• No results found

ATUUR SIG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ATUUR SIG"

Copied!
140
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vl·agen.

This fibn is slIpplied by the IUTLV ollly

011

conditioll that neither it 110r part of it is further reprodllced without first obtaining tlle pennissioll of the KITL V which reserves tlte right to I1lake a charge JOl' s llch reproduetion. Ij the Illaterial filllled is itselj' in copyright, tlle pennissioll oj tlte owner s of that copyright will also be reqllire{[ jol' sI/eh reprol[uction.

Applicatioll jor pennissiol1 10 reprodllce ShOlild be Inade in writing, giving t1etail~ of tlte proposed reprodllction.

SIG

M

ATUUR

OVORM:

SHELF NUMBER MIe OFORM:

MMETA 0538

(2)

DOOR

(3)

III rrrrriflllill

00209911

(4)

Cc _ - ,.

ONS

GROOTE SAGENBOEK

DEEL VI EEN REIS DOOR

SAGEN-LEGENDEN-ENSPROKENLAND

NELLY VAN KOL

DE BOEKENVRIEND HILVERSUM

(5)

I V~~~====~=====y\

I.

HET VASTELAND VA AUSTRALIË.

I

I

i

I I

I

~====J

I

(6)

Australi ë.

I"\u

tralie. het laatst ontdekte (rGoS) werelddeel.

was eigenlijk al gedoopt eer het ontdekt was.

Reeds de Egyptische aardrijkskundige Ptolomeus (2e eeuw n. c.) verzekerde dat er een 4 terra australi "

een groot (zuidland , bestond. De groote ont- dekkingsreizigers der lûe eeuw hadden Nieuw- Gui nea en Vuurland (zuidelijke punt van Z.-Amerika) reed gevonden, maar hoe die streken tegenover elkander en tegenover de Terra ustralis van den ouden Egyptenaar stonden, wist men niet. Men - waaronder ook de IIollanders - deed onder·

zoekingstochten, en men vond steeds meer baaien, straten en eilanden, en kusten van een groot vastland ; en zoo, stuksgewijze, werd de bewering van I'tolomeus wáar gemaakt, en werd <Australië>

niet 7.00zeer ontdekt als wel <\'erwezenlijkb.

Dit heeft met ome sagen nieb te maken, maar 't is haast een sage op zich zelf.

Tot Australië rekent men, behalve het vasteland, ook de ont:~aglijke massa eilanden en eilanden- groepen, die onder Oceanië r.fzonderlijk worden behandeld.

De Inboorlingen van Australie zijn van een ander ras dau die der eilanden. Zij ziju koffie- of chocoladebruin, en meest kroesharig. Het zijn meerendeels arme, naaktloopende zwerver ; niet zóó slecht verstandelijk begaafd als men vroeger

(7)

8

dacht, maar toch 7.eer achterlijk en onleerzaam.

Ze zijn snel aan het uitsterven. Tevergeefs heeft men beproefd de zwervende horden alln wat orde en tucht te gewennen. l\laar jonge Austra!il:rs, die van kind af onder Europeesche i llvloeden komen, schijnen zich uitstekend naar alles te voegen en goede uitkomsten op te leverel!.]

A. VAN DE OMWONERS VAN TORRES·STRAAT.

1.

Het Avontuur van Gabakwoikai.

I.

\an de zuidzijde \ an Badoe zij n twee eilanden, Zoerat en Kwoberkelbai, waar veel schildpadden komen; de bewoners vangen ze bij grooten getale.

Op een van die eilanden speelt het sprookje dat de Torres·Australièrs elkaar vertellen.

I

p Kwoberkelbai woonde een man genaamd Gabakwoikai, en op een morgen vertelden hem de mannen van het dorp dat ze schildpadden.

sporen hadden gezien op het strand van Zoerat.

.(roed,» zei hij, ik zal gaan.> En hij ging, maar niet in een kan oe, maar op een stuk van eeu kanoe. Daarmee pagaaide hij zich zelf naar Zoerat.

lIij groef gauw de schildpad.eieren op en rolde ze in een buudel gras; hij liet ze op het strand liggen, en ging dieper het eiland iu om wat vruchten te zoeken.

9

De Dorgai I) die aan den anderen kant van het eiland woonde, had een Illand gemaakt en was toen een week lang gaan slapen, zoodat er

\'eel vruchten voor haar konden rijp worden en in de mand vallen. Zij werd dienzelfden dag wakker en ging haar oogst binnen halen. (~aba·

kwoikai had al de afgevallen vruchten al opge- raapt en was in den boom ~eklol11ll1ell om nog- meer te plukken, en hij zag niet dat de Dorgai cr aan kwam. De Dorgai, toen zij geen vruchten op den grond zag liggen zooals zij verwacht had.

riep: <11alloo! waar zijn al de vruchten naar toe?) Gabakwoikai hoorde de tem van de Dorgai en keek, en zag een afschuwelijke vrouw met een groot lijf en lange beenen en kleine voeten. Ilaar ooren waren zóó groot dat zij op het eene kon lapen en Illet het andere zich toedekken als met een mat. De Dorgai hoorde hem in grooten an;;. t zeggen: Wat moet ik nu doen:- Zij keek op, zag hem in den boom en zei: \Vie zei tegen jon dat jij hier mocht komen? Die plek behoort niet aan jOlt; de vruchten zijn van mij; jij steelt.

Breng al de vruchten naar beneden. (i-abakwoikai zei: Jij denkt dat ik, malle vent. pluk vruchten

\'oor jou! Ik kan niet. mijn bllik heeft geen eten gehad.:. (Geef mij de onrijpe. zei de Dorgai ;

t ik wil mijn mand vullen. De man liet een on·

rijpe vrucht vallen, vlak bij haar. Zij trekte de hand uit om ze te grijpen. (iabakwoikai gooide een tweede, en de Dorgai deed twee stappen om ze op te rapen. Een derde werd nog verder ge- worpen, zoodat de Dorgai vier stappen doen moes t;

toen zij de vrucht had opgeraapt keerde zij naar

1 Een soort I\ild~man ofl\ildevrou\\. A. c. 11. [I>" onget~t'kende no:cn lijn van mij. even al, alle~ wat nh. ehen [I 'laai. :-<1

(8)

TO

den boom terug. Gabakwoikai gooide er toen een naar den top van een boom, dicht bij het huis van de Dorgai, en terwijl zij er naar to liep, klom hij van den boom en liep naar he. strand. Hij nam de vruchten mee. Op het strand nam hij de eieren op en ging toen op zijn stuk kanoe in zce.

Toen de Dorgai terug was gekomcn bij den boom, zag zij dat abakwoikai was weggeloopen.

Zij volgde zijn voetstappen. Toen Gabakwoikai zag dat de Dorgai hem vervolgde, zei hij: <Zij komt nU.:t De Dorgai, aan het strand gekomen.

riep: .Jij hierkomen, kom nu!:t Maar Gabakwoikai 7ei: «Denk jij dat ik, malle vent, naar jou kom?

Ik ga terug!' De mannen van Kwoberkelkai, die over de lee (.straat) heen keken, zeidcn: I lalloo!

Gabakwoikai weggeloopenl bang voor de Dorgai.i Gabakwoikai kwam thuis, gaf de eieren aan de oude mannen en zette wat roode "erf in de J:"ii'od

(het mannenkwartier) ;

Xl

een schoonbroeder van hem nam er wat van en zei: c Goed, wij gaan, en maken Dorgai dood.~ Zij wapenden zich met hun dugongsperen 2) en met hun visch-spercu, en zij lieten hun pijlen en bogen achter.

De Dorgai lag in haar hui te slapen toen de maunen kwamen. Gabakwoikai zei: cDorgai wil slapen.~ Toen nam hij zijn dugong.harpoen, terwijl al de anderen om haar huis stonden. Hij gooide zijn harpoen naar haar, maar hij kon haar nie treffen, alleen haar arm. Daar bleef de harpoen

~n steken. Zij stond op eu liep weg, met den

1) lk vermoed dat dit een oort Y:lIl lIitnoodigin!: is om m\.'c tCIl

[rijde te trekken.

