• No results found

SIG ATUUR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "SIG ATUUR"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This fibn is supplied by the KITLV only on conditioll that neither it 110r part of it is ftlrther reproducetl without first obtaining the pennissiol1 of the KITL V which reserves the right to make a charge for sltclz reproduction. 1f the 111aterial fibned is itself in copyright, the pennission of the OJvners of that copyright wUI also be requiredfor sllch reproduction.

Application .for pennissioll to reprodllce should be made in writing, giving lletails of the proposed reprol[uctioll.

SIG

M

ATUUR

OVORM:

SHELF NUMBER MIe OFORM:

MMETA 1195

(2)

1869 N

(3)

~

11111111111111

~'I]jj~~mrlllllrljfll

00569580

~IIIII IIIIII III ~

(4)

WAAR EN NIET-WAAR

(5)

KllR de losse/in de Jong

EN

Sijthoff-Lei den

(6)

BANDONTWERP VAN

J. A. W. VON STEIN

ZESTIG

VOM Top Naeff.

Toen Thomas zijn oogen opende kon hij zich niet voorstellen dat het dien dag werkelijk zijn zestigste verjaardag was. Dat hij het was die van 's ochtends tot 's avonds middelpunt zou zijn - want daar kwam het op neer. Hij kende dat van anderen.

Hij had gedacht dat onmiddellijk bij het ontwaken hij het gevoel zou hebben, of alle denkbare vreugden die een mensch in deze wereld deelachtig kon worden op hem zouden neerdalen. Hij begreep niet dat het nu was of er lood op hem drukte. Er was geen reden voor .- hij betrapte zich er op dat hij zich troostte met één van Lucie's stereotype gezegden wanneer hij iets had dat hem hinderde: "Je zult het je verbeelden, er is niet de minste reden voor." Hoe kwam het dat Lucie altijd wist of er reden was voor wat een ander voelde? Het was één van de vele dingen die hem in den loop der jaren zoo ontzettend waren gaan hinderen, dat er oogenblikken waren waarop hij begreep hoe mannen tot een "moord in koelen bloede" kwamen. Een moord waarbij je langzaam, heel langzaam je handen om de keel van je vrouw steeds stijver toekneep, tot eindelijk geen klank meer kwam uit den mond, die zoolang je je kon herinneren, nooit anders dan bezwaren en aanmerkingen had gehad. Een mond, die na het eerste jaar van je huwelijk smal en hard was geworden. Had hij 00it verlangd dien mond te kussen en dwaze vergelijkingen ge- maakt met een opengaande rozenknop? Dat had hij ergens gehoord - gek, hoc op het onverwachtst de dingen je te binnen schoten.

Maar hij had het oprecht gemeend - toen.

Hij geloofde nu dat Lucie hem altijd een sentimenteeJe vent had gevonden. Maar waarom had zij dat dan niet dadelijk in het begin gezegd? Misschien had hij zich tcrwille van haar nog kunnen veranderen. Dan was er kans geweest dat hun huwelijk niet zoo'n miserabele sleurgeschiedenis was geworden als nu. Je schaamde je dat je eens in de kerk had gestaan en de woorden uit den mond van dien schralen dominee had gekeken: "Zoo blijven dus Geloof, Hoop en Liefde, maar de meeste van deze is de Liefde." Was het geen schande, geen Godgeklaagde schande? En wie had 5

(7)

schuld? Waarschijnlijk geen van beiden. Waarschijnlijk het Lot, dat hem nooit een groote ramp had gezonden om zich op te beproeven. Thomas schaamde zich niet om te erkennen dat hij geloofde in rampen en narigheden die een mensch zich deden bezinnen op zijn tekortkomingen. De verzoening en het beter- begrijpen die daar onvermijdelijk op volgden - hoe dikwijls had hij dat niet zwart op wit gelezen - had hij steeds vol hunkerend verlangen in gedachten uitgeplozen. Lucie en hem was dat langs- gegaan. Eigenlijk was alles hun langsgegaan bei,alve het huwelijk zelf. Maar juist daarvan hadden zij niets gemaakt.

