• No results found

NIEUW-CALEDONIË

In document ATUUR SIG (pagina 37-42)

[l\ieu\V.Caledonit: is een eilandengroep ten 0 ten van Australië, waarheen de Franschell, aan wie deze archipel behoort, hun politieke misdadigers zenden. Dit zijn geen gewone boeven, dieven.

falsaris en of moordenaars, geen lasteraars, vloekers of drinkers, maar menschen met een politieke overtuiging die hen ontevreden maakt met de bestaande regeeril1g en toestanden. Aan die on-tevredenheid geven zij wel eens lucht door oproer te wekken; ook wel door een regeeringspersoon dien 7. ij bijzonder gevaarlijk achten, te dooden ] let i hier de plaats niet om een beschouwing te geven over het gelijk of onl{elijk van regee-ringen, en <politieke misdadiger3'; ik wilde alleen maar beweren dat zoo'n politieke misdadiger niet op étll lijn gesteld moet worden met dieven, of moordenaars uit hebzucht, en dergelijken. Als

1I/< /lsdl is hij som het beste en zachtste we7.en

dat er loopt. terwijl hij als politicus de schri . der regeeringen zijn kan.

De indertijd bekende, ja beruchte LOllise 1\1ichd was zoo gevoelig en medelijdend, dat zij zich letterlijk het noodige ontzeide om anderen te hel-pen, en alle afgejakkerde honden en dakloozl:

katten in bescherming nam. !Iet is deze 7.elfde Louise !\lichel, die een tijdlang wegens een of ander politiek misdrijf naar Nieu\\'·Cakdonic werd verbannen. Daar be tudeerde zij de taal, de 7.edeu.

het karakter en de folklore der bewoner , Kana ken genaamd. an haar werkje Légende. de~

Canaques, ontleen ik de volgende sagen. Ze 7.ijn niet n'"orddijk uit den mond des volks opge-schre\'en, maar klaarblijkelijk toch trouw nayerteld·1

1.

De Cycloon. I)

Er was ecn d.~g waarop de zwarte bergen van-een ~pleten, gelijk een Kokosnoot onder den

slaa-\ an een steen . . . . .,

De. wind blaast; de zee is in opstand; de hemel I .. zwart als een sterrenlooze nacht, en roode

~h~semstralen doorklieven zijn duisternis' de rIner des .. hemels (de melkweg) stroomt ov~r en stort al zIJn vloeden op de aarde uit.

]11 de kra~.ende wouden laat de nachtvocrel zijn somber geknJsch hooren . . . . '"

Op den rand van een bergkloof 7.it een vrouw

~let haar beide zonen op haar knieën; het is J al a, . de, .. dochter van Tomaho, de "rouw \'an Daoen .. ZIJ en haar kinderen hooren den storm ,.,ewelcIlger dan duizend oorlogen . . Dat i ~

de cycloon! S

::\nne Palla! waart gij thans in de hut \'an uw

",~IJ7.en \'a er ~ol1laho, hoe 7.0U hij uw kinderken wIegen en ze In slaap zingen met de aloude

a-e-z ogen der vaderen! b

.. I.aar llo~it. za I Pa"fJa een der haren terugzien.

.?Olt 7.al ZIJ Zich verwijderen van de plek waarop nJ thans gezeten is.

\\'. nt vóór haar is de bodem vaneen O'ereten cn ei.ndclooze waterstroom en bruisen in dtnieu\\'~

beddIng; en achter haar is de berg vaneen a-e.

. ~heurd; en ter rechter- en linkerzijde van h:ar ZItplaats gapen afgronden . . . .

c 1) C~JIOren ZIJD gewel.h::e cImai" indrn. die in sommi .. e str~l..en ,'o"rpr ./.anr .. lPer~chen. en lil hun Ya~rI he~le hUlz n Illeenc~nen he Ie

I . T"'T\\ oe ,tno I

En 't water stijgt en stijgt; hct rcikt tot aJ:l de wolken, en de wolken zakken teeds dicp~r.

Dc wateren der zee en die dcr wolkgevaalte'l

\'ermengen zich, hoog boven de hoogste boomen waarvan de witte menschclI hUll schecpsmas en maken; de wateren stijgen als bergen V:\iI dui ternis. Tl

\Vat zal er worden van Palla. de bruine l' lla ~ Boven haar hoofd is de groote regen, onder haa voeten de steigerende zce. rondom haar de

grond, de grondeloolc.. .