21 Dugong, een walvisch"cbti~ 1ceJicr. De dugong·,pcrcn ZIJlI dllS een soort hnrpoenen. [Wilden vnngtn mee (al <'ÏJo; m>tr/,rrm.) A. C. H.

I [

wind mee, en de mannen hielden haar vast bij het touw dat aan de harpoen zat, net of zij een dugong was. De Dorgai zakte in den grond en tooverde water - en daar is nu nog een put of bron. Maar zij kwam wecr boven en liep weer wc"'. De Dorgai viel nog eens in den zachten gr;nd, maar nu veel dieper. c: "Vat wij nu doen:.

vroegen de mannen. ~Dorgai loopt een verren

\Veg.~ Zij sloegen het touw om een boom en trokken. Ze trokken zoo hard dat ze den arm van de Dorgai aftrokken. Toen schreeuwden ze van blijdschap en liepen naar het strand, en gooiden den arm in zee. En als het heel laag water is kan men hem nog zien als een lange, smalle, zwarte klip, genaamd Dorgai Zoeg. De mannen keerden naar huis terug, maar de Dorgai stierf in den grond.

IJ.

tiet droevig Uiteinde van Yawar.

Yawar van Badoe was een beroemd tuinman, en de jams!) en banana·. 2) groeiden nel in zijn tuin. die op den heuvel Gizen lag, aan de wind- zijde van het eiland.

De jams vau de manuen van M.adoeb di op 'amoen woonden, groeiden alleen in den regen ljd, maar Yawar had er altijd. Daarom zonden op een dag de Madoebmannen een gezantschap van twee hunner naar Yawar, om het geheim van zijn wel- slagen uit te vorschen. De mannen zeiden tot Yawar: Hoc maak jij een tuin? Is jij maakt

1 j ~lingcrplQnt met rnt:clhoudClld- WOl elkr.ollclI.

z\ PiS:llll(i.

(9)

12

hem, hij groeit gauw; als wij maken hem, hij 'uurt lang eer hij groeit, niet voordat de l'oel";

Inoord\\"estewind of regentijd) komt; best jij leert ous.> - Heel goed" zei Yawar. -Zie, jullie niet

\'ergeten: gij l\bdoebmannen legt jam in den

~rond.; gij zi~t :l1ij: ik Illaak e::5t hoop, dan leg Jam In; IlU Jullie weet. ~ En 11IJ toonde hun hoe

h~j het deed, tot~at zjj het begrepen. De mannen gll1gen naar hllls terug, maar vergaten spoedig wat Yawar hun geleerd had, zoodat hun jams dat jaar niet wel gelukten.

1 Iet \'olgend jaar zonden zij een gezantschap van vier man naar Yuwar. \"awar sneed een stok plat, schepte den grond CJp tot een bergje, en legde nog eens na.uwkeurig uit hoe zij jams moesten planten. :'Ilaar de mannen vergaten alles op hun terugweg. ] ij hun thuiskomst vroeg men hun: <Jij mannen weet nu: - c~een.) zeiden zij, wij vergaten weer.'

. Het volgend~ jaar werd er weer een gezantschap ltItgestuurd, dItmaal van zes man. \'awar zei tot hen: cl Ioe dikwijls moet ik jullie onderrichten?

En hij legde het hun nog eens heel goed uit.

De man.nen verO'aten alles weer op hun terugweg naar hllts.

Eindelijk gingen al de :'Iladoebmallnen naar den heuvel Gizen, e.n ze hadden allemaal hun werpstok cm den hals. \ awar zag heo niet, zij kwamen at.

geesten. Bij hun aankomst grepen zij Yawar met den haak van hun stokken en trokken hem laners

d~?

gron?, en hij riep: • IIeel goed, jullie hebt 'lIIJ nu: Ik heb vrouwen kinderen, niet doo en mij., Eerst namen zij hem met den haak mee naar Moa, en toen zeiden ze dat zij hem wildcu brengen naar :'lIer; en Ya\\'ar zei: • :'-liet goed, jij

1 • .)

mij dooden, ik heb vrouwen kinderen; ik julli.:

goed geleerd tuillmaken,jij vergeet, ik geen schuld .•

Maar de mannen luisterden niet naar hem, maar trokken hem langs den grond en namen hem in een kanoe mee naar Mer. En daar trokken ze hem langs eeu . teilen hem'el naar boven, waar hij stierf.

. '·,WI"

lid H/lgdsdt ,'lW ALFRED . H.\DLJO"

(dl,' ~. /lil tlNI J/I('/II! do' 11·/'",'r'i':.!(,·11 tI/>I,·/·kmdc·. mil' j.;,/I.'/",.,' ,~/, .. d .. dd,·).

B. VAN OE INBOORLINGEN VA:"i ROEBUCK-BAAI.

(/1 est-.i/1s/rali;:.)

1.

Het Verhaal van Kwikstaart.

De kwikstaart is een merkwaardige vogel. Lang geleden was hij een Neger. I lij had een zuster en een oom. De oom placht op de jacht te gaan, en al hij wild doodde, gaf hij aan kwikstaart!>

zuster al het vette vleesch, en aan kwikstaart al het magere. Dat vond hij niet prettig, eu hij keek rond wat hij doen zou. Hij nam een langen pitsell stok en stak dien in den grond en be- dekte hem met gras. Toen zei hij tegen den stok: 4.j\ls ik het je zeg, dan moet je kwispelen als een bendikoet I). Hij ging en bracht zijn oom

1) Buidelrat. A. J. P.

(10)

14

mee, en zei dat hij hem het nest van de buidel- rat zou wijzen. Zoodra hij kwam op de plek waar de stok was, begon deze te kwispelen. Zijn oom wilde er juist een speer naar toe gooie::n, toen kwikstaart zei: «:\een, dat moet je niet doen;

je moet er op springen.» Ten laatste liet de oom zich daartoe overhalen. Hij sprong er op en kreeg den stok dwars door zijn voet. Alle andere zwarten kwamen llU en trachtten den stok uit den voet te trekken, maar zij konden hem niet verwrikken;

daarom haalden ze twee groote mannen, zoo groot als een boab-boom I) om het te probeeren. Eer. t keken ze om naar een O'TOoten boom, en haaljen dien met wortel en al uit den grond, om te laten zien wat zij doen konden. Ze gooiden den boom op zij en grepen Ilaar den stok; toen ze dien er uit trokken, vloog hij recht naar de lucht, cu daar vormt hij uu ecu streep van sterren d",ar,:;

l)\,er den :-'lelkweg. De zwarten beproefden nu hvikstaart te àooden, maar hij ontsnapte in het bosch.

II.

De Havik en het Vuur.

Iwee haviken zeilden door de lucht eu In 'amen over een Negerkamp. ~) De Negers waren uit visschen geweest en hadden een menigte \'Î:;ch gevangen, die zij rauw opaten. De haviken zeiden:

\Vaarom eten jullie je visch rauw? \\'aar0111

]) Apenhroodboom, ten r~us onder ti .. booMIl'n.