Daar lag zij nu op haar zij, het peper-en-zout-vlechtje naar hem toegekeerd. Iedere andere vrouw, ja, daar had hij een eed op kunnen doen, iedere andere vrouw zou gezorgd hebben dat zij op den zestigsten verjaardag van haar man het eerst wakker was. Zij zou stilletjes zijn opgestaan om thee voor hem te maken en een blad met cadeautjes en een vaas met rozen bij zijn bed te brengen.

Rozen waren altijd een te groote luxe geweest om zoomaar

"zonder reden" te koopen. Dat was het erge, dacht Thomas nu.

Iemand als Lucie vond dat menschen als zij zich alléén dingen konden veroorloven die zin en reden hadden. Al het andere was overbodig. Sparen moesten zij, sparen en opzij leggen. En waar- voor? Hadden zij soms kinderen aan wie zij iet moesten nalaten?

In het begin van hun huwelijk had hij gehoopt. Er was één beeld dat hij voor zichzelf als doel van zijn leven had opgeroepen: een vrouw, drie kinderen. een eigen huis met een tuintje voor èn achter. Luc.:ie had hem voorgehouden dat het niet kon, dat het onverantwoordelijk was. Wat had zij hem niet voorgehouden?

Waarom in Godsnaam had hij altijd maar weer toegegeven?

Hij geloofde nu. dat het de dwaze hoop was geweest in het tegemoetkomen van ha r wenschen en neigingen. het middel gevonden te hebben dat hen nader tot elkaar zou brengen. Nu wist hij beter. Hij had moeten volhouden. haar bezwaren negeeren, optreden zooals andere mannen. De mannen die je in de film zag. die namen en weggooiden naar het hun go dda ·ht. Lucie beweerde dat hij zwak was: "Ben jij een màn." Dat je zulke woor- den niet vergeten kon! Juist diè woorden ....

Hij had schuld. Zeker had hij schuld. Maar met een beetje meer warmte van hadr kant. een beetje zachtheid en soms een grapje .. " Voor wie werkte hij, voor wie was hij nu op den kop-af vijf en veertig jaar bezig te schrapen? In zijn jeugd had

hij gedroomd van veel reizen, hij had bij de koopvaardij gewild - onmogelijk. Op zijn vijftiende was hij "postzegellikker" geworden bij de Bank waar hij nu algemeen procuratiehouder was. Er waS nooit rekening gehouden met zijn wenschen. Niet door zijn ouders, niet door Lucie. En als zij nog getoond had te waardeeren .. ..

Als zij, al was het slechts één keer, gezegd had te begrijpen dat dit baantje niet bij zijn aard paste. Dat voor hem andere - grootere - dingen waren weggelegd geweest. Zou hij dan dit jaar-in, jaar-uit sloven niet gezien hebben als Het Offer, met vreugde gebracht aan de vrouw die hij liefhad? Zulke dingen werden niet voor niets geschreven - zij bestonden.

Niet voor hem. Voor hèm vijf en veertig jaar lang de Bank.

De Bank, die hij eerst had gezien als een gevangenis, een kooi waaruit ont<;nappen onmogelijk was. Dezelfde gangen, dezelfde loketten, dezelfde deuren met "binnen zonder kloppen". Behalve de deur van den jongen mijnheer, die nu de oude mijnheer was.

Gek, hoe ouder hij werd hoe minder fel zijn haat was geworden. Er was zelfs iets vreemds gebeurd. Naarmate hij zich thuis onge- lukkiger voelde, leek het of op onverklaarbare wijze de rollen werden omgekeerd: of de Bank zij n thuis werd en" thuis" de gevangenis, waaruit hij niet meer weg kon.

Toen hij wist dat hun huwelijk kinderloos zou blijven was het, of een deur was dichtgeslagen die altijd nog had opengestaan, zij het op een kier. Lucie had hem verweten - toen het te laat was.

