteden. Hierover hebben Mitchell, Abell & Wood, 1997 een theorie vormgegeven. Ze onderscheiden belanghebbenden in drie basis criteria:

- Macht bepaald in welke mate de belanghebbenden zijn of haar wil kan opleggen

- Legitimiteit bepaald in welke mate de organisatie de wil, eisen en belangen van de belanghebbenden accepteert en wenselijk acht.

- Urgentie bepaald de snelheid waarmee de organisatie om moet gaan om aan de wil, eisen en belangen van een belanghebbenden om te gaan.

Bron: Desmith & Heene, 2005 (model van Mitchell, Abell & Wood).

Het model gaat uit van hoe meer categorieën de belanghebbenden zich eigen maken, hoe prominenter belanghebbenden voor de onderneming worden. De basiscriteria; macht, urgentie en legitimiteit vormen de zogenaamde latente belanghebbenden. De prominentste belanghebbenden in vaknummer 7 vergt continue aandacht van de organisatie om rekening te houden met hen belangen. Bij het behandelen van het netwerkmodel van Freeman is het voorbeeld van TCI aangehaald. Om het voorstel van TCI in die tijd te plaatsen in dit model, kan de volgende analyse worden gemaakt. TCI had volgens financiële kringen een bijstand van 20% van de aandeelhouders (NRC, 26 maart 2007). Daarmee had ze een redelijke macht als belanghebbende. De urgentie was eveneens aanzienlijk gezien het feit dat TCI het voorstel snel wilde implementeren en ze als redelijk “agressief” werd ervaren. Van legitimiteit was nauwelijks sprake gezien andere belanghebbenden kritisch waren over de plannen en niet alleen het financieel

(20)

20

gewin in ogenschouw namen. TCI kan in die tijd voor een classificatie 5 in aanmerking komen. Momenteel is de situatie rondom ABN AMRO drastisch gewijzigd en heeft TCI geen invloed van betekenis. Ze zal buiten de drie basiscriteria van de auteurs vallen en volgens de auteurs hoeft de onderneming geen aandacht meer te besteden aan TCI.

De bancaire branche zit in een turbulente tijd; faillissementen, maatschappelijke verontwaardiging, staatssteun en reorganisaties. Dit model van prominente belanghebbenden ziet er nu anders uit. Voor bepaalde banken zal de overheid als prominente belanghebbende worden gezien. De prominentie van belanghebbenden verschilt per bank en zal in de tijd wijzigen.

Stakeholder sensu lato

Bovenstaand is de definitie van belanghebbenden behandeld, van welke definitie dit onderzoek gebruik maakt en wat de definitie behelst. Vervolgens is aangegeven dat belanghebbenden in mate van prominentie kunnen worden ingedeeld en dat de mate van prominentie kan wijzigen. Nu de kaders zijn behandeld kan invulling worden gegeven aan de essentie van de stakeholderstheorie.

De stakeholderstheorie benadrukt de inzet van belanghebbenden in de onderneming. Door deze inzet zijn het ook belanghebbenden in de onderneming geworden. De inzet kan bestaan uit financieel, menselijk, sociaal of ecologisch kapitaal. Door meerwaarde te creëren voor alle belanghebbenden, krijgt de onderneming haar “licentie voor opereren”. De meerwaarde die de onderneming dient te creëren vormt de tegenprestatie voor de inzet van de belanghebbenden (Geerardyn, 2006). Daarnaast dient de onderneming door het hebben van belanghebbenden en het verkrijgen van hun inzet, continue in conversatie te blijven met de belanghebbenden (Mitchell, 2004). Een veel gebruikt middel om te communiceren met de belanghebbenden is het jaarverslag (Cole & Jones, 2005).