21 De inboorlingen ,"nll Aus:r:llië "orJ~n, e\""Il:l15 die \. n. frik.l, 1'\ ~g 'rs ;;eno -md.

IS

maken jullie ze niet op het vuur gaar, net als wij:» De Negers zeiden: cVuur, wat is dat?, want ze kenden toen nog geen vuur. Ze gaven wat visch aan de havikt>n en deze namen ze mee. Toen zonden ze een loebra (vrouw) om te zien wat de haviken deden. De vrouw sloop naderbij en lette op. Dra zagen de haviken haar en riepen haar. Zij kwam en ze gaven haar wat

,~eroosterde visch die zij uit het vuur hadden genomen. Den eersten keer dat zij er van at, werd zij erg misselijk; de haviken gaven haar nog wat, en zij werd een beetje misselijk; den derden keer dat zij er van at werd zij niet mis·

:;elijk. Toen toonden de haviken haar, hoe zij vuur maakten door twee stokken tegen elkander te wrijven. De vrouw ging terug naar het kamp en

\ertelde alles aan de Negers, en zij lieten haar toonen hoe zij vuur maakte, door een stok snel heen en weer te draaien tusschen haar handen, op een ander stuk hout. Dus maakte zij een vuur en roosterde visch voor haar makkers; den eersten en tweeden keer dat zij er van aten werden zij misselijk; den derden keer niet. Sind dien wisten de _ 'egers hoe zij vuur moesten maken.

lIl.

Het Verhaal van Dsjille-moerrango, den witten Vogel.

Er was eens een groote witte vogel, heel sterk:

hij kon met de speer werpen, maar hij was een . echte \ ogel. Hij zei tegen eenige egers: <Ik

(11)

16

zal jullie laten zien hoe ik de speer kan werpen. De l'\egers gingen naar de aangewezen plek.

maar eer zij kwamen verstopte hij zijn lange speer onder het zand. Toen zij er waren en ih 't zand wilden gaan r.itten, r.ei hij: eNeen, dat moet jullie niet doen; jullie moet op een rij gaan zitten ...

Nadat zij op een rij ger.eten waren, begon Dsjille- moerrango te dansen en te zingen; en al dansende en r.ingende trok hij heel zachtjes zijll speer uit het zand, zood at de ~egers het niet konden merken. Toen hij de heele speer er uit had wa' hij jlli t aan het einde van de rij; toen mikte hij goed en dreef de speer door al de Negers heen en doodde 7.e allemaal. Later vertelde hij aan een anderen stam van Negers dat hij hun wilde laten zien hoe hij de speer kon werpen, en hen doodde hij ook allemaal. Ten laatste vertelde hij het aan een derden stam. T\laar de7.en waren erg bang,

\I'ant r.e wisten hoe Dsjille-Oloerrango de anderen had gedood. Dus verzonnen zij een groot schild te maken en zich z(!ö te be chermen. Toen keken ze rond, en vonden een grooten boom, en sneden daar een groot schild uit. Toen zij het schild hadden uitgehouwen wilden zij het beproeven eer zIj het verder afmaakten. Zij wierpen er naar met drie speren en drie boemangs, I) maar het kraakte; dus r.ij begrepen dat het niet goed wa . Toen maakten zij een schild van harder hout eu probeerden dat, maar het kraakte ook. Toen maakten zij er een van heel hard hout; en eer zij het afwerkten beproefden zij het en wierpen

I! Bedoeld b wa.tr.dlijn!ljk hoemcrang •. De hoemerang .11 reil eigenaardig werptuig. dat op cen bepaalde mllnier gc\\orpen. in c n boog "'.U !IN uitgangspunt terugkeert. 'iet alle "olktn kennen h t.

De '\ustr:tlï;t' echter bezitten I et in soorten.

er, al hun wapens tegen; die braken allemaal,

7.00 hard was het. Toen maakten 7.ij het af en wachtten op Dsjille·moerrango; maar eerst ver- b?rgen. zij het s,child in de struiken, dat hij het Illet zIen ::ou. 10en kwam Dsjille-moerrango en verborg z~~n .speer, net als vroeger. Hij liet hen op eeD rIJ zItten en zij verborcen het child a~hter zich; en zij letten op hoe hij al dansend en 7.IIlgend de speer uit het zand haalde. Toen reikten ze elkander het schild toe, totdat ten laatste toen l):::jille-moerrango de speer heelemaaluit het

~and had. de laatste man van de rij ook het schild

111. handen had .. Toen Dsj~~le-ll1oerrango zijn speer

\\lldc werpen hIeld de krIjgsman vlug het. child op. en toen de speer aankwam crinO' zij niet door alle '\ egers heen, zooal5 \'roeO'e~ ~aar brak tot

I. b ,

sp lIlters tegen het schild.

Dsjille-moerrango nam toen de vlucht naar het bosch.

.\·Iltll Ju'! F".tr,lsdl ;'1111 ,\0 \ ].\'\IH· PEl; : .. ( I "INo.,.". )

(12)

IS

C. VAN OE INBOORLINGEN VAN KILLAL- PANINA, IN CENTRAAL-AUSTRALIË.

(COOPER-RIVIER EN EYRE-MEER).

1.

Koeyimokoena (Sage der Oieri.) I)

Een l\1oera-moera 2) was eens, tijdens een groote droogte, heel alleen op de jacht, maar kon geen voedsel vinden. Terwijl hij nog zoekende was kwam Koeyimokoena, een knappe l\1oera-moera- knaap, en vroeg waar hij naar zocht. ~ Naar k17piJ'i 3) en 1('oma 4),' was het antwoord. Volg mij" zei de knaap, voorwaarts gaande; en opeens zei hij:

• Graaf hier.. De man groef diep in den grond en vond een woma (karpetslang) ; op dezelfde manier wees de knaap hem andere plaatsen waar woma's verborgen zaten. Zoo hielp hij den ouderen Moera-moera verscheiden dagen; ell dele \\ erd door de anderen vau zijn stam beuijd, als zij hem iederen avond met buit beladen zagen terug- komen. Daarom vroegen zij hem waar hij dien vandaan had. Hij zei dat ze maar met hem moesten gaan; zijn knaap zou hun zeggen waar zij woma en kapiri vinden konden_

t) Be\\oner. fan de delta der eoerrr-"'Ier. ten 00 ·trn \.'n h .. t

Elre-mrer. 0.:.

2) De :\Ioern-nloera ,,'''ren men.eben in ;;eda'lnte en handelingen maar ze hadden meer kracht en me~r loo"ermncht Jan het t~gen­

\\oordige geshchl. 'ommijtc Instellingen worden aan hè" toege-

·chreven. O. S. [Ze zijn, dunkt mi). voor de Au.lraliër· un hrdrn ongeveer wat de .helden. die om Troje vochten, waren \'oor de tljdg~nooten van Homèros: een builenge" oon 500n fan mensrhen,

In "Iet schaduw het nageslaC'hl niet tn.lIl kan.)

~) Legua..n [groote hagedb). O .•.

4) Eethare slAng. O. S.

Terwijl zij ook aan 't graven waren, kreeg de jongen dorst en dronk uit hun waterzak; maar hij vergat hem weer toe te bÏlldcn, zoodat al het water wegliep. De menschen waren hier heel boos over, en spraken ar den kll.tap te dooden; en dat teden zij terwijl zijn Hiend en beschermer er niet

\·a5. ru ,"oelde dezt! man aan zijn lever r) dat er 'ct", niet goed was met den knaap. HIj I-on den heelen nacht niet lapen, en ging den volgenden morgen hUil spoor na, totJat hij kwam op de }' ek waar zijn vriend dood lag. Hij weende bitterlijk cm zijn jongen. Daarna scheidde hij het vleesch

\ an de beenderen; deed deze \'an clkaar. eu doodde met al de beenderen afwndcrlijk de menschen die zijn \'riend gedood haddcn .

Zoo leenlell de Dieri men!> hCIl dooden met

t c",cspitste eenderen.

11.

Hoe de l'laan ontstond.

Twee jonge Moera-mocra's waren boos op hun ader, de ouue Nganto-warrina. omdat hij wat

,1rd,lC 2) had verzameld, en er hUil niets \'an begeven. Op een dag zag hUil vader dar zij bezig aren IIgami 3) te makt!n, om J.'III)'I'Illitl:a 4) uit hun

J) IJ. I", er I. hij di .. Au

".!i'r.)

de u"'l d ... tne""negenhclrl.