Zij buigt zich over haar klelllcll hecn, ten cln ~

hen te beschutten \'oor den re~ell; haar rllt.;

welft zich beschermend over hen al- het dal' eener berggrot. en zij spreekt hen zachtkens toe, opdat de oudstc - die reeds begrijpt ni~·

angstig worde.

i~n de kinderen. zich veilig wancnd bij h\lu

moeder glimlachen. . '

Palla ziet uit in dcn nacht, en ZIC --er IS geen land meer! Boomstammen en menschen ijken drij\'en op de vloeden, en de \ loeden dragen ze

\'erder dan ooit de bodem zich uitstrekte; nl.

ncn, vrouwen cu kindcren liggen daar als slapen' ; ze zijn dood.

Gedurende vijf nachten valt de regen reed' zoo; maar er is geen ZOII of maan meer om oen tijd af te meten. Want de hemel i- zwart. el

~Idoor, aldoor "alt de regen.

De zonen van Palla leven omdat zij ze \"oe,:t met haar melk, cn jdj leeft nog slechts om hea te redden.

!\1aar de rots brokkelt weg onder haar; de

IJ Beuo,'lri z,n u· " .. tert,oo 'U ui,' do r de wer '~l ,md n ont.> n.

71

c~ _'gen zij 11 aan flardCll gescheurd. en de \"ast;!

bodem is ineengekrompell tot den omvallO" eener kleine roeiboot . . . . .,

Maar Palla siddert niet. "let vasten blik uit haar groot oog staart zij rond. Is zij niet de doch te:. en de zuster van krijgshelden, vrouw \"an een krijgsheld óók?

l'ad~ wil haar zonen niet zien sterven; zij wi' d~t ZIJ tot maUJlen zullen opgroeien, eu dat zij l1let zul en stcn'en zonder ten strijde te zijn ge.

trokken . . . .

Doch niemand leeft meer in de vallei waarin ten tijde van de laatste volle maan nog' zoO\'e!e volksstammen bloeiden!

. . . . Zij had zich niet vergist, Pada, de bruine 1'atla: ziet, haar kinderen, vastgeklemd aan haar J~als, zeilen op haar lijk al:; op een roeibootje

!·.n

de o.udste, plotseling tot man gerijpt, her-1l1nerde ZIch alles.

Zij landden in een kreek, waarheen ook dl!

oude grootvader op een boom tam was heen.

edreven ; en hij zag de twee kleiuen. zich lavend met het bloed hunner moeder. Want van de rotsen stortend had zij zich gewond, en tot haar oudsten zoon gezegd: Voedt u met mijn bloed,

lIl\' broeder en gij, - ik beveel het u!,

De plek waar zij geland wareu, dat was he eiland Ingijene, waar ook de dochterkens \'an Tanoewee behouden waren aangekomen' cu toen de kinderen \'olwas en waren, huwelijkte' de oude grootvader de meisjes uit aan de lOnen van Palla.

En sed~rt dien tijd bleef de voormaals groote aarde Helll, waut tot aan den voet der bero-en was zij bedolven geraakt onder de zee. .,

En de zonen ..an Palla leefden c nombaroe.

manen, dat wil zeggen, ontelbare maanmaanden:

want het woord chamando (veel) is niet voldoende.

om het aantal manen aan te duiden dat er er-liep sedert dien ont7.ettenden stormnacht.

1L

De eerste Maaltijd van Menschellvleesch.

De witte menschen zeggen altoos dat wij men-schenvleesch in onze ketels doen. Dat is n;e~

heelemaal onwaar.

Ja, langen tijd geleden aten wij menschen:

maar meer manen dan er sterren aan den hetHe zijn, zijn er verloopen, gedurende welke wij geen menschel1 aten. Toen is de gewoonte weer terug-O'ckomcn, soms door grooten honger, soms door grootcn toorn. ::\faar sedert langen tijd alweer gebeurt het maar 7.elden, en dan in een grooten oorlog, die de menschen buiten zich zelf breng~.

V óór den grooten, grooten wervelwind die l:e kusten verscheurde, lang geledcn. ontelbaar vce' manen, - waren er nog niet "eel menschcn;

en dus waren er visch en kokosnoten in O\"er-vloed en niemand bchoefde honger te lijden.

