• No results found

De invloed van negatieve publiciteit op risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van negatieve publiciteit op risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van negatieve publiciteit op risicoverslaggeving

in jaarverslagen van autoproducenten

Hollandscheveld, 31 augustus 2012

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Opleiding: Msc Controlling

Naam:

Jos Everts

Studentnummer:

s1928562

Adres:

Schoonhovenweg 4

7913XH Hollandscheveld

E-mail:

j.everts.1@student.rug.nl

jos_everts@hotmail.com

Afstudeerbegeleider:

drs. E.P. Rutkens RE

Tweede begeleider:

drs. F.W. Hanekamp RE

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie in het kader van het afronden van mijn masteropleiding Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na het behalen van mijn HBO diploma Bedrijfseconomie heb ik er voor gekozen om verder te studeren aan de universiteit. Dit heeft mijn kennis op meerdere vlakken verbreed en van deze keuze heb ik dan ook geen spijt gehad. De scriptie gaat in op risicoverslaggeving door autoproducenten naar aanleiding van negatieve publiciteit. Mijn interesse voor risicoverslaggeving is gewekt tijdens het schrijven van de bachelorscriptie en door het vak Internal Control: Risk Management. De nieuwsberichten rondom terugroepacties door autoproducenten en de publieke belangstelling hiervoor hebben mij doen besluiten om autoproducenten nader onder de loep te nemen.

Voor het schrijven van deze scriptie wil ik een aantal personen bedanken. Vanuit de Rijksuniversiteit Groningen wil ik mijn begeleider dhr. E.P. Rutkens bedanken voor zijn opmerkingen en adviezen, deze hebben mij in de goede richting gewezen voor het schrijven en afronden van mijn scriptie. Ook wil ik dhr. F.W. Hanekamp bedanken voor zijn

opmerkingen als tweede begeleider. Verder wil ik mijn ouders bedanken, zij hebben mij de mogelijkheid gegeven om te studeren en hebben mij tijdens de gehele studieperiode gesteund. Ook wil ik mijn zus, zwager, overige familie, vrienden en studiegenoten bedanken voor de getoonde interesse tijdens het schrijven van mijn scriptie.

Tot slot wens ik een ieder veel leesplezier. Jos Everts

(3)

2

Samenvatting

Risicoverslaggeving is de afgelopen jaren steeds meer onderwerp van onderzoek. In deze scriptie is de invloed van negatieve publiciteit op risicoverslaggeving door autoproducenten onderzocht. De negatieve publiciteit waarmee autoproducenten te maken hebben is

voornamelijk veroorzaakt door de vele terugroepacties die uitgevoerd zijn. De invloed van negatieve publiciteit op risicoverslaggeving is onderzocht met de inzichten vanuit de legitimiteitstheorie. De legitimiteit van een onderneming kan gevaar lopen door negatieve publiciteit.

In de literatuur worden risico’s onderverdeeld in verschillende categorieën. Verder blijkt dat ondernemingen meer gaan rapporteren in het jaarverslag naar aanleiding van gebeurtenissen die de onderneming in een negatief daglicht stellen. Andere factoren die invloed hebben op de mate van verslaggeving die in de literatuur worden genoemd zijn het rechtssysteem van een land, de grootte van de onderneming en de aanwezige auditor. Het rechtssysteem is in de literatuur onderverdeeld in common en code law, bij de auditor wordt onderscheid gemaakt tussen een auditor afkomstig van een Big4 kantoor of van een ander kantoor. De

onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal staat is:

In hoeverre beïnvloedt negatieve publiciteit de rapportage over risico’s in jaarverslagen van autoproducenten om daarmee legitimiteit te behouden?

Van 37 autoproducenten wereldwijd zijn vier jaarverslagen doorgenomen om de mate van risicoverslaggeving vast te stellen. De mate van risicoverslaggeving wordt gemeten aan de hand van een 7-tal risicocategorieën. Aan elk jaarverslag wordt op deze wijze een score gekoppeld met een minimum van 0 (over geen enkel risicocategorie wordt gerapporteerd) en een maximum van 7 (over alle risicocategorieën wordt gerapporteerd). Om de invloed van negatieve publiciteit te onderzoeken worden twee periodes bekeken, namelijk de jaren 2004 en 2005 in vergelijking met de jaren 2008 en 2009. Deze jaren kunnen gezien worden als een periode voor de toename van negatieve publiciteit en een periode daarna.

De conclusie luidt dat autoproducenten in de jaren 2008 en 2009 over meer risico’s in het jaarverslag rapporteren dan in de jaren 2004 en 2005. Negatieve publiciteit speelt in deze sector een rol en autoproducenten rapporteren meer om hun legitimiteit niet te verliezen. Verder toont het onderzoek een verband aan tussen de mate van risicoverslaggeving en ondernemingsgrootte, uit de resultaten blijkt dat de gemeten ondernemingsgrootte voor 3,6% een verklaring is voor de mate van risicoverslaggeving in het jaarverslag. Ook is er een verband waarneembaar tussen de mate van risicoverslaggeving en de aanwezigheid van een Big4 auditor. In dit onderzoek is de aanwezigheid van een Big4 auditor voor 4,1% een verklaring voor de mate van risicoverslaggeving. Deze resultaten komen overeen met

resultaten van andere onderzoeken. Tenslotte toont het onderzoek aan dat autoproducenten in landen met een code law rechtssysteem over meer risico’s rapporteren dan autoproducenten in landen met een common law rechtssysteem. Deze conclusie komt niet overeen met ander onderzoek waarin gesteld wordt dat juist ondernemingen die vallen onder een common law rechtssysteem uitgebreider rapporteren over risico’s. Een oorzaak van deze afwijking kan de scheve verhouding zijn van het aantal autoproducenten in het onderzoek die vallen onder de verschillende rechtssystemen. Van de 37 autoproducenten in het onderzoek zijn er 12

gevestigd in een land met een common law rechtssysteem en 25 in een land met een code law rechtssysteem.

(4)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Samenvatting ... 2

1. Inleiding ... 5

1.1. Relevantie en wetenschappelijke bijdrage ... 5

1.2. Onderzoeksvraag en deelvragen ... 6

1.3. Onderzoeksopzet ... 7

1.4. Structuur van het rapport ... 7

2. Negatieve publiciteit ... 8

2.1. Definitie negatieve publiciteit ... 8

2.2. Positieve en negatieve informatie ... 8

2.3. Imago en reputatie ... 9

2.4. Conclusie ... 10

3. Risico’s en risicoverslaggeving ... 11

3.1. Risico’s ... 11

3.2. Risicocategorieën ... 11

3.3. Risicoverslaggeving in het jaarverslag ... 12

3.4. Invloed van andere factoren op risicoverslaggeving ... 15

3.5. Conclusie ... 16

4. Legitimiteitstheorie en risicoverslaggeving ... 17

4.1. Legitimiteitstheorie ... 17

4.2. Legitimiteitstheorie en verslaggeving ... 18

4.3. Conclusie ... 19

5. Risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten ... 21

5.1. Autoproducenten in wetenschappelijk onderzoek ... 21

5.2. Risico’s en risicoverslaggeving door autoproducenten ... 21

5.3. Conclusie ... 22 6. Onderzoeksopzet ... 23 6.1. Onderzoeksmethode ... 23 6.2. Hypothesen ... 23 6.3. Dataverzameling ... 25 7. Resultaten ... 27

(5)

4 7.1. Beschrijvende statistiek ... 27 7.2. Toetsen hypothesen ... 30 7.3. Conclusie ... 33 8. Conclusie ... 35 8.1. Conclusie ... 35

8.2. Beperkingen van het onderzoek ... 36

8.3. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 36

Bijlage 1 ... 42

Bijlage 2 ... 43

(6)

5

1. Inleiding

Dit hoofdstuk bespreekt eerst de relevantie en de wetenschappelijke bijdrage. Daarna worden de onderzoeksvraag en de deelvragen uiteengezet. Het hoofdstuk gaat verder met de

onderzoeksopzet en de slotparagraaf geeft een beschrijving van de structuur van het rapport.

1.1. Relevantie en wetenschappelijke bijdrage

In de afgelopen jaren hebben verschillende autoproducenten terugroepacties uitgevoerd om gebreken aan auto’s te repareren. In 2006 waren het Renault, Ford, General Motors, Mazda en Mercedes die een terugroepactie hielden1. Een terugroepactie kan naast de financiële schade ook gevolgen hebben voor het imago van een autoproducent.

Een veel besproken terugroepactie uit het verleden is die van de Ford Pinto. Gioia (1992) verwijst in zijn artikel naar de kosten en baten analyse die Ford maakte om te besluiten of ze de Ford Pinto wel of niet terug zouden roepen. In deze kosten en baten analyse heeft Ford bedragen toegekend aan mensenlevens en verwondingen van mensen. Ford kwam tot de conclusie dat het terugroepen van auto’s vele malen duurder was dan het eventueel uitbetalen van schadevergoedingen aan nabestaanden en slachtoffers. Media en publiek hebben Ford deze afweging zwaar aangerekend met een rechtszaak als gevolg.

In de afgelopen jaren zijn het aantal terugroepacties toegenomen met een toename van media-aandacht voor terugroepacties als gevolg. Terugroepacties staan in meerdere

wetenschappelijke onderzoeken centraal. McDonald (2006) en Bae en Benítez-Silva (2011) hebben zich gericht op de terugroepacties van autoproducenten in Amerika. Beide

onderzoeken ontdekten een forse toename van het aantal teruggeroepen auto’s, dit met hoge kosten voor het herstellen van gebreken als gevolg.