S. O.

') E.en voornaam \'Ocd.el d~r InhoorlinJ;cn, m .. lr voor blanken

I .et voedlaam genoeg. Het ",)n de sporenl.ak)es van cen ,aren.oort.

d~ MarsiJia. die 10 Auslr~lië op sommig plekken "cel voorkomr.

lJeze sporenzakje .• door de Inboorlingen ,zaden. ::ennamd. ?iJn Jlln1T\I erpig rond en plat, en ehocohdebl1lin '30 l;leur. O. '.

~ Houten werk ui:::j 's, E Hjkencl (lP I'n~~ sm.lli~ haakr.aalden.

O.~.

1 Larl'~n' ... n In>celen U. ~_

(13)

:!o

schuilplaa sen in de rrollboomen te halen. Zii 7.ciden dat zij een boom wisten die vol koeril{inka'~

zat. De oude nl:\n klom er in om ze te vangen.

Te ril' ij I hij klom zciden zijn zonen è:1t hij maar al hoo~er op moest ~ eu door hUil toovermacht groeic1e de boom maar al hooger. Toen staken zij hem in brand, en de brandende boom bleef maar Ilaar bo\ en schieten, Olet • tTanto-warrina

. D <>

er 111. e :!oncn za~ell dat hun \'ader verbranden zou, en een hunner ,\iclp met zijn boemerang I) een dierehuid naar hem toe, zood at de oude I~an zich tegen de hitte kon beschutten.

~1I hangt • Tganto-warrina nog in de lucht. in de gedaante van de maan, en de Dieri zeggen dat de 7.warte \ lek op 7.ijn gezicht de plaat~ is waar hij lich zelf md de dierehuid bedekte.

111.

Kadiwonkoeroc. Een Legende der Jaurol'ka. 2)

De vrouw van een biina blinden :\loera-moera 1akatakaba heette hij. ging met haar twee

dochter~

uit om aardoe te verzamelen. De twee meisjes sr.eelden ten:ijl de moeder vlijtig bezig wa . Toeu

ZIJ een .menlgte nardoe verza?leld had, groef ?ij een gat lil den grond, en gOOIde de zaden er in;

toen porde zï er in, zoodat de wind het kar kon meenemen. Om te beletten dat het goede zaad werd meegevoerd, bouwde zij eeu windbreker van takken. Den volgenden dag gingen zij gedrieên

I tIC de noot op bI. Ib.

21 S,am ,en noorden van het E~ re·nl~ ,t. o.s.

21

"eder op zaadzoeken uit. De moeder verzamelde en de kinderen speelden. Eensklaps zagen zij een groot vuur: cn dat vertelden zij hun vader toen zij \\'Lcr thuiskwamen. Toen hij dat hoorde stond

!llj up: cn (lP iederen schouder eeu kind zettende,

\'rue;; hij hUll hem de richtinO' te toonen waarin zij het vuur hadden gezien. I

[ij

zei tot de oudste:

j" un je het vuur zien:. En zij antwoordde: la,

\'ader, heel duidelijk.) .

Toen deed de oude Moern·moera z:jn oOlTen

(1 )en; en hii. die tot nu toe heel blind was "'!'Te.

-

. ~

\\'ee~t, kon nu den rook van het vuur Lien, die , s ten ~roote wolk over den horizon la~. Ziin

\ rOllW bereidde hem wat pawa 1) "all de nardoe ;

l~ ie at hij op en legde zich te slapen.

's 10rgens nam hij een vuurstok 2), \rierp zijn lak over den schouder, maakte zich klaar om heen te gaan, en zei tot zijn kinrleren: H. heb een lange reis te maken, maak jullie je maar uie

on~er~st. En tot zijn vrouw: . Pas op de kinderen, dat ntemand hun eenig leed duet. Toen stond hij op met zijn zak over den schouder, een vuur-

~to - in den een~1l arm en een kleinen boemera Ig

1 I d~ hand. l~lJ den eer:ten stap begon hij zijn

\ :Jjlal:t 31 te 7.1Il~en, en zill"end rei~de hij ll:!ar n:rrc landen.

J \.1),.( 1..'1, n"ru:}, k' .tn \cr Chll1t:IHk pló1ntcflz •• dcn. Die z:1d~n

\\ orde 1 'crl~mt'ld, 'ftrt!lJll~d, en h('\\ aard In ltuih'n \1.t' lilt" fIrn tkk .... d \:'Ul g~\'Jorhtt"1l CII nll't Id.'l bt' Ill.-culp hielen \\ ordlll '0"-

~ dl·kt .. \1" dc'" ~a\\n \lil de I\uilen g:cnorn.-n worelt. wardr lij in .,kJ.en b ·dn .. n rhe of door d ... mPlhcheo W ul".lgl·n. üf in boo nel (.,r~eh, l1gcn \\O:"IIl"II. DI' n:.nlo· \\ordt ni .. t ~pmal'·n. Ol.la.r to f, I," po~II"r ;,-,.c5tampt. \\aar\o"an mc'n eê,n SOOrt k, e en h~lkt, 0, ~,

.I. 1 1/'. I .. I.r s!artt~ecn uith,t: biJ; lk vl'rmoed dal het de :o.pit ("

10k va~l ha.~d hout ,s. die sncl word, rondgcumaid. met de ,ph, in

"~n r'lo'!lltJe ~.a~ een !>tuk z.lchlt!T hout, om '"uur te knJ~en.

J) I' ~n r""hed dat door de Inhoorlingen ten noor" n van 1111"~n ' '" ! 11) omm;~,. pl~dltihh~d,.., "nni! .. ,... ~n, 0_ "".

(14)

Zijn wapaia begon aldus: Dama-iuda ngoerpa, dama-inda ngoerpalina, wat zeggen wil: .achter- latend wie mij toebehooren, trek ik heen naar de verte.. En terwijl hij reisde mengde hij al wat hij zag: vogels, slangen, kangoeroesporen, boomen, struiken en alles wat hij tegenkwam, in zijn lied.

Na een maand gereisd te hebben kwam hij aau een grooten zandheuvel. vau wiens top hij een groot water zag. r) Hij ging den heuvel af en waadde in het water, en zag er zijn eigen bee.d in weerkaatst. IIij kwam weer aan land langs ~et1

smalle strook, die door het water werd over- dekt als de wind sterk was. Toen klom hij op den hoogsten heuvel in de nabijheid, en vandaa:

zag hij zich omring-d door een groot vuur. Hij kee ...

rond, wie dat vuur toch mocht hebben aangele;d;

maar hij zag geen sporen van menschen. en dacht dus dat het v\lur \ anzelf ontstaan was D~ men· scheu zegg-en dat zelfs nu nog dit vuur altijd dalr is, in de streek van \\'i!oem:1.; en ze noemen het volk da daar \\"OQl,t l'/rl':"ira)'. of Y\JU-·

menschen .

~a eenige kol 'n van dat vuur te heb >en ""c- nomen, begaf de :\roera-moera zich op reis naar het Zuiden, terwijl hij het lied l11aakk dat dOOI de eraboenna 2) wordt gezongen.

Terwijl hij zoo op reis was, war<"!1 zijn vrat:"

eu zijn dochter eens op een dag uit;{egaall 0111

nardoe te zoeken; de moeder wa - bezig den windbreker te herstellen. voor zij het zaad ~in]"

wannen; toen kwam een der kinderen lIaar haar toe eu zei: c Kijk, ~1oeder, daar komt ecu gruot\!

wervelwind opzetten. Gauw, maak den katoe wind-

! \Va:u. llljnlijl, dt' Goli I,ln l'~rJlcm~ai I.

_ E<!"n \ler v{.·l-=: :.I.'l1t

1 ··'

rond I".t! J yrr~me":. Cl.:-

'.'"