Nooit werd een oude van dagen aan zijn lot overgelaten om den hongerdood te sterven, want er waren altoos rijpende bananen aan de boomen, en een iegelijk kon in vrede sluimeren aan de deur zijner hut.

Die van ifoe (een eiland) kwamen 011S ("all Noe01éa) nog nirt den oorlog aandoen; zij waren óók niet talrijk en leden óók geen honger.

~1aar de menscheIl werden talrijk, héél talrijk.

i3

]~n '5 nachts, als de menscheIl voor hun hutten zaten te praten, vertelde men elkaar van een neeselijken tijd, toen al de visch stierf ten

ge-"olge van vreemde gebeurtenis en in de zee, en oen alle kokospalmen en bananen waren tTcknakt

. . '"

als net voor den wInd des doods . . . . Toen '1adden de sterksten, en die den groot,>ten honger hadden, de zwakkeren genomen cn opgegeten om van den honger niet te terveIl.

Dat vertelde men elkander, en niemand dacht er aan dat die tijd eenmaal weer zou keeren.

-laar er waren booze ooren onder de ooren die hadden toegeluisterd.

Teetsjea had geluisterd, en bij zich zelf over-egd dat hij menschellvleesch zou eten, want hij ,"oelde daartoe den boo7.en lust. En sedert diell

'jd heeft zijn naam, Teet!ljea, altoo~ beteekclI

< het boozc:>.

Als heel kleine jongen reeds nam hij zijll broeder Keeroe, wiens naam _goed> beduidt, de

\TllChtell af, en at ze voor diens oogen op, of wierp ze weg als hij geen honger meer had.

Teetsjea sprak dikwijls met anderen \'an zijn ."Iag_ De oude Koewee (de zeevloed) waarschuwde .em dat hij nooit moest trachten naar hct booze ; maar Teetsjea lachte dcn grijsaard uit. en ging voort met andere kwaadgezinden om zich heen te verzamelen. Hij was groot cn sterk. Zelden

ad men een man vall zijn afmeting gezien.

Veel manen gingen voorbij eer er iets ramp-zaligs plaals had.

Teetsjea en Keeroe hadden beide de kam van bamboe J) toegeworpen aan de schoone Kamea,

1 /I~ A.nmerkinj; 1.

een meIsJe zoo schoon, dat men haar had genoemd naar de Zon: Kamea. I)

Kamea nam de kam van Keeroe op en de uloemen die er aan vastzaten; ze stak 7.e io haar haarwrong en liet die van Teetsjea ter aarde liggen.

En ten opzichte van Kamea zou Keeroe niet hebben toegelaten wat hij als kind toeliet met zijn Huchteu. Ilij zou voor Kamea hebben ge·

vochten tegen alle ·tam men, want hij had haar lief en zij hem.

Het was de maand van den rijstoogst, en men bereidde de piloe (een rijstgerecht) dicht bij de ple.· waar de rivier in de zee yalt aan den voet van den berg Arama.

Keeroe, 7.iende dat zij n broeder niets zeide toen Kamea hem versmaadde, werd getroffen eo ginti naar hem toe om hem vriendschap te bewijzen.

~raar Teet jea wendde zich af. en ging met al de zijnen achter het boschje \"an katoenboom en

Er werd gezongen en gedanst, en het was heerlij;' de terren te zien heenschijnen door het luchtig loo\'er der boornen.

laar de oude Koewee was ongerust. ( 'eem uw assegaaien (speren), zei hij tot degenen die om deu feestmaaltijd in de rondte dansten, - <er gaat iets gebeuren!

Maar men luisterde naar hem niet; en het wao;

7.00 heeriijk. dat de afge torven vaderen ouder de zoden hun hoofden ophieven en toeluisterden.

Driemaal sprak Koewee : Teemt uw as!'>!!·

gaaien.) Maar den eerslen keer dan -te men; den

[) I lel 10C'\\ er?l'lI van dt' k.m ;, een liefdesverklaring I 'IJ d' Kanaken. \\" ens k.lnl \\Ordl Or,;~nolllen die IS d uit\·~r1;OI n"

L. I.

75

~weeden keer zong men. en den derden keer was het te laat: Teetsjea en de zijnen hadden den

tam overvallen.