De toename van media-aandacht over problemen met auto’s kan een gevaar vormen voor de legitimiteit van autoproducenten. Het verliezen van legitimiteit kan grote gevolgen met zich mee brengen indien consumenten de producten niet meer aanschaffen. Er zijn onderzoeken die dieper ingaan op de legitimiteit van een onderneming. Patten (1991) heeft de

legitimiteitstheorie in zijn onderzoek toegepast in relatie met verslaggeving en concludeert dat de mate van het opnemen van sociale informatie in het jaarverslag gerelateerd is aan publieke druk. Onderzoeken van Patten (1992) en Deegan et al. (2000) zijn gericht op de reactie van Exxon na een ongeluk met één van hun schepen die olievervuiling als gevolg had. Beide onderzoeken hebben in de jaarverslagen van Exxon na het ongeluk een forse toename ontdekt van sociale informatie in vergelijking met jaarverslagen voor het ongeluk.

O’Donovan (2002) geeft aan dat veranderingen in sociale normen en waarden een reden kan zijn voor verandering van de onderneming en dat dit de legitimiteit in gevaar kan brengen. Het managen van legitimiteit is volgens O’Donovan (2002) de reactie op een gebeurtenis die veel in de publiciteit is. Het jaarverslag wordt door het management van ondernemingen gebruikt om te reageren op publieke druk, met name als reactie op negatieve

mediaverslaggeving (O’Donovan, 2002). Deegan (2002) ontdekte ook een relatie tussen media-aandacht en verslaggeving. Een toename van media-aandacht zorgt voor een toename van verslaggeving in het jaarverslag, ondernemingen gebruiken het jaarverslag om steun van de maatschappij terug te veroveren (Deegan, 2002).

1

(7)

6 Uit onderzoek van Matos en Veiga (2004) blijkt dat negatieve publiciteit een schadelijk effect heeft op de houding van consumenten. Deze houding wordt gecreëerd door het imago van een product of onderneming en is positief of negatief (Matos en Veiga, 2004). De onderzoekers beschouwen de houding van consumenten als een samenstelling van een cognitieve (kennis) en gedrag dimensie. Matos en Veiga (2004) hebben ook gekeken naar de reactie van

ondernemingen op negatieve publiciteit en komen tot de conclusie dat ondernemingen met hun reactie niet in staat zijn het probleem te verzwakken.

Dit onderzoek zal dieper ingaan op het probleem ‘negatieve publiciteit’ en of wereldwijde autoproducenten om deze reden meer over risico’s rapporteren omdat hun legitimiteit gevaar kan lopen. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag in hoeverre negatieve publiciteit

invloed heeft op risicoverslaggeving door wereldwijde autoproducenten. Het onderzoek is een aanvulling op eerdere theorieën over de relatie tussen negatieve publiciteit,

risicoverslaggeving in jaarverslagen en de legitimiteitstheorie door een koppeling te leggen met risicoverslaggeving door autoproducenten. Negatieve publiciteit wordt in dit onderzoek gezien als negatieve berichtgeving over geproduceerde auto’s. Negatieve berichten over het product kan invloed hebben op het gedrag van consumenten (Griffin et al., 1991; Matos en Veiga, 2004) en op het imago van een product of onderneming (Matos en Veiga, 2004). Hier wordt in de paragrafen 2.2. en 2.3. uitgebreider bij stilgestaan.

Tot op heden is nog niet onderzocht of negatieve publiciteit invloed heeft op

risicoverslaggeving door autoproducenten in het jaarverslag. Vergelijkend onderzoek heeft wel plaats gevonden binnen de oliesector. Deze sector heeft centraal gestaan in onderzoek naar de relatie tussen negatieve publiciteit en verslaggeving in het jaarverslag. Patten (1992) ontdekte in zijn onderzoek dat oliemaatschappijen over gaan tot meer vrijwillige rapportage van milieuverslaggeving in het jaarverslag na een milieuprobleem. Het onderzoek van Patten (1992) is echter niet expliciet gericht op risicoverslaggeving.

De probleemstelling van het onderzoek is gericht op de invloed van negatieve publiciteit op legitimiteit van autoproducenten en wat deze publiciteit doet met risicoverslaggeving in het jaarverslag. Zoals uit de resultaten van Matos en Veiga (2004) blijkt, hebben ondernemingen moeite met het probleem ‘negatieve publiciteit’. Dit onderzoek zal de bestaande literatuur aanvullen door de invloed van negatieve publiciteit en legitimiteitstheorie op

risicoverslaggeving door autoproducenten te onderzoeken. Het onderzoek is in dat opzicht vernieuwend omdat deze combinatie van onderwerpen voor het eerst plaats vindt.

Aan de hand van de resultaten kunnen belanghebbenden zich een beeld vormen over hoe autoproducenten met negatieve publiciteit omgaan. De nadruk van het onderzoek ligt met name op het feit of autoproducenten anders rapporteren over risico’s naar aanleiding van de negatieve publiciteit.

1.2. Onderzoeksvraag en deelvragen

Voor de uitvoering van het onderzoek is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: In hoeverre beïnvloedt negatieve publiciteit de rapportage over risico’s in jaarverslagen van autoproducenten om daarmee legitimiteit te behouden? Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld:

(8)

7 - Wat zijn risico’s en wat is er in de literatuur bekend over risicoverslaggeving in jaarverslagen?

- Wat is de legitimiteitstheorie en welke invloed heeft de legitimiteit van een onderneming op risicoverslaggeving in jaarverslagen?

- Wat is er in de literatuur bekend over risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten?

1.3. Onderzoeksopzet

Om de deelvragen te beantwoorden vindt een literatuuronderzoek plaats. Aan de hand van de conclusies van het literatuuronderzoek worden hypotheses opgesteld die daarna getoetst worden. De hypothese van het onderzoek is gericht op een vergelijking tussen twee perioden om op deze manier de invloed van negatieve publiciteit te toetsen. Jaarverslagen van

autoproducenten uit vier verschillende jaren worden met elkaar vergeleken om te onderzoeken of negatieve publiciteit een verandering in risicoverslaggeving veroorzaakt heeft. Deze relatie tussen risicoverslaggeving en de jaartallen van de jaarverslagen is de hoofdrelatie van het onderzoek. De overige hypothesen hebben betrekking op de mogelijke invloed van andere factoren op risicoverslaggeving. Deze variabelen worden gebruikt om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te vergroten. In dit onderzoek zullen de grootte van een onderneming, het rechtssysteem van een land en de aanwezigheid van een Big4 auditor in relatie tot risicoverslaggeving getoetst worden. In alle hypothesen is risicoverslaggeving de afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen zijn achtereenvolgens de getoetste jaren, de ondernemingsgrootte, het rechtssysteem en de aanwezige auditor.

De benodigde data om de hypothesen te toetsen komen uit jaarverslagen van

autoproducenten. De jaarverslagen worden doorgenomen om te beoordelen over hoeveel risico’s gerapporteerd wordt, elk jaarverslag krijgt op deze wijze een score toegekend. In paragraaf 6.3. is het toekennen van de scores aan jaarverslagen uitgelegd.

1.4. Structuur van het rapport

In het volgende hoofdstuk begint het literatuuronderzoek. Elke deelvraag wordt in een apart hoofdstuk besproken zodat de hoofdstukken 2 tot en met 5 elk een deelvraag bevat. In hoofdstuk 6 zullen aan de hand van de uitkomsten van het literatuuronderzoek hypothesen opgesteld worden die later in het onderzoek worden getoetst, tevens wordt in het hoofdstuk de onderzoeksopzet verder toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het onderzoek en tenslotte worden in hoofdstuk 8 de conclusies beschreven.

(9)

8

2. Negatieve publiciteit

In dit hoofdstuk van het literatuuronderzoek wordt ingegaan op de betekenis van negatieve publiciteit en de impact hiervan. Zodoende wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag. Het hoofdstuk staat ook stil bij de gevolgen van negatieve publiciteit voor het imago en reputatie van een product of onderneming.

2.1. Definitie negatieve publiciteit

Publiciteit wordt in de Nederlandse encyclopedieën omschreven als aandacht van de media, zoals kranten en televisie, voor een bepaald onderwerp. Deze aandacht van de media kan zowel positief als negatief zijn. Positieve publiciteit is op een positieve wijze een zaak of product onder de aandacht van het publiek brengen. Reclamebureaus beschouwen positieve publiciteit als gegarandeerde, continue aandacht voor een product of organisatie. Negatieve publiciteit rondom een product, en wat de publiciteit veroorzaakt, wordt gezien als

antireclame.

In de literatuur komen meerdere definities van negatieve publiciteit voor. Sherrell en Reidenbach (1986) beschrijven negatieve publiciteit als het verspreiden van mogelijke informatieschade, door het presenteren van minachtend nieuws over een product, dienst of individu in een publicatie, uitzending van media of via mond-tot-mondreclame.

Henard (2002) beschrijft negatieve publiciteit als het associëren van een activiteit met negatieve gevolgen. Het doel hiervan is dat mensen ophouden met deze activiteiten door de angst of vrees voor de genoemde negatieve gevolgen (Henard, 2002).