Bij het verbeteren van zijn positie dat gepaard ging met geregelden opslag, had zij eindelijk toegestemd in een kind. Maar dat was nu het onberekenbare van het Lot, dat niet met zich liet spotten.

Geen honderd Lucies konden het L t dwingen. Hij was toen reeds lang h en over die verloren illusie. Hij had het met zichzelf uitgevochten in den tijd die volgde op den opengaanden rozenknop.

Lucie's verwijten gingen langs hem. Hij wist. hier geen schuld te hebben. En nooit zou hij iemand durven bekennen, dat nu de genoegdoening dat Lucie haar zin niet had gekregen, gróóter was dan de teleurstelling over het feit, dat hij nooit met een jongen aan den éenen kant en een meisje aan den anderen had kunnen wandelen door het park.

Hun samenleven al di jaren was door hun op-elkaar-aange- wezen-zijn wel moeilijk geweest. De koperen bruiloft, de zilveren bruiloft, God beware hem voor den gouden ....

De eenige plek waar hij zich nu gelukkig voelde was de Bank.

(8)

Was er grooter wonder? Van het oogenblik af dat de portier de deur liet wentelen om hem binnen te laten, tot het moment dat hij op de stoep even wachtte om de windrichting te voelen wist hij: "Hiér hoor ik. Ik kan niet meer zonder de Bank." Maar de Bank kon evenmin zonder hem. Dat was ook de opinie van zijn chefs. Had de jonge mijnheer hem niet onlangs nog gezegd:

"Thomas, wat zouden we zonder jou beginnen? Zoolang jij op je post bent kan de Bank gerust zijn .... "

Iedereen noemde hem Thomas. Niemand scheen eraan te denken dat hij ook een achternaam had. "Mijnheer Thomas"

zeiden de postzegellikkers van nu en de mindere bedienden. Het gaf hem een heimelijk gevoel van voldoening. Bijna - bijna alsof hij de vader was van al de broekjes die nog niets van het vak wisten. Die in hun slobberige plus-fours rondslenterden en voor wie een tientje een tientje was, niets anders. Het zou lang duren vóór zij wisten dat een tientje ook olie beteekende en rubber en tin en tabak. Van de romantiek van het Bankbedrijf begrepen zij niets. Eerst wanneer zij begrepen hadden zouden zij màn zijn.

Mannen die verantwoordelijkheid hadden en gezag. Een man als hij, Thomas, om wien ze op school lachten omdat hij rood haar had en bij sommige letters stotterde - die nu werd gegroet door den Directeur met een zv.aai van zijn hand en een: "Morgen, Thomas, wat wordt het vandaag? Staat de barometer op bestendig?" De Directeur had zoo zijn vaste grapjes. En Thomas was trotsch dat zijn meening werd gevraagd. Er bestond voor hem slechts één barometer: de Beursbarometer. Wat het w er deed interesseerde hem niet. 's Winters droeg hij altijd een parapluie, 's zomers - warm of niet warm - had hij een regenjas bij zi h: "jc kon niet weten."

En vandaag was het de dag - de dag die in zijn zakboekje met rood was omlijnd: zijn vijf en veertig-jarig jubileum bij de Bank en zijn zestigste verjaardag. Kon het toevalliger. . . . "AlIc reden om je nu eens te huldigen," had Lucie gezegd. Ja, nu wàs er reden. In alle bescheidenheid moest hij toegeven: hij hád zijn heele leven aan de Bank gegeven. Oprecht kon hij nu zeggen:

hij hield van de Bank. Meer dan van Lucie. Meer dan van iets of iemand op de wereld. En de Bank hield van hem. Dat wist hij alsof de steen en gesproken hadden. De Bank en hij waren één.

Goed beschouwd hoefde hij niet gehuldigd. Hij wist zelf wat hij waard was en wat hij in Haar dienst had gedaan. Geen directeur en geen delegatie van het personeel hoefden hem dat te zeggen.