Hun knotsen hadden den vorm van vogel-bekken; zóó had men ze nog nooit gczien; maar

!:'edert dien maakte men ze altijd zoo.

\\ ddra was geen mensch meer levend behake e vrouwen die als slavinnen konden dienen, de heel ouden die zich niet meer weren konden. eu

e kinderkens.

Keeroe lag met opel1gekliefde bor. t. - hij wa3 bij den eersten slag gevallen.

En men wierp geen groene takken op de lijken ten teeken van rouw, want de boozen wilden hun

J <.I st bot vieren: ze groeven gaten en wierpen er

610eielld gemaakte steellCU in; en 7.e zochten de

!ichamen uit der jongsten en der vleezigsten, en

" ikkeldel1 7.e in de breede bladeren der bananen, n legden ze op de heete steellen ... Eu Teetsjea had "amea met lianen I) aan een boom gebonden (: n \\ ilde haar lot zijn vrouw maken.

In de verte zate'n de Houwen eu de kleine

;"inderen op den grond en za~en toe, en weenen èurfden ze nict; en de ou en van dagen stopten

"arde in hun keel om hUl! snikken te smoren.

En de nacht verging, en de blanke morgenstond scheen over de velden, die rood zagen van bloed.

En de oude Koewcc. die niet gedood wa ,

$tond plotseling rechtop voor Teetsjea, op het oogen blik dat deze zij 11 eersten maaltij d van menschenvleesch wilde beginnen. en Koewee ver-y loekte hem.

En terwijl T etsjea den oude vervolgde, had

1) ~lin~erp1. .. ntcn n~Ct ta !(" hout!lchlige !tenge~".

Kamea met haar tanden de lianell stuk gereten waarmede zij gebonden was; en daar zij de dochter der dapperen was, wierp zij zich van een rots in den afgrond, liever dan de vrouw te worden yaD den boozen Teetsjea,

reetsjca had Koewee gegrepen en wilde hem doodslaan, Toen begonnen de andere ouden, die gaarne hadden willen stervcn, hem zoo anig te vervloeken, dat hij bang werd en Koewee los lie . En sedert dien dag leggen de krijgslieden de assegaaien niet af bij het feestvieren.

De kleine kinderen zijn groot geworden. en de moeders hadden hun vol afschuw verteld \'all dien eersten bloedigen maaltijd van menschen·

vleesch. En de oude Koe\\'ee, dien men niet meer durfde aanraken omdat hij zoo'n groot heilige geworden wa», \ertelde hun er ook van . . laar niets hielp. De eene mcn:ch had des anderen vleesch geproefd, en diens bloed gedronken. -hij wilde er altoo» van proeven.

Teetsjea had zich tot koning der stammen op·

geworpen j en als hij het gebood, dan werd ~r

een groote maaltijd aangericht; en op het oogen·

blik dat de mannen v6ór de reien der Houwen door de vlammen der neugdevuren sprongen.

\'erdwenen er altoos twee of drie. , .. Den vol-genden dag at Teetsjea met zijn krijger~ ~en op, Veel anderen deden gelijk hij; cn er l.ijn 0\' stamhoofden geweest die aan de witte menschen hun sterkste jongelingen en hun mooiste mt!Ïsjc' als slaven eu slavinnen verkochten. :\laar hij die den ~eersten maaltijd van menschenvleesch aap·

richtte, niet uit nood maar uit lust, is er niet te minder om vervloekt.

Xaar Itd Frallscll 1'l111 L()l'I~E MH'IIEL.

77

I

Eén woordje: de ~allaken zijn wilden, zijll zelfs mellscheneters, ell voor menigen blanke is dat een reden om laag op hen neer te zien en hen als lastdieren te behandelen. V:ant wij hooO'.

moedige blanken, denken maar al te O'aar'ne d~t de gekl~urde rassen onze minderen zijn, dat zij

" ellerlel deugd of menschelijk O'evoel hebben. en dat zij juist goed genoeg zijn O~l ons als sIaveIl e dienen of te verrijken. l\Iaar als gij de twee bo\'enstaande sagen aandachtig gelezen hebt, 7.egt mij dan eens: schuilt daarin geen schat van hart en g7\'oel? Is het geen goed, zachtaardig volk, dat met aan oorlogvoeren dacht zoolanO' iedereen het noodige voedsel had, - niet mee~ dan het noodige ,'oedsel: visch en vruchten; De I" anaak die aan Louise ~lichel de o\lde sagen van r.ijn volk verleIde, wi t misschien zelf niet welk een diepe betec1.;:enis die eenvoudige woorden hebben: die van Sifoe deden ons 1l0g niet den OOrlOCT aan .. , . want zij leden óók geen honger~.j <>

C, BANKS-ARCHIPEL, (Zadel-eiland.)