Matos en Veiga (2004) hebben de volgende definitie voor negatieve publiciteit in hun onderzoek aangehouden: ‘de niet-gecompenseerde verspreiding van potentieel schadelijke informatie door het presenteren van kleinerend nieuws over een product, service business unit of individu in gedrukte of uitzendende media of door mond-tot-mondreclame’ (Matos en Veiga, 2004, p. 3.). De definities gebruikt door Sherrell en Reidenbach (1986) en Matos en Veiga (2004) zijn vrijwel gelijk.

2.2. Positieve en negatieve informatie

Over het algemeen heeft negatieve informatie meer impact op de houding van consumenten dan positieve informatie (Henard, 2002). Een oorzaak hiervan is dat positieve informatie verwacht wordt en daardoor weinig impact heeft, terwijl negatieve informatie onverwacht komt en daarom waarschijnlijker is om te geloven (Richins, 1984; Henard, 2002). Volgens Henard (2002) besteden mensen meer aandacht aan negatieve informatie dan aan positieve informatie bij het evalueren van een bericht, dit wordt ook wel ‘negativity bias’ genoemd. Negatieve informatie vangt blijkbaar in sterkere mate aandacht van mensen dan positieve informatie. Een andere reden waarom negatieve informatie krachtiger is komt doordat negatieve informatie vaak langer blijft hangen in de gedachten van mensen. Lange tijd na publiciteit van de informatie blijft de zogenaamde ‘negativity bias’ bestaan (Henard, 2002). In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de kracht van negatieve informatie, een voorbeeld is het voorstukje van het nieuwsbulletin waarin op een negatief verhaal gewezen wordt om zo de kijker te behouden. Henard (2002) concludeert dat negatieve informatie de aandacht van mensen meer effectief grijpt dan positieve informatie.

(10)

9 Andere aannames over negatieve informatie zijn afkomstig uit literatuur over public relations en publiciteit. Ahluwalia et al. (2000) stellen vast dat negatieve informatie bijna altijd

verwoestend is voor een onderneming met grote verliezen van opbrengst en marktaandeel als gevolg. Consumenten reageren op vergelijkbare wijze op negatieve publiciteit (Ahluwalia et al., 2000). De impact van negatieve publiciteit is in verschillende mate schadelijk voor een onderneming (Henard, 2002; Matos en Veiga, 2004). Negatieve publiciteit over

ondernemingen kan zowel de opvattingen als het gedrag van consumenten beïnvloeden en heeft een schadelijk effect op de houding van consumenten (Matos en Veiga, 2004). Hierbij is wel een onderscheid ontdekt tussen negatieve publiciteit over de onderneming of over het product, de houdingen van consumenten worden namelijk verschillend beïnvloed. Het imago van een product wordt meer beïnvloed indien de negatieve informatie gerelateerd is aan het product en haar eigenschappen (Matos en Veiga, 2004).

Uit onderzoek van Griffin et al. (1991) blijkt dat negatieve publiciteit een serieuze bedreiging kan zijn voor het welzijn van een onderneming. Negatieve informatie kan namelijk een aanzienlijke invloed uitoefenen op het verbruik van de consument en gerelateerde overtuigingen en houdingen (Griffin et al., 1991). De onderzoekers noemen een aantal belangrijke situationele factoren die kunnen leiden tot verandering van de houding van een consument die gebaseerd is op negatieve publiciteit. Deze factoren zijn geloofwaardigheid, verantwoordelijkheid, geschiedenis en reactie tactiek van de onderneming (Griffin et al., 1991). Er is niet bewezen of deze factoren ook invloed kunnen uitoefenen op de intenties van consumenten om een product aan te schaffen.

Onderzoek van Berger et al. (2010) toont juist aan dat negatieve publiciteit ook een positief effect kan hebben. Het positieve of negatieve effect van negatieve publiciteit is afhankelijk van het bestaande bewustzijn over een product. Het onderzoek van Berger et al. (2010) toont aan dat een negatieve beoordeling van een boek door de New York Times toch kan zorgen voor een toename van de verkoop van het boek. Dit is afhankelijk van het feit of het boek van een nieuwe of een gevestigde schrijver is. Een negatieve beoordeling over een boek van een nieuwe schrijver leidt toch tot een toename van de verkoop (Berger et al., 2010).

2.3. Imago en reputatie

Negatieve publiciteit kan het imago en reputatie van een onderneming schaden. Het herstellen van een imago kost meer tijd dan het opbouwen van een imago, een oorzaak hiervoor is dat negatieve informatie de aandacht van mensen meer effectief grijpt dan positieve informatie (Henard, 2002). Het opbouwen van een imago door een onderneming kost tijd en geld, terwijl één fout het imago weer kan afbreken. De reputatie van een onderneming is het oordeel van het publiek over de betrouwbaarheid van een persoon of onderneming op langere termijn (Posner, 2000). De reputatie ontstaat door oordelen op verschillende aspecten, op

verschillende tijdstippen door verschillende partijen. Volgens Posner (2000) wordt reputatie dus gevormd door de tijd, dit tijdsverloop van een reputatie wordt ook erkend door Barnett et al. (2006).

Kim et al. (2007) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van negatieve publiciteit op de publieke opinie over universiteiten. Zij komen tot de conclusie dat media-aandacht een belangrijke rol speelt in het versterken of beschadigen van het publieke beeld over een

organisatie. Negatieve publiciteit doet echter meer dan alleen het vorm geven aan opvattingen van mensen. Negatieve publiciteit kan ook van invloed zijn op verschillende vormen van publieke steun die een aanzienlijke invloed kan hebben op een organisatie (Kim et al., 2007).

(11)

10 De resultaten benadrukken het belang van een wederzijds gunstige relatie tussen een

organisatie en de media.

2.4. Conclusie

In dit hoofdstuk is de betekenis van negatieve publiciteit besproken. Op basis van de genoemde literatuur is negatieve publiciteit de verspreiding van informatie die schadelijk is voor een product of onderneming (Griffin et al., 1991; Ahluwalia et al., 2002; Henard, 2002; Matos en Veiga, 2004). Deze beschrijving wordt in dit onderzoek aangehouden omdat de verspreiding van informatie plaats kan vinden middels de media, dit sluit aan bij de negatieve publiciteit waar autoproducenten mee te maken hebben.

Onderzoek van Henard (2002) toont aan dat negatieve informatie meer aandacht van mensen krijgt en langer blijft hangen in het geheugen dan positieve informatie. De impact van

negatieve informatie op de houding van consumenten is groter dan de impact van positieve informatie (Henard, 2002). In een enkel geval zorgt negatieve publiciteit voor een positieve uitkomst, maar over het algemeen heeft negatieve informatie een negatieve uitkomst en kan het schade opleveren voor de reputatie en het imago van een onderneming.

(12)

11

3. Risico’s en risicoverslaggeving

In dit hoofdstuk van het literatuuronderzoek is er aandacht voor de betekenis van risico’s en risicoverslaggeving. Het hoofdstuk beschrijft eerst een aantal risico’s, hierna wordt ingegaan op risicocategorieën die in de literatuur naar voren komen. Het hoofdstuk gaat daarna verder met risicoverslaggeving in het jaarverslag en factoren waarvan de invloed op

risicoverslaggeving in eerder onderzoek is aangetoond. Op deze wijze wordt naar een antwoord gezocht op de tweede deelvraag: wat zijn risico’s en wat is er in de literatuur bekend over risicoverslaggeving in het jaarverslag?

3.1. Risico’s

Elke onderneming heeft te maken met risico’s, maar wat houden risico’s nu eigenlijk in? In de Nederlandse taal worden risico’s omschreven als ‘gevaar voor schade of verlies, de

gevaarlijke of kwade kans of kansen die zich bij iets voordoen’. Er is sprake van een

mogelijke kans die een gevolg kan hebben. Meijer (2003) geeft een kortere beschrijving van risico’s en definieert het als de mogelijkheid dat het behaalde resultaat niet gelijk zal zijn aan het verwachte resultaat.

In het vakgebied van accounting worden risico’s vaak in één zin genoemd met risicomanagement. Droogsma (2009) geeft de volgende definitie van risico’s en

risicomanagement: ‘risico’s zijn ontwikkelingen en gebeurtenissen in de interne en externe omgeving van organisaties die de realisatie van de doelstellingen van de organisatie kunnen bedreigen. Het doel van risicomanagement is op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze te komen tot het realiseren van de doelstellingen van de organisatie’ (Droogsma, 2009, p. 263).

Een bekend raamwerk voor risico’s en risicomanagement is opgesteld door het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO) uit het jaar 2004. Het COSO ERM raamwerk (2004) hanteert de volgende definitie voor een risico: ‘de kans op het

optreden van een gebeurtenis of omstandigheid die er toe kan leiden dat een doelstelling niet gehaald wordt’. Het COSO ERM raamwerk (2004) gebruikt de term ‘events’ voor deze gebeurtenissen die zowel een bedreiging kunnen vormen voor de interne als externe omgeving. De gebeurtenissen kunnen een negatieve, positieve of zowel een negatieve als positieve impact hebben. Om het risico te bepalen kijkt het COSO ERM raamwerk (2004) naar de negatieve impact (omvang van het risico) van de gebeurtenis en de waarschijnlijkheid dat de gebeurtenis optreedt.