23

breker) sterk, anders waait de wind hem omver.) Dus haastte de moeder zich hem stevig te maken;

en toen de wervelwind kwam kropen ze er alle achter om beveiligd te zijn, Maar de wind werd sterker en sterker, tot hij ten laatste het jongste meisje meesleepte, en daarna ook de moeder,

lederen avond lag de wervelwind die de moeder en h ar kinderen meesleepte, stil; en waar hij stil lag werr:! een waterplas gevormd, niet in een kanaal of holte. maar op het open, droge tafel- land. lederen morgen droeg hij hen verder en ,'erder. totdat hij hen tenlaatste begroef in 't zand van 't verre noorden.

De l\loera·moera Makatakaba reisde intusschell teeds naar het Zuiden, de heete kolen met zich dragende die hij in het land van Wiloema had opgeraapt; eindelijk kwam hij in het land der

~lakoemba; daar vond hij in een kamp eenige menschen die bezig waren de zaden van een soort .. omboom fijn te wrij,'en en er pawa van te maken.

~

.

Hij had honger en vroeg om wat eten; maar zij letten niet op zijn vraag, en lachten hem uit omdat hij bijna kaal was, met een lange 10k haar die van zijn achterhoofd hing, en een kleinen pllntigen baard. En ze joegen hem met ruwe woorden weg, en sloegen geen acht op zijn be- dreigingen toen hij zei: <Denk jullie dat ik geen :t'ol!.:adra I) in mijn oksel heb?,

laar zij riepen hem: Yidni Kutschi, yidni

\Vorana? wat zeggen wil: <Ben jij een Koetsji ?> I)

I, Een amulet, dat In d n ok.e! wenl :;edragen om het voor EI.

L!ikkcn \ an oningewIjden te be, cherlllen. O. S.

2) J,:,.n ,\ "en d::1t me' dt.!n werve1\\ind rebr n gaJrne onhC:ll twht.

(15)

24

Ben jij een \Vorana? I) kn ze namen speren, en wierpen ze naar hem.

De Moera-moera ging bedroefd hee.1, met zijn vinger op de lippen, en zon op wraak. Ilij ging niet ver weg, maar nam een paar gloeiende kolen uit zijn tasch en tak het gras in brand, zeggende tot de lammen: \'erbreidt II Illet groote snelheid .•

IIij maakte hel vuur met zijn handen uit en ging weer naar het kamp. Daar haalde hij nog meer kolen te voorschijn en stak opnieuw het gra in brand, en in een oogenblik stond hij midden in de vlammen. De menschen in het kamp trachtten te ontsnappen, maar het \'uur, dat snel om zich heen greep, vcrbrandde hen allemaal.

De oude 10era-moera ging van kamp tot kamp.

maar de menschen waren allen 011\ riendelijk jegens hem, en bespotten hem wegens zijn kaa huofd_

daarom wreekte hij zich dovr ze al1t!ll te \'er randen_

I

Het spijt mij dat ik II den \\:rborgen zin niet zeggen kan. dien deze :iage ont\\'ijfelba,\r heeft.

De verteller zegt er niet:, van. De tite kadi\\'on·

koeroe> beteekent hagedis>: dc naam \'an den held 1akatakaba beteekent vuur. ; de naam van het land waar hij wounde \\'itygocnt \\impa.

(dien ik wegens de lastigheid maar oversloeg) beteekent wervelwind. i"/(J~:-"""II' en pad, baan.

drijfjacht I :,·illl}>/I. De sage-zelf wordt door de

\ustralicrs van Fyremcer bij hun r;odsdiensti~e

plechtigheden gezongen. \'ermuedclijk i5 het dlls een loflied op de natuurkrachten. \'erder durf ik niet raden. Maar 't i" niet om het een il- er lelf niet van begrijp ddt ik II deze sage geef. maar

J) Een f:\hel"c1ni h "~.l f1 ha'! 1'11

~ I,\nd in hel l' Hrnwer \\oont.

, ,f I ~e t, d nt "I' e

u.~.

om de aardige tooneeltjes die er in voorkomen;

tooneeltjes die ons het .'::t7dr/l' doen zien i 0 deo wilde:

die kinderen die om de moeder heen spelen; die vader die ze op zijn schouders neemt, en als hij op reis gaat, ze bijzonder aan de zorg der moeder aanbeveelt. 'l Zijn maar kleine trekjes, maar voor

lil ij zijn het innemende. trekjes. Z:ulke trekjes verklaren het mij dat zendelingen en natuur- ,'orschers di langen tijd onder wilden leefden, en zich daar wisten bemind te maken, zich ten .lotte sterk gingen hechten aan dat volkje, en

~an onbedor en cwilden· met al hun gebreken, de

"oorkeur ga ven boven bedorven beschaafden) met hun vernis·1

VI.

Pirinti en Kapiri.

Lang, lang geleden leefden l'irinti en Kapiri I) in groote niendschap in het noordwesten van . ,ttitandra (E} re· meer). Ze h dden toen dezelfde klem van huid, en daarom besloten ze elkaar te beschilderen.

Eer"t moest Pirinti Kapiri beschilderen, eu dat (!eed hij heel mooi. 1\1aar toen Kapiri Pirinti Illoest beschilderen, dacht hij' Waarom zal ik het mij moeilijk maken eu 7.oo'n ingewikkeld figuur schil- deren? Pirinti is zoo veel grooter dan ik, ik maak de figuren wat grooter.> ] [ij beschilderde daarom

J .... ~Qrtcn van t·, ~t"dj .. ~n. o. ".

(16)

Pirinti met een paar groote en een paar kleine patronen. Toen nu Pirinti zijn kop omdraaide, en zag dat Kapiri hem met verschillende patronen beschilderd had, zei hij tegen 7.Îch zelf: elk be- schilderde hem zoo mooi, waarom doet hij het mij zoo ongelijk?~

Kapiri zei: Draai toch niet zoo rond, je wrijft er de verf af.) En terwijl hij dat zei wreef hij z.elf ongemerkt een deel van de verf er af, eu liep toen weg. Pirinti liep hem achterna, heel boos; maar Kapiri was hem te vlug af; du_

schreeuwde Pirinti hem toe dat hij het niet moest wagen ooit weer in zijn ravijn te komen, maar te blijven waar de 1.'Ol"/;/fl I) groeit· en Kapin antwoordde dat in dat geval Pirinti moest blijven tus chen de steenen en de spleten dl':r heuvelen Sedert dien zijn er geen Kapiri ten noorden van Oednadatta; en langs de Cooperrivier, waar de koelva groeit, zijn geen T'irinti.

v.

Markanyankoela.

h'l/ .strg-l" <'fTII d,' Il-oJ/kollgocrOt' t"II dt' Oerflb(l~!tI1/7.

De l\1oera·moera Markallyankoela woonde io Anteiriteia met zijn vrouwen veel kiuderen. Hij ver7.amelde nardoe en maakte die schoon door ze in een vat om te . chuddeu, zoodat het kaf wegwaaide; dan pakte hij de nardoe in huiden van kangoeroe' 2) en opossumsz), deed deze iu een

I ' VCrll'oedehJk een riel~.on.

:ol Bekende ,oorrtn van uuitleldi"r ·n.

grooteren zak, laadde de vracht op zijn hoofd en begon zijn z\verftocht.

De eersle plaats waar hij kwam was Arocfol- kandoe I) aan de Makoembarivier zl, waar een stuk vlak land was. Hij maakte dien grond los en strooide er zijn nardoezaad op uit. zood:tt, als de regen kwam, hct zou opslaan: de menscllen zoud(;n dan voedsel genoeg hebben eu geen honger meer lijden. 3) Ook op een andere plek strooide hij nardoe uit; en al reizcntle kwam hij te Oeteia, 4' waar hij twee afgeleefde vrouwtjes vond. ] Tij sprak tot haar: ~ Kijk goed rond al!; de regen valt., Toen cle regen viel gingen ze uit, zooals l\farkan- yankoela hcur gezegd had. en keken rond. Ze vonden de twce plaatscn waar hij zaad had uit- gestrooid; het wa!; oJl~e~lagel1 en had de heele streek groeu gemaakt. I let zaad wa~ nog niet rijp, maar de vrol\wtje~ a en er \ an en werden gezond cn "er -_ Toen het zaad rijp was vergaderden 7.ij het up hoopen. en hadd·n o\-erdoed "au voedsel toen de droge durre tijd wecr aankwam.

