• No results found

Vraag nr. 128 van 18 juni 2001 van de heer FRANCIS VERMEIREN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 128 van 18 juni 2001 van de heer FRANCIS VERMEIREN"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 128 van 18 juni 2001

van de heer FRANCIS VERMEIREN Bedrijvenzones – Archeologische vondsten

In het jaarverslag van de Gewestelijke Ontwikke-lingsmaatschappij V l a a m Brabant (GOM V l a a m s-Brabant) wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken in verband met de ontwikkeling van onder meer de diverse bedrijvenzones die in de provincie worden gerealiseerd in het kader van een sociaal-economisch ontwikkelingsbeleid. Zo wordt er verwezen naar de bedrijvenzone Ti e-n e e-n-G r i j p e e-n , waarvae-n de oe-ntwikkelie-ng wordt ver-traagd door archeologische opgravingen. De vond-sten blijken dermate belangrijk dat een nauwgezet-te en tijdrovende aanpak van de opgravingen ver-eist is.

1. Wordt bij de aanleg en ontwikkeling van bedrij-venzones in andere provincies ook het aspect van de archeologische waarde van de aanwezige resten uit vroegere eeuwen met de nodige om-zichtigheid aangepakt ?

Moeten de diverse GOM's in dit verband reke-ning houden met bepaalde richtlijnen ?

Wie bepaalt de waarde van de vondsten en legt al dan niet vast dat zij van die aard zijn dat een grondig onderzoek noodzakelijk is ?

Wie bepaalt wie wordt belast met de verdere uitgravingen en het vrijwaren van deze vond-sten ?

2. Kunnen deze vondsten aanleiding geven tot een verschuiving van een bedrijvenzone naar andere percelen ?

Antwoord

1. Artikel 111, § 5, 4 ° , van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening bepaalt dat aanvragen voor percelen gelegen in voorlopig of definitief beschermde archeologische goederen, zoals bedoeld in de wetgeving houdende bescherming van het ar-cheologisch patrimonium, voor advies worden voorgelegd aan het Instituut voor het A r c h e o l o-gisch Patrimonium.

Artikel 5 van het decreet van 30 juni houdende bescherming van het archeologisch

patrimoni-u m , zoals gewijzigd door artikel 163 van het de-creet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening, bepaalt dat voor ver-gunningsaanvragen ingediend op grond van ar-tikel 127 van het decreet houdende de organisa-tie van de ruimtelijke ordening die een invloed kunnen hebben op de ondergrond, de in hetzelf-de artikel vermelhetzelf-de Vlaamse regering of hetzelf-de ge-westelijke stedenbouwkundige ambtenaar ver-plicht is binnen dertig dagen na ontvangst van het dossier advies in te winnen bij de krachtens dit decreet aangewezen gemachtigde van de Vlaamse regering, zijnde het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium. Het Instituut brengt binnen dertig dagen na ontvangst van de adviesaanvraag een bindend advies uit. Dit bin-dend advies kan nadere voorwaarden opleggen en voorschriften bevatten ter bescherming van het archeologisch patrimonium.

In een protocol, ondertekend op 1 september 1 9 9 5 , is tussen het Instituut voor het A r c h e o l o-gisch Patrimonium en de bestuursentiteiten be-last met de stedenbouwkundige vergunning een meer pragmatische en meer efficiënte toepas-sing van artikel 5 van het decreet van 30 juni 1993 afgesproken. In dat protocol is opgenomen dat voor de erin opgesomde werken, die hele-maal geen ingreep in de bodem betreffen, h e t z i j een ingreep van zeer beperkte omvang implice-r e n , het advies van het Instituut steeds als gun-stig wordt beschouwd. Verder is ook bepaald dat het uitgebrachte advies integraal wordt overgenomen in de vergunning en dat het Insti-tuut een afschrift van de vergunning ontvangt voorzover in zijn advies bijzondere voorwaar-den wervoorwaar-den opgelegd.