3.2. Risicocategorieën

Voor het vaststellen van risico’s die de onderneming loopt kan gebruik worden gemaakt van risicomodellen die de risico’s beoordelen. Roth en Espersen (2002) hebben aandacht besteed aan verschillende modellen die bekend waren op het tijdstip van hun onderzoek. Zij

concluderen dat deze modellen te beperkt gericht zijn om alle ondernemingsrisico’s te omvatten. Om deze reden verwijzen Roth en Espersen (2002) naar het gebruik van risicocategorieën die twee doelen hebben: 1) het helpen identificeren van de

ondernemingsrisico’s; en 2) om risico-informatie in een beknopt profiel te verzamelen die gebruikers helpt om de geïdentificeerde blootstellingen te begrijpen en te monitoren (Roth en Espersen, 2002). Risicocategorieën helpen gebruikers om de potentiële risico’s van hun onderneming te identificeren, te begrijpen en te monitoren. Roth en Espersen (2002) hebben

(13)

12 de risico’s in zes verschillende categorieën ingedeeld: 1) assets, 2) operational, 3)

information/technology, 4) regulatory/legal, 5) market, en 6) strategic.

Meijer (2003) bespreekt twee risicocategorieën: zakelijk risico en informatierisico. Het zakelijk risico splitst Meijer (2003) op in beïnvloedbaar en niet-beïnvloedbaar zakelijk risico. Informatierisico is het risico die een gebruiker loopt door onzekerheden over de verstrekte informatie in de verslaggeving. Er is hierbij een onderscheid tussen risico als gevolg van bewuste vertekening van de informatie, risico als gevolg van onbewuste vertekening van de informatie en risico als gevolg van onduidelijkheid over de rol van de verslaggeving bij investeringsbeslissingen en het afleggen van verantwoording (Meijer, 2003).

Het raamwerk van COSO ERM (2004) beschrijft ook verschillende risicocategorieën. In de beschrijving van COSO ERM (2004) staat aangegeven dat het raamwerk gebruikt kan worden om risico’s te identificeren, te beoordelen en te beheren. Deze drie punten lijken in grote lijn op de punten die Roth en Espersen (2002) noemen waarvoor het raamwerk gebruikt kan worden. Één van de functies van het COSO ERM raamwerk is ook omschreven als het identificeren en beheersen van meervoudige en dwars door de organisatie lopende

ondernemingsrisico’s (COSO ERM, 2004). De risicogebieden die het COSO ERM raamwerk noemt zijn: 1) strategic, 2) operations, 3) reporting, en 4) compliance.

De Nederlandse corporate governance code gaat eveneens in op verschillende risico’s. De code schrijft voor dat ondernemingen in het jaarverslag de belangrijkste risico’s aangeven waar de onderneming in hun visie mee te maken heeft. De code maakt hierin een onderscheid tussen 1) strategische en operationele risico’s, 2) financiële risico’s, 3) wet- en

regelgevingrisico’s, en 4) financiële verslaggevingrisico’s (zie code best-practicebepaling II.1.4).

Een andere indeling van risico’s die in grote mate lijkt op de hierboven genoemde categorieën is beschreven door Linsley en Shrives (2006). Deze onderzoekers verwijzen naar een

risicomodel die ontwikkeld is door één van de professionele accountantskantoren (ICAEW, 1998). Dit zijn zes risicocategorieën: 1) financial risks, 2) operations risks, 3) empowerment risks, 4) information processing and technology risks, 5) integrity risks, en 6) strategic risks. Een indeling die redelijk afwijkt van de hierboven opgesomde categorieën is afkomstig van Beretta en Bozzolan (2004). Beretta en Bozzolan (2004) vinden de literatuur die zij hebben onderzocht te veel gericht op de kwantiteit van informatie. De onderzoekers zijn van mening dat de analyse van risico-informatie teveel gericht is op de hoeveelheid informatie in plaats van meer aandacht voor wat en hoe er gerapporteerd is. Beretta en Bozzolan (2004) hebben een raamwerk opgesteld met daarin de volgende categorieën: 1) strategie van de

onderneming, 2) kenmerken van de onderneming, en 3) omgevingskenmerken van de onderneming.

3.3.Risicoverslaggeving in het jaarverslag

De risico’s die een onderneming loopt kunnen zij in kaart brengen en de onderneming kan er over rapporteren. In artikel 2:391 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt het opnemen van een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waar de onderneming mee geconfronteerd wordt zelfs verplicht gesteld.

(14)

13 Vanaf het jaar 2004 zijn beursgenoteerde ondernemingen in Nederland gehouden aan de code Tabaksblat met betrekking tot het rapporteren over risico’s in het jaarverslag. Het kan gezien worden als een uitvloeisel van de toegenomen aandacht voor corporate governance. In de Verenigde Staten zijn ook dergelijke richtlijnen opgesteld onder de naam Sarbanes-Oxley Act van 2002.

In de literatuur zijn meerdere onderzoeken verricht naar risicoverslaggeving in jaarverslagen. Rapportage van risico’s is benodigd omdat investeerders de risico’s moeten begrijpen die de onderneming neemt om waarde te creëren en investeerders willen informatie over de

duurzaamheid van huidige waardecreërende strategieën (Beretta en Bozzolan, 2004). Verslaggeving heeft volgens Solomon et al. (2000) als belangrijke taak om informatie te bieden aan externe gebruikers over de operationele activiteiten en prestaties van de onderneming. Het jaarverslag moet dus een duidelijk beeld verschaffen over het reilen en zeilen van de onderneming.

Het toegenomen belang van risicoverslaggeving wordt ook duidelijk door de toenemende vraag naar financiële rapportage en informatie. Deze vraag ontstaat door informatie

asymmetry en agency conflicten tussen managers en externe investeerders (Healy en Palepu, 2001). Deze termen komen uit de agency theorie waarbij de informatie asymmetry inhoudt dat de wensen en doelen van eigenaren en bestuurders (principal en agent) in conflict kunnen zijn en het moeilijk of duur voor de eigenaar is om na te gaan wat de bestuurder

daadwerkelijk aan het doen is (Eisenhardt, 1989). Agency conflicten gaan meer over de verschillende houdingen van eigenaren en bestuurders ten opzichte van risico. Om deze problemen grotendeels tegen te gaan verschaffen ondernemingen openheid van zaken door middel van officiële financiële rapporten, zoals de jaarrekening (Healy en Palepu, 2001). Risicoverslaggeving is van belang voor alle ondernemingen en niet alleen voor financiële ondernemingen (Dobler, 2008). Veranderende economische omgeving en regelgeving, meer complexe ondernemingsstructuren en risicomanagement, toenemende afhankelijkheid van financiële instrumenten en internationale transacties, en crisissituaties in vooraanstaande ondernemingen hebben geleid tot risicoverslaggeving in niet-financiële sectoren (Dobler, 2008). Volgens de Groot (2008) is het toenemende belang van risicoverslaggeving vooral toe te schrijven aan de discussie over corporate governance. De Groot (2008) geeft aan dat risicoverslaggeving uit drie componenten bestaat met onderlinge samenhang:

1. Risicoprofiel: het omschrijven van de belangrijkste operationele, strategische, financiële en wet- en regelgevingrisico’s die een onderneming loopt.

2. Beschrijving risicomanagementsysteem: beschrijving van de kenmerken van het risicomanagementsysteem die de ondernemingsrisico’s beheersen.

3. In-control verklaring: verklaring van de leiding van de onderneming over de opzet en werking van het risicomanagementsysteem of een deel daarvan.

Bovenstaande componenten zijn door de Groot (2008) afgeleid van de voorschriften in de Nederlandse corporate governance code. Naast het benoemen van de risico’s moet de onderneming in het jaarverslag ook aangeven hoe met deze risico’s wordt omgegaan en hoe deze worden beheerst door het risicomanagementsysteem van de onderneming (zie code best-practicebepaling II.1.4).

De Pooter en Visser (2009) gaan nog verder in op de beschrijving van de risicoparagraaf en komen met de aanbeveling om bij de opzet van risicoverslaggeving in jaarverslagen duidelijk de elementen uit de managementcyclus te volgen. Dit zijn planning, uitvoering, controle en

(15)

14 bijsturing (‘plan, do, check, act’). Volgens de Pooter en Visser (2009) resulteert deze aanpak in de volgende opbouw:

 Beschrijving van de strategie, de geformuleerde doelstellingen, het bijhorende risicoprofiel en informatie over de risicobereidheid (‘risk appetite’) van het bestuur.  Beschrijving van de aanwezige risicomanagement- en interne beheersingssystemen.  Verantwoording over het gevoerde risicobeleid, werking van de

beheersingsmaatregelen, tekortkomingen in de interne beheersing, incidenten, etc. tijdens de periode van verslaggeving.

 Eventueel bijstellen van de doelstellingen en het plannen van acties voor verbetering van de interne beheersing.

In grote mate komt deze opbouw overeen met de beschreven componenten van risicoverslaggeving door de Groot (2008).

De Looze (2010) heeft in het kader van zijn onderzoek een aantal interviews gehouden met mensen uit de praktijk. Zij geven aan dat risicoverslaggeving helderheid moet verschaffen over de grip die een onderneming op haar risico’s heeft. Tevens komt de Looze (2010) tot de conclusie dat de geïnterviewden een aantal eisen/behoeften hebben ten aanzien van

risicoverslaggeving. De rapportage moet een visie of beschrijving van risicomanagement bevatten, de belangrijkste ondernemingsrisico’s en hun impact moeten benoemd zijn en er moet een beschrijving van de bedrijfsspecifieke risico’s opgenomen worden (de Looze, 2010).