8

Maar - tegenover Lucie, tegenover zijn familie, die altijd nog deden of hij een niet-mee-kunnende stakker was, zou het goed staan. Hèm ging het niet om woorden van lof. Hij zou zelfs veel liever géén woorden van lof hooren. Er was echter één ding dat hem plezier zou doen: een klein stoffelijk bewijs van waardeering, een cadeau dat hij kon laten zien. Een cadeau dat het uithield tot zijn dood en waarvan iedereen zou zeggen: "Tjonge, die Thomas, die wordt daar blijkbaar gewaardeerd." En dan dacht hij onveranderlijk aan het gouden horloge-met-ketting dat zoo goed zou staan op zijn blauwe pak. De tijden waren er niet naar, dat wist hij allemaal. Maar toch .... Een horloge met inscriptie.

Géén geld. Geen enveloppe. Hij, beter dan iemand anders, kende de waarde van het geld. En dat zouden ze hèm nu geven? Nooit.

Zoo'n lapje dat door honderden handen was gegaan en nu toe- vallig verzeild raakte in de zijne - dat moest de Directie hem niet aandoen!

Tegen Lucie had hij er niet over gesprok 11, maar de laatste weken was zij er telkens uit zichzelf over begonnen.

"Als ze mij komen polsen wat je hebben wilt, zeg ik geld,"

had zij aangekondigd. "Daar gaat toch niks boven. Kunnen we een nieuw karpet nemen in de voorkamer en misschien een pen- dule. Dan heb ik er óók nog plezier van."

Hij had haar bezworen niets te zeggen. Dat moest er nog bij komen, een nieuw karpet, een pendule - wat gaf hij daarom?

Voor de paar jaar dat ze nog te leven hadden ... . Al die ken- nissen van Lucie van wie hij een hartgrondigen afkeer had zouden hun voeten zetten op het cadeau dat de Bank hèm waardig keurde.

Het zou een beleediging zijn, dat zou h t. 1Iaar zoo was Lucie.

Geen oogenblik dacht ze aan hem, aan zijn wenschen. Was het zoo veel gevraagd om dezen éénen keer een wensch van hem te zien vervullen? Wat had hij gedaan, dat nu hij eens middelpunt zou zijn en nog wel van de Bank, hij in eigen huis als een nul werd behandeld? Thomas, de sul ....

Zij zat re htop in haar bed en keek naar hem .. ,Wel gefeliciteerd,"

zei ze en rekte zich uit.

"Dank je."

"Zou je niet opstaan?"

"Jawel. "

Hij bewoog niet. Jij eerst, dacht hij koppig. Jij eerst en je zult me iets brengen, doet er niet toe wat. Met het kleinste was hij 9

(9)

tevreden. Hij werd zestig en hij had recht op een beetje feestelijk- heid. Op een pakje. Ze hadden geen kinderen en geen kleinkin- deren, er was niemand dan Lucie - en de Bank. Voelde zij dat niet? Voelde zij niets?

Zij geeuwde. "Jij moet het weten als je juist vandaag te laat wilt komen. Het zou de eerste keer zijn in die vijf en veertig jaar."

Langzaam wierp zij de dekens terug, plantte haar voeten in het schapenvacht je naast het bed. Het peper-en-zout·vlechtje stak uit als een venijnig haakpennetje. Hij kon het ;1iet zièn.

Zij waschte zich, kleedde zich - er kwam geen verrassing.

Geen blad met cadeautjes en rozen, geen thee. Hoe had hij dat ook één oogenblik kunnen verwachten?

Aan het ontbijt vond hij een paar brieven: van zijn getrouwde zuster, zijn oudsten broer, een oude nicht die hem een boek zond.

dat hij al had. Zijn jongere broer en een zuster die in de stad woonden zouden 's middags komen. Lucie had aangedrongen op een receptie, maar hij had resoluut geweigerd en ondanks verwijten en boosheid volgehouden: "Ik zou mij schamen. Daar is het geen tijd voor. Je kunt wat extra's koopen. De familie komt toch wel en meer hoeft niet. We kunnen in stad eten met de anderen, dan hebben we die drukte niet in huis en tegenover hen toont het nog wat."