• adat Je :\loera-mocra tegen de oude vrouwen gezegd had \\'at zij doen moesten. ging hij naar l'andi 5). waar een groole menigte mannen bijeen

\'-aren en een lied zongcn. I rij 7.a~ hen uit de verte, maar was bang om naderbij te komen; dus rustte hij een \\ inig en ging \·ercler. .\an een kreek zag hij twee jonge mauncn op den ocver :dtten die hun netten uitwierpen. ~ïaar hij ging verder

I r' .... l . • dal \ I oi {lI1J' lIlaakI. [elus tOIl,g]. O.~.

z \"ultr-rivier. mrlal !>"lk;tI~bl,:t clrnr .. ,·n grool k.\II\p had vel'

k.md [I.i,· IJb. 2~]. O. S.

3 ;\Ierk, op (hr 5t.l;ttrJC van hclan~"I",,'~ ror" voor menschen b:J

!"'ton .. wilde-.

~I l: .. nb.on. J.~.

sI f.)A plpk \I I~r cle _

I.,,,,,,

mlo:, in loCI I.) TI··tII'cr valt. ('.:

(17)

tn strooide f;oede en lechte nardoe tlit: en de plekken waar hij lecht zaad zaaide noe1l1àe hij Nardoe-molkoe \Been-nardoe; dus. harde nardoe).

Te Koeyoena stak hij lijn speer in den grond.

en deze groeide aan tot een hoogen boolll. TOtu reisde hij nog wat \'erder. en eindelijk Keerde hii terug naar zij 11 eigen land cn volk. -

\'1.

Ngatani-Maroe-Maroc en Ngt1tani- laraleie.

Te },gatami·maroe· maroe I) \\ oonde eens een vrouw die \'erscheiden donkerl! kinderen had: en te :"l"gatallli.maraleie 2) woonde een HOUW wier kinderen een lichtert huid hadden.

De :\gatani maraleie·moeuer \erl,llucie Ilaar de donkere ki mieren der .. gatan i'l11aroe.m~~oe.moeder;

en op een dag dal de I. at~te uit wa gegaan l!ll

oardoe te zoeken, en de kinueren in he ,a mp achter had ~elaten om rustiger uoor te kunnen werken, kwam de "\gatani.mar41leie met haar licht- kleurige kinderen, nalll de donkerkleurige weg, en legde er Ul: hare \'oor in de p\;Jab

De andere moeder. niet wetende wat tr in het kamp gebl'urJ was k\\am tegen den l1liudag- erut;", met een half\'ollen zak nardoe op haar heup.

Ol demeg ntmoette zij eell nila-nila (luchtspie- geling):. en terwijl die haar van den grond optilde zoog ZIJ:

) 1\\3r! kind.

1 l.ichtklt!nng kind.

Door de \lila-nila hoog opgelicht, in rle nila·nila kwam ik terug-.

Den Ilardoezak half vol droeg- ik op mijn heup .• I)

J Iet kamp naderende keek zij verlangend naar haar \-illderen uit, op de plek waar zij ze vindeu moest. En ze zong:

< rrel oog. het 000" was enkel dàhr. 2)

Toen zag zij ki nderen in hd kamp spelen, maar 't waren de hare niet; het waren vreemde kinderen met licht vel; en haar zak midden onder hen neerzettende, zong zij:

Overhellend naar rechts en links.

stil liggend naar rechts en link.' 3) Vol \erlangen naar haar kinderen, liep zij het kamp rond. in steede; wijder kringen zoekend naar

hUil voetstappen. en zich zelf aansporend met haar lied:

• Voet. ga snel naar de kindren.

Stillestaan moogt gij niet.>

Ten slotte ontdekte lij dat de kinderen waren weggehaald door de , gatani.maraleie·moeder, en zong klagelijk:

(Klagend haastte ik mij over ce steken,

en ging.)

Dus Idagend stak zij een wijd veld over, uaar

1 I (el oor.f.lrook~liJk .. , cl" 1 de letterlijke Engels 'he verlahn\r

1 I 0 ' niet duidelijk.

2) Wat een ""hat V'lIl flO"ll~ :11 delen tóénen re,el!

Hiermee be<chriJft liJ 11l'1 \\ :l",elen .an den zak, naar Ik ,ne .. ".

(18)

het huis van de • 'gatani·maraleie, die, haar uit de verte ziende aankomen, haar tegemoet liep en haar de donkere kinderen terug gaf in ruil voor haar eigene.

De Ngatalli·maroe·maroe'Il1oeder ging met haal' kleintjes naar het kamp terug; daar liet zij, even- als den vorgen dag, hen achter terwijl zij nardoe ging 1.amelen. i\laar toen zij' middags thuiskwam vond zij alwecr de lichtkleurige kinderen in de plaat· van haar cig-ene. Hun poor volgende, \ond zij hen, schreiend, en bracht hen thuis. Dit ge·

beurde iederen dag. totdat ûj haar 7.werftocht begon. I) Zij zong toen zij den tocht ondernam;

maar van het vele klagen was haar stem zoo zwak geworden. dat zij zich moest inspannen om te kunnen zingen

Zij zwierf eenigen tijd; toen, haar kinderen achter latend ~ I, ging zij alleen naar Pando (het J [ope·meer), dat droog- en wit wa,>. Dit o\crsle 'ende lOng zij:

«. Iet den voet op zouten grond.

ja op harden grond ik ga.~ 3)

En verder en verder zwierf zij, tot zij kwam bij Bawoeng-bawocng 4) en Tjinditjindinani 5', waar zij zong:

• Naar Tjindi.tji nclinani, ja, naar harden grond ik ga.~

Toen zocht zij naar harden kleigrond, en zood ra

1 I Om nict lange .. \'all h.l, r kmderen beroofd Ie lIorden. .11

cl".

n

~ ordt bier \\ el de 1.\\ entocht bedoeld \'an een donkeren ·,~m. die (toor een lichteren in 't nAUW werd ,ehrachl (ofwel door bl.lOktn?? . 21 Die nu wellicht al grool \. aren. en .kh d:>ar 7.elf'landi-:

v.cn<chlen te .. e.ugen.

3) Vennoedelijk liep lij o .. er ~en soort '·all sleppe.

41 .Be\'eerde ::rond. en 5) .Blinkende "eenen •• I"ee di.lric,~n

In de buurt van Cooper's kreek. 0. !'.

3'

zij dien gevonden had zonk zij onder den grond, zingende:

.Ik zocht naar klei·aarde, en ga er onder,

onder den grond terug naar h lIis.

Harden grond splijtend, ja, ga ik naar beneden.

Achter mij trekkend, ja, ik ga, bloedige strepen, ja, ik ga, I)

door ce diepten dcr aarde ga ik terug.

Zij zag een gapende spleet in den grond eu liet zich daar in neer; zij vond harden grond, rlien zij kliefde; daarbij verwondde zij zich zóó dat zij bloedige sporen naliet. Diep onder den grond vervolgde zij haar weg; slechts tweemaal hief zij haar hoofd boven de aarde 2), tot zij het kamp te Ngatani-maroe·maroe bereikte. Maar daar kwam zij slechts met de kruin van haar hoofd boven de aarde uit; want heur haar is daar nog te zien als dtC,{'a i (rietgras), dat in een groote uithol·

ling van den bodem te Ngatani.tlloera·moera groeit.