Risicoverslaggeving

In het licht van de stakeholderstheorie is risicoverslaggeving in het jaarverslag een middel om te communiceren met belanghebbenden over hoe de onderneming omgaat met hun inzet. Met andere woorden communiceert de onderneming met haar belanghebbenden over hoe ze meerwaarde creëert voor belanghebbenden door het proces van realisatie van doelstellingen te beheersen en aan te geven welke risico’s ze daarbij erkent, de impact van de risico’s kan zijn en hoe ze met de risico’s wilt beheersen. Als deze communicatiemiddel tezamen met andere communicatiemiddelen belanghebbenden kan aantonen dat ze meerwaarde creëert voor de belanghebbenden, behoudt ze haar “licentie tot opereren”.

2.6 Determinanten voor risicoverslaggeving en conceptueel model

Op het gebied van risicoverslaggeving is redelijk veel onderzoek verricht. De onderzoeken zijn in diverse categorieën te verdelen. Eén categorie onderzoek, onderzoekt de invloedsfactoren op

risicoverslaggeving. Deze invloedsfactoren of determinanten staan bekend als onafhankelijke

invloedsfactoren die in ogenschouw moeten worden genomen om het effect van de kredietcrisis op de risicoverslaggeving te kunnen beoordelen. Hieronder wordt een conclusie geformuleerd over de

onafhankelijke determinanten die blijken uit diverse onderzoeken. De onderzoeken, basis van onderzoek en bevindingen is in de bijlage “onderzoeken naar risicoverslaggeving” opgenomen.

2.6.1 Onafhankelijke determinanten zoals blijkt uit onderzoek

De volgende conclusies kunnen worden geformuleerd op basis van het tabel zoals opgenomen in de bijlagen:

(21)

21

- In vijf studies is aangetoond dat de grootte van de organisatie invloed heeft op de omvang van de

risicoverslaggeving. Bij één studie is hier wel onderzoek naar gedaan maar kon niet eenduidig worden aangetoond. Aangenomen mag worden dat er voldoende empirisch bewijsmateriaal aanwezig is waaruit blijkt dat organisatiegrootte op basis van balanstotaal invloed heeft op de omvang van risicoverslaggeving.

- In één studie is gelijktijdig aangetoond dat;

o Een duallisting in de US invloed heeft op de omvang van risicoverslaggeving

o Het risicoprofiel van een organisatie van invloed is op de omvang van risicoverslaggeving o Meerder onafhankelijke directieleden invloed heeft op risicoverslaggeving

- In één studie is aangetoond dat het hebben van een verhoogd duurzaamheidsrisico invloed heeft op de omvang van toelichting

Deze bevindingen leiden tot het volgende conceptueel model: 2.6.2 Conceptueel model

De organisatiegrootte op basis van balanstotaal is zo goed als onomstreden vastgesteld als

onafhankelijke determinant. Deze determinant zal moeten worden meegenomen in het onderzoek om alleen het effect van de kredietcrisis in kaart te kunnen brengen. Organisatiegrootte staat in een donkerdere kleur rood aangegeven.

De overige determinanten zijn slechts in één onderzoek geconcludeerd. Daarnaast hebben niet alle determinanten effect op Britse, Duitse en Scandinavische banken. Deze determinanten worden door de auteur ervaren als geen of nauwelijks van invloedzijnde op risicoverslaggeving van banken die dusdanig in staat zijn om het beeld van het effect van de kredietcrisis te vertroebelen. Derhalve worden deze determinanten niet verder meegenomen in het onderzoek.

(22)

22

Hoofdstuk 3

(23)

23

3. ONDERZOEKSONTWERP

3.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 zijn een aantal hypothesen geformuleerd met betrekking tot de ontwikkeling van risicoverslaggeving van banken als gevolg van de kredietcrisis. In dit hoofdstuk wordt kortstondig de hypothesen geformuleerd zoals ze zijn geformuleerd in hoofdstuk 2. Vanuit de hypothesen wordt aandacht besteed op welke wijze, in welke bronnen en in welke tijdsbestek de gegevens worden verzameld. Vervolgens wordt de onderzoeksmethode en de beperkingen van de onderzoeksmethode behandeld.

3.2 Onderzoeksmodel

De centrale onderzoeksvraag is:

“Is de kredietcrisis van invloed op de ontwikkeling van risicoverslaggeving van banken in hun jaarverslag” In feite wordt onderzoek gedaan naar een invloedsfactoor op risicoverslaggeving als zijnde een

bepalende gebeurtenis in een sector.