Daarmee had hij haar tot bedaren gebracht: dineeren in een restaurant, bluf tegenover de familie. Doen alsof het er niet op aankwam, terwijl ze beknibbelde op ieder pretje, op iederen aan- koop dien hij noodzakelijk achtte. Dat noemde je léven.

Zij schonk hem zijn thee in, sneed zijn twee boterhammen, zijn stukje roggebrood. Alles als anders. Maar ten slotte plompte zij een groot onhandig pak naast hem neer: Alsjeblieft. Een pak in bruin papier. Niet het knisterende zijige witte, dat haakte aan je vingers en iets bijzonders verborg. Geen juwelicrsdoosje met rasperig fluweel, waar een paarlen dasspeld zoo prachtig op uitkwam. iets van leer. aar hij zooveel van hield. Een on- handig, leelijk, bultig pak, zóó van den winkelier. Het zou hem niets verwonderen als de prijs er nog bij was.

Zijn onhandige vingers peuterden aan het touw. Uit gewoonte rolde hij het op en legde het naast zijn bord. Toen het stugge, krakerige papier. Al dien tijd zei hij niets. Ook Lucie zweeg: zij kauwde langzaam en overlegd en dronk haar thee met één elleboog

10

op tafel, of de verjaardag en haar eigen cadeau haar niets aan- gingen.

Zijn verlangende handen voelden hout, toen iets glads. En eindelijk kwam het te voorschijn: een rookstel, pronkerig, glim- mend, met opzichtige spiraalpooten en koperbeslag.

"Ik dacht: dit ontbrak nog juist aan de zitkamer," klonk Lucie's stem zelfvoldaan. "En h t is iets voor je leven."

Hij herhaalde voor zichzelf: .. Juist, dat ontbrak er nog maar aan. Voor zijn leven." Hij hoopte dat dat leven niet al te lang meer zou duren. Behalve die ééne kleine periode van troost toen Nettie bij hem werkte, had hij niets aan zijn leven gehad. Nettie was gestorven en niemand had zelfs vermoed dat zij ooit meer voor hem was geweest dan een voortreffelijke typiste.

"Dank je wel," zei hij heesch. - "Het is - het zal goed staan in de zitkamer."

"Als je eens heerenbezoek hebt," zei zij nog. "Altijd die leelijke doofpot van je vader en dat honden beest van jou, die kunnen nu opgeruimd."

.. Ik heb nooit heerenb zoek," dacht hij woedend. "En de doof- pot van mijn vader is een familiestuk .... "

Hij zag ook den hond dien zij smadelijk noemde, een zwart- steenen das wiens mand tot aschbak diende: het cadeau van zijn moeder toen hij achttien werd en mocht rooken. Dien hond zou hij ontrouw worden? Nooit. Voor zijn part prijkte dit stel in de zit- kamer ten plezicre van Lucie, die al sinds jaren aan zijn hoofd zeurde over zoo'n meubel, dat hij steeds geweigerd had omdat hij het intens burgerlijk vond. En nu was dit alles wat zij had weten te bedenken voor zijn zestigsten verjaardag. Opeens vond hij de heele situatie zoo onzinnig. dat hij neiging voelde hardop te lach n.

Wat had hij zich voorgesteld? Een paarlen dasspeld - van welk geld? Van opzij-gelegd kleedgeld misschien? Een juchtleeren schrijfmap - was h t zóó gek dat je als man hoopte dat je vrouw na dertig jaar huwelijk een onuitgesproken wens h zou raden?

Hij stond op, stak de brieven in zijn binnenzak. Met een arm- zwaai werd het rookstel opzij gezet. Hij zag haar blik, koel, crÏtisch.

.. Je komt toch vroeger terug?"

.. Ik heb je al gezegd dat ik vanmiddag vrij heb".