Naast investeerders hebben ook beleggers belang bij goede en duidelijke risicoverslaggeving, zij kunnen deze informatie over risico’s mee laten wegen in het uitvoeren van hun activiteiten. Verbeterde risico-informatie stelt beleggers in staat om meer effectief om te gaan met

risicospreiding, hierdoor is risicoverslaggeving een hulpmiddel bij het maken van investeringsbeslissingen voor hun portfolio (Solomon et al., 2000). Beleggers laten investeringsbeslissingen dus mede afhangen van de rapportage van ondernemingen over risico’s, om deze reden stellen beleggers informatie over risico’s en de wijze waarop deze beheerst worden zeer op prijs (de Pooter en Visser, 2009).

Naast het belang dat bijvoorbeeld investeerders en beleggers hebben bij risicoverslaggeving kan de onderneming zelf ook voordelen behalen met goede risicoverslaggeving.

Risicoverslaggeving stelt de onderneming in staat om de verwachtingen van toezichthouders en andere belanghebbenden over de resultaten en hun volatiliteit te managen, het draait bij risicoverslaggeving om het goed managen van verwachtingen (de Pooter en Visser, 2009). Verder kunnen ondernemingen volgens de Pooter en Visser (2009) met goed

risicomanagement, inclusief goede risicoverslaggeving, een concurrentievoordeel behalen en kan het waarde creëren voor de onderneming. Meijer (2003) beschrijft naast enkele voordelen ook mogelijke nadelen van risicoverslaggeving. Mogelijke voordelen voor een onderneming zijn een positief effect op de vermogenskosten, verhoging van de geloofwaardigheid, betere relaties met investeerders en mogelijk positieve effecten op internal control (Meijer, 2003). Nadelen die risicoverslaggeving met zich mee kunnen brengen zijn de verhoogde kans op rechtszaken en een mogelijk concurrentienadeel (Meijer, 2003). Het laatste nadeel omschrijft Meijer (2003) als de concurrentiegevoeligheid van bepaalde informatie.

De Looze (2010) beschrijft verschillende manieren waarop een analyse van de risicoparagraaf uitgevoerd kan worden. Onderzoekers kunnen zich richten op de kwantiteit van

(16)

15 geven voor de praktische invulling van verslaggeving. Een onderzoek die gericht is op het meten van kwantiteit van verslaggeving is uitgevoerd door Linsley en Shrives (2006), het onderzoek van Beretta en Bozzolan (2004) is een voorbeeld van kwalitatief onderzoek naar risicoverslaggeving. Beide onderzoeken zijn in de vorige paragraaf genoemd. Corporate governance codes zijn voorbeelden van handreikingen voor een praktische invulling van verslaggeving.

3.4. Invloed van andere factoren op risicoverslaggeving

De centrale onderzoeksvraag is gericht op de invloed van negatieve publiciteit op

risicoverslaggeving in het jaarverslag van autoproducenten. Of deze negatieve publiciteit daadwerkelijk invloed heeft zal het onderzoek uitwijzen, het is echter ook mogelijk dat naast deze negatieve publiciteit andere factoren een rol van betekenis spelen. Deze paragraaf bespreekt een aantal factoren die in ander onderzoek in verband zijn gebracht met risicoverslaggeving in het jaarverslag.

Hermanson (2000) heeft onderzoek verricht naar de vraag van belanghebbenden om

verslaggeving over internal control. Hermanson (2000) toont aan dat het vrijwillig opnemen van managementrapportage over internal control in het jaarverslag informatief is voor het maken van beslissingen. Dit is eerder al aangegeven in paragraaf 3.3. naar aanleiding van de onderzoeken door Solomon et al. (2000) en de Pooter en Visser (2009). Hermanson (2000) heeft in zijn onderzoek ook gevraagd naar de reactie van belanghebbenden over het verplicht opnemen van informatie over internal control. De respondenten blijven neutraal over de vraag of het verplicht opnemen van informatie over internal control waardevol is voor het maken van beslissingen. Het vrijwillig opnemen van risicoverslaggeving wordt positiever ontvangen dan de verplichte opname van dergelijke informatie.

Ondernemingsgrootte is in de literatuur verschillende keren in relatie met risicoverslaggeving onderzocht. Meerdere onderzoeken tonen een significante relatie aan tussen de omvang van risicoverslaggeving en grootte van de onderneming (Linsley en Shrives, 2006; Ettredge et al., 2010). Beide onderzoeken concluderen dat grotere ondernemingen ook een grotere

risicoparagraaf in het jaarverslag opnemen. Ettredge et al. (2010) concluderen verder dat de grootte van een onderneming een belangrijke factor is om te voldoen aan de accounting en informatie verplichtingen (Ettredge et al., 2010). Deze resultaten lijken aan te geven dat grotere ondernemingen meer tijd besteden aan risicoverslaggeving en ook beter in staat zijn en de benodigde capaciteiten bezitten om te voldoen aan de opgelegde regels.

Naast het vrijwillig opnemen van informatie in het jaarverslag en ondernemingsgrootte is ook het rechtssysteem van een land onderwerp van onderzoek geweest ten aanzien van

risicoverslaggeving (La Porta et al., 1999; Jaggi en Low, 2000). Het rechtssysteem van landen wordt in de onderzoeken verdeeld in common law of code law. La Porta et al. (1999)

koppelen de bescherming van belanghebbenden (middels corporate governance) aan het rechtssysteem van een land, met daarbij de conclusie dat common law landen een betere bescherming van aandeelhouders bieden. Jaggi en Low (2000) komen zelfs tot de conclusie dat ondernemingen in common law landen meer over risico’s rapporteren dan ondernemingen in code law landen.

De laatste factor die in relatie met risicoverslaggeving wordt besproken is de aanwezigheid van de auditor bij een onderneming, Deumes en Knechel (2008) doen onderzoek naar de invloed van een Big4 auditor, dit is een auditor van één van de vier grootste internationale

(17)

16 professionele dienstverleners in accountancy en consultancy. Een Big4 auditor is afkomstig van Deloitte, Ernst & Young, KPMG of PwC. Deumes en Knechel (2008) tonen een positieve relatie aan tussen de aanwezigheid van een Big4 auditor en hoeveelheid risicoverslaggeving. Ondernemingen met controle door een Big4 auditor nemen in het jaarverslag meer

risicoverslaggeving op dan ondernemingen met een auditor afkomstig van een ander kantoor.

3.5. Conclusie

Het hoofdstuk zet eerst een aantal definities van risico’s op een rij. Op basis van theorieën van Meijer (2003), COSO ERM (2004) en Droogsma (2009) worden risico’s gedefinieerd als gebeurtenissen die ervoor kunnen zorgen dat doelstellingen niet gehaald worden. De definitie van Droogsma (2009) sluit het meest aan bij dit onderzoek: ‘risico’s zijn ontwikkelingen en gebeurtenissen in de interne en externe omgeving van organisaties die de realisatie van de doelstellingen van de organisatie kunnen bedreigen’ (Droogsma, 2009, p. 263). Risico’s waarmee autoproducenten te maken hebben kunnen een gevaar vormen voor de realisatie van de doelstellingen en de legitimiteit van de onderneming.

In onderzoek van Roth en Espersen (2002) wordt het belang van risicocategorieën benadrukt. Het hoofdstuk benoemt een aantal modellen die verschillende risico’s indelen in categorieën. In meerdere onderzoeken worden risico’s in categorieën onderscheiden en de meeste

indelingen lijken in grote mate op elkaar. Beretta en Bozzolan (2004) benadrukken dat er teveel naar de kwantiteit van verslaggeving gekeken wordt, dit zou in hun ogen meer moeten verschuiven naar de kwaliteit van verslaggeving.

De besproken theorieën in paragraaf 3.3. benadrukken het toenemende belang van

risicoverslaggeving in het jaarverslag. Risicoverslaggeving kunnen voordelen opleveren voor zowel de onderneming als voor andere belanghebbenden (Solomon et al., 2000; Beretta en Bozzolan, 2004; de Pooter en Visser, 2009; de Looze, 2010). In de voorgaande literatuur noemt alleen Meijer (2003) twee mogelijke nadelen die risicoverslaggeving met zich mee kan brengen, het betreft hier een verhoogde kans op rechtszaken en een mogelijk

concurrentienadeel. Het hoofdstuk sluit af met onderzoeken die factoren beschrijven in relatie tot risicoverslaggeving in het jaarverslag. Zowel het vrijwillig opnemen van informatie, de grootte van een onderneming, het rechtssysteem van een land en de aanwezigheid van een Big4 auditor hebben invloed op risicoverslaggeving in het jaarverslag.

(18)

17 4.

Legitimiteitstheorie en risicoverslaggeving

Het onderzoek wordt uitgevoerd middels inzichten van de legitimiteitstheorie. Deze theorie kijkt naar de positie van een onderneming in de maatschappij, negatieve publiciteit kan een bedreiging vormen voor de legitimiteit van een onderneming. In eerder onderzoek is de legitimiteitstheorie toegepast in andere sectoren die negatief in het nieuws zijn geweest, in deze onderzoeken is een verband aangetoond tussen de legitimiteitstheorie en verslaggeving in het jaarverslag. Omdat het onderzoek zich richt op negatieve publiciteit rondom

autoproducenten en de invloed daarvan op risicoverslaggeving om daarmee legitimiteit te behouden, is er voor gekozen om het onderzoek middels de legitimiteitstheorie uit te voeren. In dit hoofdstuk wordt de theorie uiteengezet en wordt de relatie met verslaggeving in het jaarverslag besproken, om daarmee antwoord te geven op de vraag wat de legitimiteitstheorie is en welke invloed de legitimiteit van een onderneming heeft op risicoverslaggeving.