Om deze vraag te beantwoorden dienen meerdere hypothesen te worden betrokken in het onderzoek om uiteindelijk de vraag te kunnen beantwoorden. Daarnaast dient gecorrigeerd te worden voor invloedsfactoren die ook van invloed zijn op de ontwikkeling van risicoverslaggeving.

3.2.1 Hypothesen Tijdsbestek

De eerste perikelen van de kredietcrisis waren in de zomer van 2007 in de Verenigde Staten zichtbaar. Om het effect van de kredietcrisis te onderzoeken wordt begonnen met de jaarverslagen van 2006 om zeker te stellen dat de kredietcrisis vooralsnog geen invloed kan hebben op de risicoverslaggeving. 2008 was een jaar waar de kredietcrisis al een jaar tot anderhalf jaar in ontwikkeling was. De meeste banken in de later de bespreken selectie hebben staatssteun moeten aanvragen om hun operatie te kunnen blijven continueren. Het effect van de kredietcrisis zou het grootste moeten zijn in het tijdsbestek van 2006 tot 2008 waar 2007 een jaar is dat niet elke bank de consequenties van de kredietcrisis voelde vanaf de zomer 2007 tot eind 2007. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Scandinavische banken. De hypothese die hieruit wordt afgeleid is:

H1 = Risicoverslaggeving is in 2008 in omvang toegenomen ten opzichte van 2006 Kernrisico’s

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat risico’s veelal niet voldoende zijn toegespitst op de activiteiten van een organisatie. Dit is overigens geen bevinding specifiek voor banken maar voor beursgenoteerde ondernemingen in het algemeen. De verwachting is dat door de kredietcrisis banken significant meer aandacht besteden aan deze kernrisico’s:

- Kredietrisico: Het risico dat de counterparty niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen. (Cabedo en Tirado, 2004)

- Marktrisico: Het risico van wijzigen van financiële marktprijzen, percentages en zodoende de waarde van een product of portefeuille van producten reduceert. (Servaes en Tufano, 2006) - Liquiditeitsrisico: Het risico dat de organisatie niet meer aan zijn betaalverplichtingen kan voldoen

(Cabedo en Tirado, 2004)

(24)

24

Daarentegen verwacht de auteur dat banken niet significant meer aandacht besteden aan de niet kernrisico’s zoals:

- Operationele risico’s - Strategische risico’s - Overige financiële risico’s

Voor een nadere categorisering van de risico’s zie bijlage “Codingrid en codeerregels”. Deze verwachtingen leiden tot de volgende hypothesen:

H1 = Risicoverslaggeving is in 2008 significant toegenomen op de kernrisico’s ten opzichte van 2006 H1 = Risicoverslaggeving is in 2008 niet significant toegenomen op de niet kernrisico’s ten opzichte van 2006

Kwantiteit

De verwachting van de auteur is dat banken neigen naar het meer kwantitatief omschrijven van de hypothekenportefeuilles en overige producten. Immers, in deze tijd van crisis zou een belanghebbende geintresseerd zijn in de omvang van de Alt A hypothekenportefeuille, de Collaterized Debt Obligations (CDO), Mortgage Backed Securities (MBS) en de omvang van de Credit Default Swaps (CDS’en) en de mogelijk afgegeven of de verkregen collaterals en de omvang van de impairments op de portefeuilles. De verwachting is dan ook:

H1 = Risicoverslaggeving is kwantitatief in omvang toegenomen ten opzichte van 2006 Determinant balanstotaal

In veel studies is gebleken dat de determinant balanstotaal en positieve correlatie heeft met de omvang van risicoverslaggeving. In het onderzoek van PM Linsley et al.,2006 is deze conclusie tevens voor banken gerapporteerd. In dit onderzoek is geen hypothese opgenomen omtrent de balanstotaal en omvang van de risicoverslaggeving gezien het resultaat in eerdere studies reeds is aangetoond. Echter, in het onderzoek naar het effect van de kredietcrisis op de risicoverslaggeving dient wel gecorrigeerd te worden voor een stijging in balanstotaal van 2006 naar 2008.