IEr zijn sagen die beter in elkaar zitten ,waar meer slot en stijl:. aan is; maar er zijn er well1lge die mij zoo troffen door ik weet niet wat voor vage, droeve, kinderlijke poëzie. Het doet mij aan als het gesnik van een kindje, dat alléén verdwaald raakte in een bosch.]

.\'{[ar lui ElIgclscll "all O. SlIWERT.

(Ft,1klv,.,.)

1I z') \'ond daar rooden oker. en dele wordl door de Inboor·

ngen gehouden voor bloed \oln de :\foera·moera·s. Oa:uom zeggen dj dal zij 1Ïch meI hloed besmere. als 7.lj zich rood ven .. e. meI

oker. 0. S.

2 "'aar El) dit deed ontslonden t;roote rotoen. O. S.

(19)

32

VII.

De groote Vuurvogel. I)

Lang. lang voordat mijn vader geboren wa:;, was er op een hoogen heuvel een vogel. De.!

heuvel wa. heel hoog, bijna in den hemel, 2) en de vogel leefde er zeer naar zijn zin. Al wa~

het nog zoo koud, dan was hij tevreden.

want hij had een groot vuur. en als hij volop gegeten had. d'll1 legde hij zich te slapen bIj het vuur. l\laar deze groote sterke vogel was heel slecht van inborst; hij wilde niets van 7. ij II

vuur geven aan de arme zwarten die dicht bij hem woonden en die nooit vuur hadden. Zij rilden van de kou. l)e regen maakte hen doornat en 7.ij konden 7.ich niet drogen; de hagel viel tu schen hu n kinderen neer en smolt niet, en dan haddeu die arme kleintjes het zoo koud Zij 7.agen het heldere vuur schitteren op den top van den hoogen heu\cl, en 7.ij zeiden dat de groote vogel omhoog was gedogen, en een stukje van de zon had genomen om 7.ich te \·erwarmen. Dus ver·

zamelde zich het heele volk, en ze gingen naar den voet van den heuvel, en smeekten om eeu klein stukje vall de mooie zon om zich te kunnen warmen, even al. de groote \·ogel. 1aar hij beo lachte en bespotte hen, en zei dat ze de ZOI1

maar van den hemel moe ten halen. Toen aooide hij een groot stuk lekker gebraden

kang~eroe

1 IJil \\"Ik û"el .an , u trnh.· de'~ :\;:e komt ... <'<'1 .k nlel. Ook Uil de.e. ?ooals Uil de m ~ Ie andere bhjkt op:ho boogeD pn),

d~ Austrnh~ch~ Seg .. r het .vuur> t<,h. lIij is er zó6 vol van. dl!

meD den indruk krijgt dut het voor he .... een not: h trekkelljk nieuwe ontdekking i~.

" H I uit.pan. '1. wel tI' v,-r,IMn.

33

vleesch naar beneden, en zeide dat zij dat maar eens moesten proeven, dan konden zij zien wat zijn kleine zon voor hem deed.

Ze hadden vroeger hun vleesch altijd rauw ge·

geten, en in het eerst smaakte hun het gebraden vleesch in het geheel niet; maar na een poosje vonden zij dat het lekkerder was, en dat zij het gemakkelijk stuk scheuren en fijn kauwen konden;

daarenboven, op die manier at de groote vogel het bij voorkeur, dus dat was wel de beste. \Vat moe ten ze nu doen om hun vleesch zóó te bereiden? Zij vergaten zelf" de kou die ze leden, en de klachten hunner vrouwen en kinderen, in hun zorg om ge- braden vleesch te krijgen. ::\Iet luider stem hernieuw·

den zij hUll smeekingen om een stukje 7.on, een heel klein stukje maar. De groote vogel lachte, en vroeg smalend of zij zich zelf wilden braden als een kangoeroe? Zij riepen de vrouwen om mee te smeeken om wat zon, ten einde 7.ich te warmen, en het rauwe vleesch bruin eu lekker te krijgen.

et geroep werd ten slotte zóó groot, dat alle ,"ogels en viervoetige dieren werden opgeschrikt, en naar den heuvel toe kwamen om te zien wat er gaande wa . De groote vogel zag op hen neer, hen uitlachend om hun onkunde: maar steeds bleef hij weigeren hun iets van zijn vuur mee te deelen. Ten laatste fluisterde de Mina-vogel, de . limste van allen, de oude mannen iu dat ze maar heen moesten gaan en niets meer zeggen; hij zou wel een middel vinden om hun vuur te verschaffen.

Gehoorzaam ging de menigte uiteen, vertrouwend op deze belofte. De wilden woonden destijds nog niet in aardige mai-mais 1) van klei; die haddell

1) Ik vennoeû' hutt~n. ':ar:enboek V I

(20)

'4

ze nog niet ler.ren maken. 's \Vinters gingen ze onder een dikken boom liggen, en 's zomers tegen een open helling, op wat g.ras en zac~te takjes.

Dus, in den tijd waarvan hIer sprake IS, Juopen ze op een beschutte plek dicht bijeen, om elkaar warm te houden; en ze bedekten hun naakte lijven met gras en bladeren.

Hoe aroot en machtig ook, de vogel van den hoogen heuvel had even goed behoefte aan spij.~

als de domste en geringste zwarte; en nadat hIJ dus al zijn vleesch naar beneden had g~gooid,

bedacht hij dat hij voor zich zelf weer llleU\ven voorraad moest hebben. Toen hij nu, tot zijn ver·

wondering, de menigte aan den heuvel had zie~l

heengaan, spreidde hij zijn groote vleugelen UIt die op twee zwarte wolken ~elekell, en vloog. heen om een kangoeroe of emoe J) te vangen. DIt :~as

juist waar de l\!ina op gerekend had; eu nauwehJk~

had de O'roote vogel den heuveltop verlaten, of hij en al de anderen van zijn soort vlo~en er heen, ieder met een klein stukje ba t \'all den gomboom in den bek. Ze keken n.aar al de on- bekende voorwerpen en gemakken In het wonder- bare huis van den Vuurvogel, maar ze durfden niet lang genoeg blijven om alles goed te bekijkcn. zood at ze er later nooit een jui5te beschrijving van geven konden, hoe dikwijls het hun ook gevraagd werd. Hun eenig doel wa een beetje vuur te stelen, daarom hadden ze die stukjes bast mee·

gebracht. Daarin legden ze ieder een gloeiend kooltje, en daarmee vlogen ze naar hUll zwarte vrienden terug. Die kt>ken eerst met groote \'er·

bazing naar die <stukjes van de zon., waarvoor

1) De emu of emoe is de Au.tr .. 1i cl: .trui,l'ol:cl. klem~r ~ mindt'r fraai dan de Afril. an<rhe.

35

zij de kooltjes hielden. Toen namen de dappersten zoo'n tukje zon in de hand; maar dat brandde hen, en verschrikt wierpen ze de kooltjes weer weg. Die vielen in het droge gras en de droge bladeren waarop zij sliepen, en deden deze ont- vlam me" . Alras greep het vuur ook de naastbij- liggende struiken aan. Nu stonden de arme schep- els geheel verslagen, en wisten niet wat of waar- heen. Sommigen ontvluchtten, maar de vlammen achtervolgden hen, al levende wezens die hen wilden str".ffen wegens deo diefstal op den grooten vogel gepleegd. Zij zagen dat alles wat met de

\'I&mmen in aanraking kwam, zwart werd en ver- dween; werd opgegeten, meenden zij, door dit nieuw soort beest dat geen voeten en geen mond had, en toch liep en alles \erslond. De vlammen stegen hooger. Toen verscheen de groote vogel en lachtc luid om hun verslagenheid . .. I\Iannen"

riep hij, IIU zullen jullie eens zien hoe pleizierig het is geroosterd te worden, en ik krijg geroosterd deescll in overvloed zonder er eenige moeite voor te doen.. Het vuur verspreidde zich wijd en zijd. Yeel zwarten, voornamelijk kinderen, wer- den gedood. Enkele gterke mannen en vrouwen kwamen al vluchtend aan een ri\'ier en zwommen ze o\'er. I It t vuur kon hen niet bereiken en zij ontsnapten. Zij namen het branden waar, en hoe de vlammen verdoofden. Nu lag er niets meer dan

\at gloeiende kooltjes, die in dl! duisterni schit- terden, want het was intusschell nacht geworden.