4.1. Legitimiteitstheorie

De legitimiteitstheorie is gericht op de positie van de onderneming in de maatschappij en hoe de onderneming door de maatschappij wordt geaccepteerd. Letterlijk vertaald betekent legitimiteit rechtmatigheid of wettigheid. Suchman (1995) geeft de volgende definitie van legitimiteit:‘een algemene perceptie of aanname dat de acties van een entiteit wenselijk, juist of geschikt zijn binnen een sociaal geconstrueerd systeem van normen, waarden,

overtuigingen en definities’ (Suchman, 1995, p. 574).

De maatschappij verwacht steeds meer dat ondernemingen de verantwoordelijkheid

accepteren voor de sociale- en milieugevolgen van hun operaties (Deegan et al., 2000). In de legitimiteitstheorie wordt het contact tussen de onderneming en de maatschappij gezien als een sociaal contract, de onderneming dient zich zo te gedragen dat de maatschappij dit ziet als sociaal acceptabel gedrag.

Suchman (1995) stelt dat een onderneming uit verschillende legitimatie strategieën kan kiezen en dat dit afhankelijk is van welke legitimiteit de onderneming wil bereiken. Dit kan het verkrijgen, behouden of herstellen van legitimiteit zijn. Ondernemingen zullen legitiem willen zijn om verschillende redenen, een belangrijke is het streven naar continuïteit en

geloofwaardigheid (Suchman, 1995). Het publiek ziet een onderneming met legitimiteit niet alleen als waardiger, maar ook als zinvoller, voorspelbaarder en betrouwbaarder (Suchman, 1995).

De legitimiteitstheorie staat in meerdere wetenschappelijke onderzoeken centraal. In deze onderzoeken is gekeken naar de strategie van het management om de legitimiteit van een onderneming te behouden (Patten, 1992; Deegan et al., 2000; O’Donovan, 2002). Patten (1991) heeft in zijn onderzoek de tot dan bestaande literatuur over de legitimiteitstheorie doorgenomen en komt tot de conclusie dat de betekenis van legitimiteit van een onderneming is veranderd. Voorafgaand het onderzoek werden prestaties gemeten door middel van

winstgevendheid, succesvolle (winstgevende) ondernemingen werden beloond met

legitimiteit (Patten, 1991; Patten, 1992). In latere jaren is de nadruk steeds meer gelegd op sociale aspecten, zoals gezondheid en veiligheid van het personeel. De maatschappij begon te eisen dat ondernemingen ingaan op de sociale kwesties die verbonden zijn aan de

onderneming (Patten, 1991; 1992). Patten (1991; 1992) verondersteld dat grotere ondernemingen meer publieke druk ervaren dan kleinere ondernemingen.

(19)

18 Van een legitieme onderneming wordt door de maatschappij meer verwacht op het gebied van sociale- en milieuactiviteiten (O’Donovan, 2002). Het gevaar voor ondernemingen is het verliezen van hun legitimiteit, in dat geval heeft de onderneming in de ogen van de

maatschappij geen bestaansrecht meer. De onderneming loopt het gevaar dat de consument hun producten niet meer afneemt, dit kan de continuïteit onder druk zetten. De mate waarin de activiteiten van de onderneming en de verwachtingen van de maatschappij niet overeen

komen wordt het ‘legitimacy gap’ genoemd (O’Donovan, 2002). Dit wordt schematisch weergegeven in figuur 1. In gebied X komen de activiteiten en verwachtingen van de onderneming en maatschappij overeen, in de gebieden Y en Z is sprake van een ‘legitimacy gap’. De status van de legitimiteit van een onderneming is moeilijk vast te stellen omdat deze gebaseerd is op sociale verwachtingen en waarden welke door de tijd veranderen

(O’Donovan, 2002).

Figuur 1: Issues/events and corporate legitimacy (O’Donovan, 2002)

4.2. Legitimiteitstheorie en verslaggeving

Patten (1991) heeft onderzocht of het opnemen van vrijwillige sociale informatie in het jaarverslag gerelateerd is aan publieke druk of winstgevendheid van de onderneming. Patten (1991) concludeert dat er een relatie bestaat tussen de mate van sociale informatie en publieke druk, een relatie met winstgevendheid is niet in het onderzoek aangetoond. Een onderneming kan gebruik maken van sociale informatie om te proberen het publieke beeld te beïnvloeden en daarmee een beeld te creëren dat de onderneming sociale verantwoordelijkheid heeft (Patten, 1991).

De reactie van Exxon Valdez op de olieverspilling door een scheepsongeluk is door meerdere onderzoekers in kaart gebracht (Patten, 1992; Deegan et al., 2000). Beide onderzoeken hebben ontdekt dat Exxon na de ramp behoorlijk meer over sociale informatie rapporteert in het jaarverslag. Als de legitimiteit van de onderneming wordt bedreigd kiest de onderneming er voor om meer sociale informatie op te nemen in het jaarverslag (Patten, 1992). Hier is een relatie zichtbaar tussen de legitimiteitstheorie en verslaggeving. Ondernemingen gebruiken het jaarverslag als middel om de waarnemingen van de maatschappij over de operaties van de onderneming te beïnvloeden en om het huidige bestaan te legitimeren (Deegan et al., 2000). Onderzoek van Walden en Schwartz (1997) richt zich op de reactie van meerdere

ondernemingen op verschillende milieuproblemen. In het onderzoek staan vier verschillende industrieën centraal, er wordt onderzocht of er binnen deze industrieën een verschil waar te nemen is in zowel de kwantiteit als kwaliteit van informatieverschaffing naar aanleiding van milieuproblemen. De onderzoekers komen tot de conclusie dat het niveau van niet-financiële milieu-informatie in alle industrieën door de milieuproblemen is toegenomen, zowel op het

(20)

19 gebied van kwantiteit als kwaliteit. Een toename in het opnemen van financiële

milieu-informatie in het jaarverslag is ontdekt in twee industrieën.

De reactie van een onderneming op milieuproblemen en negatieve publiciteit is afhankelijk van de houding van het ondernemingsmanagement, het management van de onderneming beslist uiteindelijk of en hoe de onderneming reageert (Deegan et al., 2000). Dit kan ook omschreven worden als het managen van de legitimiteit van de onderneming, dit managen is belangrijk omdat uit paragraaf 2.1. blijkt dat negatieve publiciteit rondom een product gezien wordt als antireclame. In het onderzoek van Deegan et al. (2000) zijn vijf verschillende rampen van ondernemingen onderzocht en zij hebben in vier gevallen een flinke toename van sociale informatie in het jaarverslag ontdekt. Deegan (2002) vond ook een relatie tussen toename van media-aandacht en toename van verslaggeving. Volgens Deegan (2002)

gebruiken ondernemingen het jaarverslag om steun van de maatschappij terug te veroveren als media-aandacht negatief is. Op basis van de in paragraaf 2.2. besproken theorie van Henard (2002) lijkt dit noodzakelijk omdat mensen meer aandacht besteden aan negatieve informatie en deze informatie vaak langer in de gedachten van mensen blijft hangen. Het onderzoek van Ahluwalia et al. (2000), die eveneens in paragraaf 2.2. wordt besproken, onderstreept dit met de conclusie dat negatieve informatie kan leiden tot verliezen van opbrengsten en

marktaandeel. De theorie van O’Donovan (2002) sluit aan bij de resultaten van Deegan (2002) over het gebruik van verslaggeving in het jaarverslag. O’Donovan (2002) beschrijft het jaarverslag eveneens als een goed middel voor het management om als reactie op publieke druk te gebruiken. Dit is met name een reactie op negatieve mediaverslaggeving om zodoende de onderneming positief neer te zetten (O’Donovan, 2002).

Het onderzoek van O’Donovan (2002) richt zich met name op de bedreiging van de

legitimiteit, keuze van een legitimatie tactiek en het doel van deze tactiek. De doelen kunnen het verkrijgen, behouden of herstellen van legitimiteit zijn (O’Donovan, 2002).

Veranderingen in sociale normen en waarden kunnen een reden zijn voor verandering van de organisatie, dit kan namelijk de legitimiteit van de onderneming onder druk zetten

(O’Donovan, 2002).

In Nederland is eveneens onderzoek gedaan naar de relatie tussen negatieve publiciteit en maatschappelijke verslaggeving in het jaarverslag (van Eijk en Hooghiemstra, 2007). Dit onderzoek vond plaats rond de bouwfraude bij zes betrokken bouwondernemingen. Op één onderneming na zijn de betrokken bouwondernemingen meer aan maatschappelijke

verslaggeving gaan doen naar aanleiding van de bouwfraude en de daaropvolgende media-aandacht (van Eijk en Hooghiemstra, 2007).

4.3. Conclusie

Dit hoofdstuk beschrijft de definitie van de legitimiteitstheorie en kijkt naar de relatie met verslaggeving in het jaarverslag. De legitimiteitstheorie kijkt naar de relatie tussen de onderneming en de maatschappij, het gaat daarbij voornamelijk om het beeld van de maatschappij over de onderneming (Suchman, 1995). Een onderneming is gebaat bij legitimiteit, in dat geval wordt de onderneming geaccepteerd door de maatschappij en heeft het bestaansrecht. De betekenis van legitimiteit is door de jaren heen veranderd. De

maatschappij verwacht steeds meer aandacht voor aspecten op sociaal- en milieugebied (Patten, 1991, 1992; Deegan et al., 2000).