In dit onderzoek is gekozen voor een benadering om de determinant geen invloed te laten uitoefenen op de omvang van risicoverslaggeving. Dit is noodzakelijk omdat de balanstotalen van de totale steekproef van 9.490 miljard euro is toegenomen tot 12.473 miljard euro in 2008. In het onderzoek worden het aantal zinnen gedeeld door het balanstotaal in miljarden. De uitkomst is een verhoudingsgetal als zijnde en zin per miljard euro balanstotaal. Deze benadering heeft tevens een beperking. In eerdere onderzoeken is vastgesteld dat risicoverslaggeving in omvang toeneemt als de balanstotaal toeneemt. Echter, door het uitdrukken in een verhoudingsgetal wordt aangenomen dat er een één op één relatie bestaat. In andere woorden, dat per euro balansstijging tevens de risicoverslaggeving met een “gedeelte zin” toeneemt. Hoewel dit niet aannemelijk is, geldt het inbrengen van een verhoudingsgetal als een voorzichtige benadering voor het corrigeren van de determinant balansgrootte.

3.3 Steekproefrationale

3.3.1 Steekproef

Het recht dat in een bepaald land geldt heeft invloed op de ontwikkeling van verslaggevingsrecht en daarmee wettelijke regels omtrent risicoverslaggeving. Alvorens banken uit verschillende landen te

(25)

25

vergelijken dient eerst notie te worden genomen van eventuele wettelijke invloedsfactoren op de ontwikkeling van risicoverslaggeving.

In het onderzoek Law and Finance (La Porta et al, 1997) maakt La Porta een vergelijking tussen landen voor onder andere aandeelhoudersprotectie, schuldeisersprotectie en handhaving van het recht. In het onderzoek maakt men onderscheid in het Britse, Franse, Duitse en Scandinavisch recht. In deze vier groepen kunnen meerdere landen hun rechtsoorsprong vinden. Bijvoorbeeld, Nederland behoort tot de groep van recht van Franse oorsprong. Binnen de rechtsgroepen onderzoekt La Porta op verscheidende gebieden hoe de rechten van een aandeelhouder, schuldeiser en handhaving van het recht is verankert in de wetgeving.

Het onderzoek van La Porta laat zien dat de Engelse wetgeving met name is gericht op aandeelhoudersprotectie en in mindere mate op schuldeisersprotectie. Daarentegen is het Duitse en Scandinavisch recht gericht op schuldeisersprotectie en kennen een degelijke wettelijke verankering van naleving van het recht. De Franse wetgeving laat op alle gebieden de laagste scoren zien.

Het verdiend de voorkeur om groepen banken te creëren die zoveel mogelijk op elkaar “lijken” door de banken uit één rechtsdoctrine te laten komen. Daarbij moeten groepen in voldoende omvang kunnen worden gecreëerd en dient de risicoverslaggeving voldoende te zijn ontwikkeld.

Onderstaand zijn een drietal tabellen opgenomen uit de studie van La Porta van de performance van Duitsland, Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk op de gebieden aandeelhoudersprotectie, schuldeisersprotectie en handhaving.

Shareholder rights (bron: La Porta et al, 1997)

One share one vote Proxy by mail allowed Shares not blocked before meeting Cumulative voting Oppressed minority Preemtive right to new issues % of share capital to call een ESM Anti director rights Mandatory dividend UK 0 1 1 0 1 1 0.10 5 0.00 DE 0 0 0 0 0 0 0.05 0 0.00 Scan 0 0,25 1 0 0 0,75 0.10 3 0.00

Creditor rights (bron: La Porta et al, 1997)

No automatic stay on assets Secured creditors first Restrictions for going into reorganization Management does not stay in reorganization Creditor rights Legal reserve required as a % of capital UK 1 1 1 1 4 0.00 DE 1 1 1 0 3 0.10 Scan 0.25 1 0.75 0 2 0.16