Het eerder vermelde protocol wordt ook nu nog g e h a n t e e r d , wat inhoudt dat alle aanvragen in het kader van artikel 127 die niet vallen onder de bedoelde uitzondering, voor advies worden voorgelegd aan het Instituut. Vermits een ge-westelijke ontwikkelingsmaatschappij een pu-bliekrechtelijke rechtspersoon is, worden aan-vragen voor de ontwikkeling van een bedrijven-zone dus steeds voor advies voorgelegd aan het I n s t i t u u t . Voldoende aandacht voor de eventu-ele archeologische waarde van sites wordt aldus gegarandeerd.

(2)

onder-zoek en studies van dit archeologisch patrimoni-um te verrichten.

Zelfs ten aanzien van zogenaamde toevalsvond-sten gelden specifieke maatregelen. Artikel 8 van het decreet bepaalt dat eenieder die een goed vindt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologisch mo-nument betreft, dit is een overblijfsel of voor-werp of enig ander spoor van menselijk bestaan dat getuigenis aflegt van tijdperken en bescha-v i n g e n , bescha-verplicht is hierbescha-van binnen drie dagen aangifte te doen bij het Instituut. Het Instituut stelt de eigenaar en de gebruiker, ingeval zij n i e t de vinder zijn, en de betrokken g e m e e n t e ( n ) hiervan in kennis. De gevonden archeologische monumenten en hun vindplaats moeten tot de tiende dag na de melding in onveranderde toe-stand door de eigenaar, gebruiker en vinder be-waard blijven, worden beschermd tegen bescha-diging of vernieling en toegankelijk worden ge-steld voor onderzoek door het Instituut of zijn g e m a c h t i g d e, zonder dat dit aanleiding kan geven tot het vorderen van enige schadevergoe-d i n g. De regering bepaalt schadevergoe-de algemene bescher-mingsvoorschriften die op de bij toeval gevon-den archeologische monumenten van toepas-sing zijn.

Het is dus zo dat het Instituut of zijn gemachtig-de gemachtig-de waargemachtig-de van gemachtig-de vondsten zal bepalen en al dan niet zal vastleggen dat zij van die aard is dat een grondig onderzoek noodzakelijk is. Te v e n s zal het Instituut bepalen wie wordt belast met de verdere uitgravingen en het vrijwaren van deze vondsten.

2. De vondsten kunnen inderdaad dermate waar-devol zijn dat een verschuiving van de bedrij-venzone naar andere percelen noodzakelijk is. Dit is evenwel slechts mogelijk voorzover de be-stemmingsvoorschriften van het geldende plan van aanleg dit toelaten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Vlaamse Vervoermaatschappij organiseerde een eerste, b e p e r k t e, kwalitatieve enquête over de 65-pluskaart in juli 2000, op een ogenblik dat nog niet alle Vlaamse

De uit het oogpunt van het Vlaams Reglement op de Bodemsanering (Vlarebo) opgestelde lijst met aanwijzingen van sites waar dergelijke activiteiten mogelijk hebben plaatsgevonden,

RWZI Neder-over-Heembeek – Betrokkenheid (1) De minister bevoegd voor Leefmilieu van het Brussels Gewest heeft de bouw en exploitatie toe- gewezen van het

Is geregeld overleg gepland tussen de instanties verantwoordelijk voor het leefmilieu in het Vlaamse gewest en in het Brusselse gewest voor het geval er tijdens

In het besluit van de Vlaamse regering van 8 sep- tember 2000 houdende een impuls- en ondersteu- ningsprogramma van de meerwaardeneconomie werden

Op de eerstvolgende samenkomst van het coördinatiecomité tussen het Vlaams Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest zullen de wer- ken aan het waterzuiveringsstation van Neder- o v

Op het goedgekeurde programma van de admi- nistratie Wegen en Verkeer (afdeling Wegen en Verkeer Vlaams-Brabant) is dit jaar een krediet van 50 miljoen frank ingeschreven voor de

Bij de heraanleg van de A12 in Meise heeft de firma die het wegdek herstelt een verplaatsbare be- tonvermalingsinstallatie opgericht ter hoogte van de Plantentuin, evenwel