.. Ik ben benieuwd waarmee je zult thuis komen. Ik heb toch idee: een enveloppe."

(10)

"Dat hoop ik niet," liet hij zich ontvallen ... Dan zou ik net zoo lief .... "

"Wat ?"

"Niets. Dag Lucie. Dank je nog wel. Tot straks."

"Tot straks."

Alléén trok hij zijn jas aan, alléén ging hij de deur uit, alléén liep hij naar de Bank, denzelfden weg van tien jaar lang. Slechts éénmaal sinds zijn huwelijk was hij verhuisd.

Een bitter en opstandig gevoel was in zijn IJart. Zóó voelde je je op je feestdag. Zoo vierde je een vijf-en-v.:ertig-j~~ig jubileum.

Het zou hem niets verwonderen wanneer hiJ dadelIjk te hooren zou krijgen dat hij een hopelooze mislukking was. Dat niets van wat hij van zijn leven had willen maken bereikt was. Hij had zi~n

plicht gedaan - dat was al. In het begi.n, vóór de ~ank .. hem In

haar greep had, niet ééns met opgewektheid. Was er eigenlIjk n~den

voor een huldiging? Millioenen menschen deden hun plIcht.

De Directie had niets laten doorschemeren, alleen gesproken van een vrijen middag omdat hij zestig werd. Het kwam hem plotseling voor of al zijn veron~erstel~in~en o.~er een huldi,g~.ng volkomen zinloos waren. Moe, SjokkerIg lIep hij voort, nauw hJks oplettend waar hij was. En tergend klonk in zijn hoofd: "die lee- lijke doofpot en dat hondenbeest van jou, die kunnen nu opge- ruimd." Dat zou hij dan toch wel eens willen zien!

En toen stond hij voor de Bank en het oude vertrouwde gevoel van thuiskomen en veiligheid doorstroomde hem. Wat er ook gebeuren mocht - en al mocht er niets gebeuren - hier was het goed.

De portier kwam hem met uitgestoken h nd tegemoet. "Mijn- heer Thomas, van harte met den dubb len feestdag .... "

Dus toch. Tóch - ze wisten. Onmiddellijk kropte het in zijn keel

"Dank je, Pieters, dank je. Hm, ja, een heelen tijd, wat?"

"Of u om kwart over negen in de kamer van den jongen mijn- heer wou kommen?"

"Goed, Pieters. "

Zij wisten - en het ging niet onopgemerkt voorbij. Nu over- viel hem de angst dat hij te kennen had moeten geven: Met het oog op de tijdsomstandigheden ziet de jubilaris af van iedere hulde aan zijn persoon Hij zag de advertentie. , .. Maar dan was het geweest of hij iets verwachtte. Hij had er immers met niemand over gesproken, geen datum genoemd.

12

Haastig liep hij door de gangen, verlangend naar de beslotenh~~d van zijn eigen kamer. Wat een toestand, een mensch zat ook alttJd tusschen twee problemen. In Godsnaam, het was blijkbaar de wensch van de Directie dat hij wèl opgemerkt zou worden. Hij had zich te onderwerpen. Ondanks hemzelf was er een beverig, klopperig gevoel in zijn borst; om beurten was hij rillerig en gloeide hij.

Dat een kwartier zoo lang duurde! "Tijd is geld" had de Bank hem geleerd. Hij grinnikte. De Bank sprong vanmorgen anders royaal genoeg om met haar geld, want in een kwartier als dit deed je niets. Het had geen zin zijn boeken te openen.

T~aalf over negen, dertien, veertien. Hij knoopte zijn jas dicht.

tipte de witte pochette iets luchtiger uit zijn vestjeszak - toen greep hij vastbesloten den deurknop.