(21)

20 Paragraaf 4.2. bespreekt het verband tussen de legitimiteitstheorie en verslaggeving. De legitimiteit van ondernemingen heeft invloed op het opnemen van informatie in het

jaarverslag. Het hoofdstuk toont aan dat na een negatieve gebeurtenis de verslaggeving over maatschappelijke aspecten toeneemt (Patten, 1991, 1992; Walden en Schwartz, 1997; Deegan et al., 2000; O’Donovan, 2002; en van Eijk en Hooghiemstra, 2007). Het opnemen van meer verslaggeving rondom risico’s op het gebied van sociale- en milieuaspecten lijkt een tactiek van ondernemingen te zijn om legitimiteit te behouden of te herstellen. Een andere oorzaak voor de toename van verslaggeving kan liggen in het feit dat negatieve informatie een gevaar vormt voor opbrengsten en marktaandeel van de onderneming. Ook heeft negatieve

informatie meer impact op mensen dan positieve informatie (Ahluwalia et al., 2000; Henard, 2002).

(22)

21

5. Risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten

In dit laatste hoofdstuk van het literatuuronderzoek zullen onderzoeken aan de orde komen waarin autoproducenten centraal staan. Er wordt ingegaan op risico’s waarmee

autoproducenten te maken hebben en wat autoproducenten aan verslaggeving doen. Op deze manier wordt antwoord gegeven op de vierde deelvraag die zich richt op risicoverslaggeving in jaarverslagen van autoproducenten.

5.1. Autoproducenten in wetenschappelijk onderzoek

In de inleiding is naar voren gekomen dat autoproducenten de afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws zijn geweest naar aanleiding van verschillende terugroepacties. Bij verschillende automerken bleek een gebrek in de productie wat in sommige gevallen tot gevaarlijke situaties kan leiden.

Autoproducenten hebben in meerdere wetenschappelijke onderzoeken centraal gestaan, waarbij ook expliciet de terugroepacties onder de loep zijn genomen (McDonald, 2006; Bae en Benítez-Silva, 2011). Autoproducenten riepen de jaren voor 2006 jaarlijks meer auto’s terug dan dat er verkocht zijn (McDonald, 2006). In 2004 hebben autoproducenten ongeveer 600 terugroepacties uitgevoerd waarbij het om meer dan 30 miljoen auto’s ging, een toename van ongeveer 60% ten opzichte van 2003 (McDonald, 2006; Bae en Benítez-Silva, 2011). In vergelijking met de 17 miljoen auto’s die verkocht zijn komt dat overeen met bijna 1,75 teruggeroepen auto’s per verkochte auto (McDonald, 2006). De kosten voor autoproducenten in Amerika zijn geraamd op 100 dollar per auto per terugroeping, indirecte kosten voor bijvoorbeeld imagoschade zijn hier niet bij inbegrepen. In totaal hebben autoproducenten in Amerika in 2004 ongeveer 3 miljard dollar uitgegeven aan het herstellen van

veiligheidsgebreken (McDonald, 2006).

In de jaren na 2004 is het terugroepen van auto’s doorgegaan en in 2010 zijn in de Verenigde Staten in totaal ongeveer 20 miljoen auto’s teruggeroepen (Bae en Benítez-Silva, 2011). Verder hebben Bae en Benítez-Silva (2011) onderzoek gedaan naar de invloed van terugroepacties op de veiligheid in de Verenigde Staten, zij komen tot de conclusie dat terugroepacties het aantal ongelukken verlagen. Deze conclusie wil volgens de onderzoekers niet zeggen dat autoproducenten met meer terugroepacties de veiligheid op de weg

verbeteren.

5.2. Risico’s en risicoverslaggeving door autoproducenten

Onderzoeken van Thun en Hoenig (2011) en Wagner en Silveira-Camargos (2012) gaan in op de belangrijke rol van supply chain risicomanagement voor autoproducenten. In een

bedrijfsomgeving met hoge complexiteit en onzekerheid zijn productieondernemingen gedwongen om hun supply chains effectief te managen om de efficiëntie en reactiviteit te verhogen, dit geldt met name voor de auto-industrie door de veeleisende bedrijfsomgeving waarmee autoproducenten te maken hebben (Thun en Hoenig, 2011). Voorbeelden van gevaren die autoproducenten lopen zijn een vertraging van levering van goederen, het failliet gaan van een leverancier of gebreken in de geleverde onderdelen. De onderzoekers maken hierbij onderscheid tussen interne en externe supply chain risico’s. Gericht risicomanagement op supply chains biedt de mogelijkheid om supply chains in de auto-industrie te verbeteren (Thun en Hoenig, 2011). Supply netwerken zijn door de toegenomen concurrentie

(23)

22 belangrijker geworden, maar ze zijn ook steeds complexer door outsourcing en globalisatie (Wagner en Silveira-Camargos, 2012).

Een ander risico die in de literatuur onderzocht is in relatie met autoproducenten heeft betrekking op klimaatverandering. Onderzoek van Hesse (2007) gaat in op verslaggeving in het jaarverslag door autoproducenten. Hesse (2007) heeft onderzoek gedaan bij Europese autoproducenten (producenten in Duitsland, Frankrijk en Italië) inzake adequate rapportage van risico’s en onzekerheden gerelateerd aan klimaatveranderingen. Hesse (2007) heeft hiervoor de jaarverslagen beoordeeld en gekeken of analisten en investeerders voldoende de financiële en niet-financiële gevolgen kunnen evalueren aan de hand van de opgenomen risicoverslaggeving. Als mogelijke gevolgen van klimaatverandering noemt Hesse (2007) brandstofprijzen, verschuivingen in het consumentengedrag en wetgeving. Hesse (2007) komt tot de conclusie dat de opgenomen verslaggeving rondom risico’s en/of kansen van

klimaatveranderingen niet voldoende in het jaarverslag zijn opgenomen, waardoor analisten en beleggers deze niet volledig kunnen evalueren.

5.3. Conclusie

Dit laatste hoofdstuk van het literatuuronderzoek staat stil bij onderzoeken waarin

autoproducenten centraal staan. Een aantal van deze onderzoeken hebben betrekking op de uitgevoerde terugroepacties (McDonald, 2006; Bae en Benítez-Silva, 2011). Deze

onderzoeken gaan niet in op de gevolgen van deze terugroepacties op verslaggeving door autoproducenten.

Andere onderzoeken waarin autoproducenten centraal staan gaan in op de belangrijkheid van supply chain risico’s (Thun en Hoenig, 2011; Wagner en Silveira-Camargos, 2012). In deze onderzoeken zijn de invloed van de risico’s op verslaggeving niet meegenomen. Tenslotte heeft er onderzoek plaats gevonden die kijkt naar de risico’s van klimaatverandering voor autoproducenten (Hesse, 2007). Hesse (2007) legt in zijn onderzoek een verband met verslaggeving en gaat in op de relatie tussen risicoverslaggeving in het jaarverslag en klimaatverandering. Het onderzoek concludeert dat in het jaarverslag niet voldoende over risico’s rondom klimaatverandering wordt gerapporteerd.

(24)

23

6. Onderzoeksopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksopzet met daarbij aandacht voor de onderzoeksmethode, hypothesen en dataverzameling.

6.1. Onderzoeksmethode

Het onderzoek richt zich op de kwaliteit van risicoverslaggeving in het jaarverslag van autoproducenten. Door de toegenomen media-aandacht in de afgelopen jaren, de vele terugroepacties in 2006 en de resultaten van het onderzoek van McDonald (2006) is er voor gekozen om de jaren 2004 en 2005 te vergelijken met de jaren 2008 en 2009. Uit het onderzoek van McDonald (2006) blijkt dat in 2004 het aantal teruggeroepen auto’s met ongeveer 60% was toegenomen in vergelijking met 2003. De aandacht van de media was in 2004 echter nog niet zo krachtig als nu. In de jaren na 2004 is de aandacht voor

terugroepacties toegenomen, het nieuws bericht steeds meer over dit onderwerp en McDonald (2006) brengt in zijn onderzoek de hoge kosten omtrent terugroepacties voor autoproducenten in kaart. De verwachting is dat de toenemende aandacht impact zal hebben op

risicoverslaggeving en dat autoproducenten hier meer aandacht aan zullen besteden om zodoende geen legitimiteit te verliezen. Om deze redenen is er voor gekozen om de jaren 2004 en 2005 met de jaren 2008 en 2009 te vergelijken, het kan gezien worden als een periode voor de toenemende media-aandacht en de periode daarna.

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag worden een aantal hypothesen getoetst met behulp van SPSS. Het programma SPSS wordt gebruikt voor statistische analyses van

gegevens, waarbij de te gebruiken techniek afhankelijk is van de opgestelde onderzoeksvraag. Dit onderzoek is gericht op de mate waarin negatieve publiciteit een rol speelt bij

risicoverslaggeving in het jaarverslag, dit is een frequentie onderzoeksvraag. Verder kijkt SPSS naar het meetniveau van de variabelen die getoetst worden. Een variabele heeft in sommige gevallen slechts twee mogelijke waarden en in andere gevallen valt de waarde in een getal uit te drukken. Paragraaf 7.2. toont de resultaten van de hypothesen en er wordt beschreven welke toetstechniek gebruikt is. De in SPSS ingevoerde gegevens zijn afkomstig uit de dataverzameling die in paragraaf 6.3. wordt toegelicht. Door het toetsen van de

hypothesen wordt gezocht naar verbanden tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen van het onderzoek.