De Geschiedenis van Hol-rug.

Een troep jongens zaten it. een boom en aten de vruchten. Ze ~ingen allemaal weg behalve twee broed~rs, en. de oll?ste w~arschuwde den jongste dat hIJ de pItten met op den grond moest gooien, aoder. zou er gebeuren waar hun vader hen voor gewaarschuwd had. Maar hij liet zelf een vrucht vallen, en daar verscheen onder den boom Hol.rua in per oon, en vroeg of de jongens hem wat vruchte;

naar beneden wilden gooien. Eerst waren ze bang.

maar na een poosje gooiden ze een heelen tros naar beneden; dien ving hij op in zijn hollen rug als in een zak. Op die manier nam hij al de vruchten van den boom in ont\·angst. Toen zei hij dat ze zelf moesten afklimmen, eu md vee nees deden ze dat. Ilij nam hen mce naar zijn verblijf, een grot zonder toegang, en toen hij er

\'oor stond hoorden zij hem zeggen: (;esloten g-rot! Ga open, grot!. De grot ging open, en zi:

gingen er in. Ilij zei dat zij daar moesten blijven terwijl hij etcn voor hen ging halen: en ze hoorden hem zeggen bij het uitgaan: ,Opcn grot! (Ta toe, grot 1> l~n de grot was weer stevig toe. Bij zijn terugkeer hoorden zij hem de grot openen met dezelfde woorden. F.n uit het gat in zijn rug bracht hij een varken en wat jams I) te\'oorschijn, de hij daarin verstopt had. Zij kookten hUil :lan·

deel maar hij at het rauw. Zoo leefden zij in de grot, terwijl hun ouders en \Tienden in het doq de dagen telden al of zij dood waren, en de dooden·

maaltijden hielden, en hen vergaten. J~ens toe I

hij langer dan naar gcwoonte afwezig was, besloten 7.lj te beproeven of de grot voor hen wilde open en toe gaan wanneer zij dezelfde woorden uit·

~praken; en zij vonden d.tt het ging.

X u was er een gedeelte van de grot waarvan I Iol·rug-, telkens als hij weg ging, zei uat de knapen t'r niet dichtbij mochten komen. Maar op het laat t \'atten ze toch moed om er naar toe te gaan, en daar vonden zij een hoop trompetschel.

peil. 2) Düarom had hij hun dus verboden daar heen

1) ZIe nool op hll. 11.

21 '1 rilon,hoorns; tle zergoden in ,k mHhologi. he voors'e:linge"

bl .. zen alhjd op ,oo'n chelp, en dl' .. iJelen ma}:en er non muziek op

/9

te gaan! Hij was eCil landgeest, ea bang voor en klank van een trompetschelp 1 De jongens overlegden lIU een plan om te ontsnappen. Ze maakten vreemde kleercn, I) en zóó wilden zij

?et dorp ingaan, blazendc op trompetschelpcll.

oen ze klaar waren deden ze hun kleeren aan tn namcn ieder hun schelp in de hand, cn zóó '·achtten zij tot dat Hol-rug zou teruakomen mct Zi,ill varken en zijn jams. Zij hoord;n hem aan.

komen; zij hoorde,n hem zeggen: Gesloten grot!

~~ open, gro~J" I:.n toen de grot openging, liepen 71J, voordat hl] nog een woord kOIl zeggen, er uit,

!Jlazcnde op hun trompetten. Hij verschrok en :iep weg, en zij joegen hem in het dorp, ell door het dorp naar het strand, en van het strand naar het rif, aldoor op hun trompetten blazcnd. Van ct rif sprong hij in zee, en het water kwam in zijn hollen rug en hij verdronk. De ]'oncrens keerden

b

erug, en maakten ZIch weer bekend aan hUll ouders in het dorp.

XtIrlr lid EiI.t;tls It ;'(lIl R. \V. CODI'lXGTO:-'.

11. Polynesië.

In document ATUUR SIG (pagina 37-42)