Wat volgde was een roes van zich opstapelende gebeurtenissen, die hij zich eerst dagen later in juiste chronologische volgorde kon realiseeren. Het beeld dat hem het scherpst bijbleef was zijn staan voor den ouden jongen-mijnheer en de twee mede-direc- teuren, die hem gedrieën in de Directiekamer opwachtten. Een stoel, kennelijk voor hem bestemd. stond gelijk een troon tusschen een reusachtige mand rozen en een iets kleinere met anjers. Zijn voeten verzonken in het dikke tapijt. Hij zag als in een nevel de gezichten der drie directeuren: het blozende. joviale van den jongen mijnheer, het magere met den hoornen bril van den eersten mede-directeur, het vierkante. onaandoenlijke met de scherpe grijze oogen van den tweede. Het waren bekende gezichten, maar zooals zij nu naar hem keken kende hij ze niet en dat maakte hem in de war.

De jonge mijnheer wees hem op den stoel tusschen de bloemen.

Hij gehoorzaamde en ging zitten. de handen wrijvend over de knieën. De droppels op zijn voorhoofd durfde hij niet weg te vegen.

De heer en namen plaats achter de groene tafel met de zwart marmeren inktstellen en de glazen aschbakken.

En toen stond de jonge mijnheer weer op en nam het woord. Wat hij zei ontging Thomas grootendeels. Er waren telkens losse woorden die zich vasthaakten in zijn hoofd: "Trouwe plichts- betrachting gedurende vijf en veertig jaar", "oudste Inwoner

13

(11)

van de Bank", "erkentelijkheid van de Directie, van wijlen den ouden mijnheer, die dit jubileum niet meer had mogen beleven,"

"zeldzaam feit", "trotsch op zijn werklust en ijver, zijn onkreuk- bare eerlijkheid", "moeilijke tijden en daarom afgeweken van de gebruikelijke enveloppe die niet in Thomas' geest zou zijn" - hier had hij gevoeld hoe hij bloosde tot onder zijn haar - "daar- entegen een blijvend souvenir, dat l:em tot aan den avond van zijn leven zou herinneren aan de lange, guld n jaren gewijd aan de belangen van de Bank en aan haar clientèle, een gouden horloge met ketting .... "

nduidelijk zag hij zich opstaan en zijn hand leggen in de uit- gestrekte hand van den jongen mijnheer, daarna in die der andere heeren. En toen het groote oogenblik waarin de jonge mijnheer op den toon van een vriend - heel anders dan gedurende zijn toespraak - met één hand op Thomas' schouder zei: "Thomas, beste kerel, je bent een sieraad voor de Bank en een Voorbeeld voor onze jongeren. We kunnen je nog niet missen, nog lang niet, onthoud dat .... "

Het was teveel en te overstelpend. Hij wist dat het pakje in knisterend zijig papier de grootste wensch van zijn leven bevatte, maar hij was te bevangen om het te openen. En toen moest hij het aanzien hoe de jonge mijnheer zélf het hem uit de hand nam, het blauw-fluweelen etui openknipte en voor zijn oogen het prachtige gouden horloge liet glinsteren. Thomas hoorde zich stamelen: "Niet verdiend - veel te veel, zóó'n cadeau, - hoe kan ik U bedanken - en in dezen tijd .... "

Het werd weggewuifd met veel handgezwaai, gekuch en gelach.

En het was opnieuw de jonge mijnheer die den ketting in het knoopsgat waar hij hoorde, bevestigde en hem het horloge in de hand legde.

"Kijk Thomas, aan den achterkant je monogram en aan den binnenkant van het deksel de datum en het opschrift: voor vijf en veertig jaar trouwe dienst en plichtsbetrachting.

Juist zooals hij gehoopt had. Juist zooals hij nauw'lijks had durven droomen. Dienzelfden ochtend nog had hij gemeend dat dit onmogelijk was voor iemand als hij.

En nu was voor één keer een wensch van hem in vervulling gegaan. De Directie had het geraden - uit zichzelf. Kenden ze hem zóó goed, beter dan hij had durven veronderstellen? Een zoo diepe dankbaarheid doorgloeide hem, dat het was of hij in 14

een warmen zonnigen tuin stond, met rondom niets dan zomer- geur en rozen. Het was goed - de heele wereld was goed. En hij had het verdiend, hij mocht het aannemen .. " Blindelings staarde hij op de inscriptie, hopend dat niemand zijn betraande oogen kon zien.