Den volgenden dag durfden ze nog niet bij hun geheimzillnigf"n vijand komen; maar een paar dagen later, toen alles weer rustig wa , staken zij de rivier weer O\'er en kwamen voetje voor voetje naderbij, totdat zij wat vuur vonden on .er een

(21)

verkoolden boom, ;\a talrijke proefnemingen en onder \'eel angc;t en \Tee>;, leerden zij het gebruik en de eigenschappen va11 het \'uur kennen, zoo- dat ze hun koude lijven konden wannen en hUil

\'oed el roo teren,

Zoo kregen de wilden lil den beginne het vuur.

Xaar It.1 hJl,:;dsdl ,'(1J1 \\', Dl \I.(}I',

(JI/IIII -, ,:1 1/-' ,1.1111'. '/1ii ... .'.I •• tI 1II"t'!I/" I I

(11.

1 .,

,/"11 ,PI ti' Ir,'/,III,.'.J

f r

I

1

11.

OCEANIË.

~:====J

(22)

Oceanië.

IOceaniê is de algemeene naam voor de tallooze eilanden en eilandengroepen rond Australië en in den tillen Oceaan. Zij worden naar hun gesteld- heid, de ras-eigenaardigheden der bewoners, enz.

\'erdeeld in drie groepen: ~le1anesië, Polynesic cn Mikrollesiê.

Tot lelanesië behooren o. a. Nieuw Guillea, Nieuw Caledonië, de Kieuwe Hebriden met Banks- arc1lipel, enz, Hun bewoners, donkerhuidig en kroesharig, vormen, schoon onderling verschillend, een geheel ander ras dan dat der Australische

?\egers, eu dat der bewoners van Polynesië. Ze ge- lijken 1.00 sterk op de legers \'an Afrika, dat vele Ilatuurvorscher hen daarmede vereenzelvigen. - I Iet zijn voor 't meerendeel nog menscheneters;

overigens gewilde arbeiders, en vlug in 't aan·

leeren van Europeesche talen.

Tot Polynesië behooren, onder meer, Nieuw Zeeland, de Hervey·eilanden met Cooks-archipel, en de Sandwich-eilanden. Hun bewoners zijn niet blank, maar toch lichtkleurig, zooals onze Maleiers, en schijnen afkomstig van het eiland Boeroe in de iolukken. Op hun zwerftochten daarheen ver- mengden zij zich met andere rassen. Vandaar veel verschil in tint, die afwisselt tusschen lichtgeel en roodachtig bruin. Geen ras komt dat van ons, Europeanen, zoo nabij al dat der Polynesiërs.

(23)

l{eeds hadden ze een hoogen trap van beschaving bereikt eer ooit een Europeaan een voet op hun eilanden zette. Ze zijn nu geheel <gemoderniseerd~

- en hard bezig uit te sterven.

Tot Mikronesic behoort onder meer de :\larshall- archipel. De Mikronesiërs, bijna reeds uitgestorven zijn eveneens lichtkleurig van huid, en toonen eenige verwantsch3p met de Inboorlingen der

-andwich-eilallden·1

I. Melanesië.

A. NIEUW-GUINEA.

I

ieuw·(juinea is een reusachtig eiland, dat taatkundig voor het grootste deel aan ons Hol·

landers, en voor de rest aan Duitschland en En geland behoort; maar ethnografi ch, dat wil zeggen naar bodemO'esteldheid en volksaard, behoort het tot Australi~, waarom ik het ook folklori ti ch hierbij indeel. Alle bewoners van dit eiland heeten Papoea's; maar het lig voor de hand dat de Papoea's onderling \vel verschillen zullen, evenal!>

de NeO'er . Tot voor een jaar of twintig wist men weinig!> van de Papoea's af. vooral van die uit het binnenland; omtrent die op de kusten hadden zendelingen en zeevaarders reed eenig licht ver- spreid. Het schijnt een der belangrijk te natuur·

volkeren te zijn; en al zijn sommige stammen niet afkeerig van een mellscheboutje, ze schijnen toch iets zeer aantrekkelijks te hebben. Een Hol·

landsch zendeli ng, dien ik persoonlijk kende, was zeer gehecht aan zijn Papoea's op Eiland Rhoon; hetzelfde vernam ik omtrent een Duit3chen

41

zendeling, \n omtrent een R.ussisch natu ur.onder- zoeker, die wel geen zendelIng en zelfs met ge·

loovig was, maar menschlievend ~n rechtvaardig.

Alle drie hadden het hart dezer WIlden gewonnen, en kregen wat van hen gedaan. - Uun sagen zijn alles behalve zouteloos, en hier en daar teeder.1

I.

Hoe de Paradijsvogels ontstonden.

Een erg leelijke jongeli ng an den be-ten stand, trof bij het visschen aan het zee trand een beeldschoon J) jong meisje aan. dat zeer vele en schoone visschen ving en op hetwelk hij doodelijk verliefd werd' hij knoopte een gesprek met haar aan cn vroeg haar een der schoone visschen ten O'eschenke; zij draaide hem den rug toe, schold hem uit, en verweet hem dat hij zoo leelijk was;

al zijn mooi praten om haar voor zich te ",innen, haar mede te voeren naar een ander landschap en daar met haar te huwen, bracht het meisje volstrekt niet in betere stemming; eindelijk liep zij weg, terwijl zij hem den leelijkst n \'isch t?e.

wierp, waarmede zij hem \'er~~leek; de jon.~eli.llg­

had zielsverdriet, en wel zoo erg, dat hiJ Zich opmaakte naar de bergen om daar in. afzondering te leven; het gelukte hem een pamalt.plaat-:!) te ... inden, waar geesten huisden. aan wie hij zijn leed klaaO'de, eu die beloofden voor hem te zorgen

b ' d

en hem te helpen; echter op ccn voorwaar e:

1) Te weten: naar den . mank der Papoe., s.

2) 1I.i1ige plaats. die door de Ol~ns('hen .. erb,e,h~ onl<' n \lordt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

e~ Houghton en wreven ~lch gee. t 'Y'as een prachtige ochtend; de meeuwen scheerden, op zoek naar V1Sch~es, ove~ het blauwe water en van de landzijde woei een

I.. om de ranke, meisjes-achtige gestalte en liet de blanke armen bloot zoowel al den teeren, roomkleurigen hals. De welgevormde, ietwat groote handen, bcwog n m.rv&lt;.:us

Even natuurlijk verergerde dit de spann ing tusschen R6zsi en mij. Ik voelde, dat het niet lang meer kon duren, dat eerstdaags de bom ging barsten. Er kwam een verandering

geweld door het geopende cabine-deurtje dringende, zijn woorden overstemmende, - dat de mécano een laatste in- spectie behoorde te maken, om alle onderdeelen van

Mrs. &#34;Vrouwtjelief, de man is nu eenmaal gek - ofschoon niet gek genoeg voor een krankzinnigenge ticht - en Audrey. IIoward zich voor haar vriendin op te komen. Toch

kamertje waar. D rie jaren waren \'oorbij gegaan. Ze wilde niet dat men haar Nonnie noemdc en heete Adèle. De ene was heerlijk.. dat tweede luitenantje van de

Evenecns liep mevrouw Kromer zwijgend het dienstmeisje voor- bij en regelrecht naar haar boudoir, terwijl de doktcr zich naar zijn studeerkamer begaf, waar hij

Vreemd verschijnsel, dat je via je eigen misère een ander abnor- maal gelukkig kunt maken. Tu moet zij opstaan en weer tusschen de tafeltjes door. En dan de