Rule of Law (bron: La Porta et al, 1997)

(26)

26

Efficiency of judicial system Rule of Law Corruption Risk of expropriation Risk of contract repudiation Rating of Accounting standards

UK 10.00 8.57 9.10 9.71 9.63 78

DE 9.00 9.23 8.93 9.90 9.77 62

Scan 10.00 10.00 10.00 9.66 9.44 74

In de keuze om aandeelhouders te beschermen is er een verschil tussen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Scandinavië. In het Duitse recht zijn er nauwelijks rechten voor aandeelhouders te ontlenen. Dit is in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk die wellicht de meeste wettelijke bepaling ten behoeve van aandeelhouders heeft opgenomen. Scandinavië neemt een tussenpositie in ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.

Op basis van schuldeisersbescherming en naleving van het recht, gelden alle drie de landen als vooruitstrevend. Voor schuldeisers zijn er relatief veel rechten te ontlenen en het recht wordt daadwerkelijk nageleefd. Verenigd Koninkrijk is een uitzondering op de regel dat het van origine Duitse en Scandinavisch recht meer wettelijke bepalingen ten behoeve van schuldeisersbescherming heeft opgenomen dan het Britse recht.

Vanuit het geldende recht waar onder andere richtlijnen voor verslaggeving en risicoverslaggeving uit voortvloeien lijken de landen Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Scandinavië in met name de rating van acounting standards sterk op elkaar en zijn van een hoog niveau. Dit gegeven is in ogenschouw genomen alvorens de risicoparagrafen van banken uit verschillende rechtsdoctrines met elkaar te vergelijken.

Een land zou redelijk moeten zijn ontwikkeld in financiële dienstverlening om afdoende banken in eenzelfde rechtsdoctrine zoals beschreven door La Porta et al. te creëren. Zowel Verenigd Koninkrijk als Duitsland kennen grote banken die internationaal opereren. Het internationaal opereren geldt ook voor de Scandinavische banken alleen de balansomvang is doorgaans wat kleiner maar laten zich wel vergelijken met de kleinere beursgenoteerde Britse en Duitse banken. In de steekproeven wordt gekozen voor een gelijk aantal banken in een bepaald land die beursgenoteerd zijn. Duitsland kent slecht drie beursgenoteerde ondernemingen. Twee niet beursgenoteerde banken moeten worden toegevoegd die in balansomvang wel te vergelijken moeten zijn met de overige banken.

Deze drie facetten, rechtsoorsprong, de professionaliteit van risicoverslaggeving en bankenlandschap zijn in overweging genomen om Britse, Duitse en Scandinavische (voornamelijk Zweedse) banken met elkaar te vergelijken. De Auteur is van mening dat de banken uit Noordwest Europa goed met elkaar te vergelijken zijn.

3.3.2 Steekproefomvang

In totaal zijn er vijf Britse, vijf Duitse en vijf Scandinavische (voornamelijk Zweedse) banken betrokken voor twee jaar. Daarmee zijn voor het jaar 2006 vijftien banken betrokken en voor 2008 eveneens vijftien banken. Zie voor de geselecteerde banken de bijlage “Lijst met onderzochte banken”.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verandering in regulering, door middel van het advies van de monitoring commissie corporate governance, heeft dan ook weinig effect gehad op de risicoverslaggeving van Nederlandse

Voor het meten van de invloed van het rechtssysteem is in het onderzoek, naar aanleiding van andere onderzoeken, getoetst of autoproducenten in landen met een common law

[r]

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

Daarbij wordt alleen het gedeelte voorafgaande aan de jaarrekening (i.c. balans, winst-en-verlies- rekening, kasstroomoverzicht en toelichting daarop) meegenomen. B) Daarna wordt

In deze thesis is onderzoek gedaan naar de invloed die de aanwezigheid van een Chief Risk Officer in een onderneming heeft op de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de

Een onderzoek bij gemeenten naar welke risico’s ze rapporteren en of deze risico’s daadwerkelijk risico’s zijn die thuis horen in de paragraaf weerstandsvermogen

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,