6.2. Hypothesen

In hoofdstuk 2 is geconcludeerd dat negatieve publiciteit schadelijk kan zijn voor een onderneming (Griffin et al., 1991; Ahluwalia et al., 2002; Henard, 2002; Matos en Veiga, 2004). Verder heeft negatieve publiciteit invloed op de mate van maatschappelijke verslaggeving in het jaarverslag, dit blijkt uit het feit dat informatie rondom sociale- en milieuaspecten in het jaarverslag is toegenomen (Patten, 1991; Patten, 1992; Walden en Schwartz, 1997; Deegan et al., 2000; van Eijk en Hooghiemstra, 2007). In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat het belang van risicoverslaggeving in het jaarverslag is toegenomen. Uit paragraaf 3.3. blijkt bijvoorbeeld dat informatie in het jaarverslag door investeerders wordt gebruikt voor het maken van investeringsbeslissingen (Solomon et al., 2000; de Pooter en Visser, 2009). Om deze redenen is de verwachting dat in 2008 en 2009 een toename waar te nemen is in de rapportage over risico’s in het jaarverslag van autoproducenten in vergelijking met de jaren 2004 en 2005. De hypothese die hiervoor getoetst zal worden luidt:

(25)

24

H1: Autoproducenten zullen na de negatieve publiciteit in de afgelopen jaren in 2008 en 2009 over meer risico’s in het jaarverslag rapporteren in vergelijking met de jaarverslagen van 2004 en 2005.

De afhankelijke variabele in de hypothese heeft betrekking op risicoverslaggeving, met daarbij aandacht voor het aantal risico’s waarover gerapporteerd wordt in het jaarverslag. De onafhankelijke variabele in de hypothese heeft betrekking op de jaartallen van de verslagen. De scores per autoproducent in de jaarverslagen van 2004 en 2005 worden vergeleken met de scores in 2008 en 2009. Op deze wijze wordt getoetst of negatieve publiciteit invloed heeft gehad op risicoverslaggeving om hiermee de legitimiteit van de onderneming te beschermen. In paragraaf 3.4. zijn meerdere factoren besproken die invloed hebben op risicoverslaggeving in het jaarverslag. Deze factoren zijn de controlevariabelen in het onderzoek. Één van deze factoren uit paragraaf 3.4. is het rechtssysteem van een land. Uit onderzoek van Jaggi en Low (2000) blijkt dat ondernemingen in common law landen meer over risico’s rapporteren dan ondernemingen in code law landen. Om dit te toetsen bij autoproducenten is de volgende hypothese opgesteld:

H2: Autoproducenten in landen met een common law rechtssysteem rapporteren in het jaarverslag over meer risico’s dan autoproducenten in landen met een code law rechtssysteem.

De afhankelijke variabele heeft betrekking op risicoverslaggeving, de onafhankelijke variabele is in deze hypothese het rechtssysteem van een land. Het rechtssysteem wordt verdeeld in twee systemen, namelijk een common law of code law rechtssysteem. De

uitkomst van de hypothese zal de invloed van het rechtssysteem op risicoverslaggeving door autoproducenten uitwijzen.

Een andere variabele uit paragraaf 3.4. betreft de ondernemingsgrootte. Onderzoeken van Linsley en Shrives (2006) en Ettredge et al. (2010) tonen een relatie aan tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving. De volgende hypothese toetst de

ondernemingsgrootte in relatie met risicoverslaggeving door autoproducenten:

H3: Grotere autoproducenten rapporteren in jaarverslagen over meer risico’s dan kleinere autoproducenten.

De resultaten van het onderzoek tonen aan of de grootte van een autoproducent invloed heeft op risicoverslaggeving in het jaarverslag.

De laatste hypothese die getoetst wordt is de aanwezigheid van de auditor. In paragraaf 3.4. is onderzoek van Deumes en Knechel (2008) besproken die een positieve relatie hebben ontdekt tussen de aanwezigheid van een Big4 auditor en hoeveelheid risicoverslaggeving. Met een Big4 auditor wordt een auditor bedoeld van Deloitte, Ernst & Young, KPMG of PwC. In dit onderzoek zal de volgende hypothese getoetst worden:

H4:Autoproducenten met een Big4 auditor rapporteren in jaarverslagen over meer risico’s dan autoproducenten met een andere auditor.

(26)

25 Zoals in alle hypothesen is risicoverslaggeving de afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele betreft hier de auditor, deze wordt onderscheiden in een auditor die afkomstig is van een Big4 kantoor of van een ander kantoor.

6.3. Dataverzameling

De data voor het onderzoek komen uit jaarverslagen van autoproducenten. In Orbis is een selectie gemaakt van autoproducenten door te zoeken op SIC code. Er wordt gefilterd op beursgenoteerde ondernemingen om zodoende te kunnen beschikken over Engelstalige jaarverslagen. De SIC code van autoproducenten is 3711 (Motor vehicles and passenger car bodies), dit levert een lijst op met 133 autoproducenten. De verwachting is dat kleine ondernemingen niet veel over risico’s zullen rapporteren, voor de betrouwbaarheid van het onderzoek zijn daarom alleen autoproducenten met een minimale omzet van 100 miljoen euro in 2010 meegenomen. Na deze filtering blijven er 84 autoproducenten over. Op de websites van de autoproducenten is gezocht naar de benodigde jaarverslagen, dit viel enigszins tegen en brengt een belangrijke beperking van het onderzoek met zich mee. Van de 84

autoproducenten hebben slechts 37 ondernemingen de jaarverslagen van de benodigde jaren beschikbaar op de website. Opvallend is het feit dat 14 van de 84 autoproducenten gevestigd zijn in China en dat van geen enkele Chinese autoproducent de jaarverslagen van 2004, 2005, 2008 en 2009 op internet toegankelijk zijn.

Om de afhankelijke variabele risicoverslaggeving in een meetbare variabele om te zetten wordt aan elk jaarverslag een score toegekend. Om tot een score te komen worden de

jaarverslagen doorgenomen op het rapporteren over verschillende risicocategorieën. De Looze (2010) heeft na een aantal interviews geconcludeerd dat gebruikers behoefte hebben aan rapportage over ondernemingsrisico’s en bedrijfsspecifieke risico’s. In dit onderzoek is er voor gekozen om jaarverslagen te controleren op de risicocategorieën die de Nederlandse corporate governance code noemt. Deze indeling is in grote mate gelijk aan de categorieën die het COSO ERM raamwerk beschrijft, de enige aanvulling van de Nederlandse corporate governance code op het raamwerk van COSO ERM is het meenemen van financiële risico’s. Deze risicocategorieën worden aangevuld met twee bedrijfsspecifieke risico’s voor

autoproducenten. De risicocategorieën die de Nederlandse corporate governance code noemt zijn strategic, operations, reporting, compliance en financial. Voor autoproducenten spelen daarnaast supply chain risico’s een belangrijke rol (Thun en Hoenig, 2011; Wagner en

Silveira-Camargos, 2012) en lopen autoproducenten risico’s door klimaatverandering (Hesse, 2007). De zeven risicocategorieën die in de jaarverslagen worden nagelopen zijn in tabel 1 weergegeven: Risicocategorieën Strategic risks Operations risks Reporting risks Compliance risks Financial risks Supply chain risks Climate change risks

(27)

26 Voor de analyse van de jaarverslagen wordt gekeken of de autoproducent over de genoemde risico’s in tabel 1 rapporteert. De score per risico wordt in de dataverzameling vastgelegd (0; geen rapportage of 1; wel rapportage). De zeven risicocategorieën worden op deze wijze geanalyseerd waardoor de score op de afhankelijke variabele tussen ‘0’ en ‘7’ ligt. De onafhankelijke variabelen zijn naast de jaartallen het rechtssysteem van een land, de

ondernemingsgrootte en de aanwezige auditor. De scores van het rechtssysteem (0; common law of 1; code law) en auditor (0; Big4 auditor of 1; geen Big4 auditor) worden op

vergelijkbare wijze als de afhankelijke variabele in de dataverzameling vastgelegd.

Voor de indeling van de landen in de rechtssystemen wordt gebruik gemaakt van het artikel van La Porta et al. (1998) en het boek International Accounting geschreven door Choi en Meek (2008). Zij hebben na literatuuronderzoek de landen ingedeeld, deze indeling is in bijlage 1 opgenomen. In bijlage 2 zijn de autoproducenten die centraal staan in het onderzoek opgenomen met daarbij aangegeven of de onderneming gevestigd is in een land met een common law of code law rechtssysteem.

De grootte van de onderneming wordt gemeten als absolute waarde en betreft de omzet in de jaren die in het onderzoek worden meegenomen (2004, 2005, 2008 en 2009). Of de

aanwezige auditor afkomstig is van de Big4 wordt in de betreffende jaarverslagen opgezocht. In bijlage 3 is de dataverzameling weergegeven met daarin zichtbaar de scores op

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl het resultaat vermoedelijk weinig bevredigend zal zijn voor de meeste lezers van dit tijdschrift, slaagt Roowaan er op die manier misschien juist wel in om zijn eigenlijke

De wijze waarop dit economisch motief voor de dag komt, soms in zijn uitwerking wordt geremd, soms wordt bevorderd en soms zelfs geheel schijnt te verdwij- nen, wordt voor een

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

De hierover beschikbare gegevens beslaan slechts één jaar (mei 19&3 ~ mei 1964). In dit korte tijdsbestek is in totaal 8% van gebruiker gewisseld. De in het verkeer gebrachte

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

In this paper, I intend to investigate further this relation by examining the underlying mechanisms-characteristics of reputed CEOs that affect M&A decisions, such as the number,