Toen hij eindelijk opkeek nam de jonge mijnheer voor den tweeden keer het woord. Hij wees op de mand met rozen: "Van de Commissarissen. Met een oorkonde die je dadelijk maar eens moet bekijken. De anjers zijn van ons. Een bloemetje hoort er toch bij I"

Een rol werd in zijn klamme handen gelegd. Voor zijn oogen l>chemerde het van fiere, gecalligrapheerde letters. Zijn naam

;n rood en goud en blauw: "Thomas Pereboom" en dan weer iets van "dit:nstjaren, trouwen ij ver". Daaronder de namen der Commissarissen. Hij zag het hangen in het hokje dat hij "mijn werkkamer" noemde. Een verguld lijstje.

"Nu moet je weer eens naar je eigen domein gaan, daar zijn ook nog enkele menschen die je willen feliciteeren, Thomas. En ik zou zeggen: dan maar naar huis. Vandaag kan je niet werken.

Eerst koffie van de cantine voor het heele personeel en daarna wil ik je niet meer zien. Thuis zal er nog iets bezorgd worden waar je vrouw ook plezier van kan hebben als je vanmiddag bezoek krijgt. De bloemen worden gebracht, maak je geen zorgen. Nog- maals: vele jaren en goede gezondheid en namens ons drieën dank voor wat je al die jaren voor ons en de Bank hebt gedaan."

Hoe hij ten slotte in zijn eigen kamer was beland heeft hij nooit begrepen. En daar wachtte een nieuwe verrassing. Zijn stoel was versierd - hoe hadden ze dat zoo gauw gedaan?

In een hal ven kring stonden er de chefs van het personeel op hem te wa hten: de boekhouder, de kassier, de oudste typiste, de oudste klerk, de oudste postzegellikker - hij duizelde.

En opnieuw woorden van waardeering, van vriendschap, samen- werking en collegialiteit: "Vader Thomas". Nog vele jaren en we hopen dat ons geschenk een wensch was .... "

Een pak in glanzend, goudachtig papier, een platte groen-met- gouden doos. Dan: een groote, roode juchtlederen schrijfmap èn een zakportefeuille. Nog een wensch, nog een .... Was er toch een lieve Heer?

Hij klemde de schrijfmap tegen zijn borst, snoof diep de prikke- lende leerlucht in. Hij hoorde lachen - wat deed het ertoe. Hij

(12)

was gelukkig. Niets kon hem meer deren nu ze hem dit hadden aangedaan. Zoo veel goeds, zooveel moois ....

Hij drukte handen, dankte, kuchte, stotterde, voelde slagen op zijn schouders. Handen grepen naar zijn horloge. Overal ,,:,armte, nergen één afgunstige blik. Vrienden waren ze. Allemaal vrIenden.

Nee: één groote familie.

Hij zei: "Dadelijk allemaal koffie. En vanmiddag heb ik vrij, maar jullie krijgen taartjes. De heele Bank, op mijn gezondheid."

"Ben je zèstig, Thomas!"

"Ja," knikte hij dankbaar. "Ja, ik ben zestig en ik wil het wel weten ook. En voorloopig zijn jullie me nog niet kwijt. Nog lang niet !"

Zij riepen: "lang zal hij leven" en gingen eindelijk met tegenzin van hem weg.

Alleen in zijn kamer, kon hij er niet dadelijk toe besluiten zijn hoed te nemen en naar huis te gaan. Hij treuzelde, deed het horloge af en weer aan, om het tenslotte toch in het etui terug te leggen.

De schrijfmap en de portefeuille werden zorgvuldig ingepakt.

Naar huis, had de jonge mijnheer gezegd. Hij verlangde niet naar huis. Hier was het goed, hier had hij rust. En hij wilde genieten van het ongewone gezicht dat zijn glimmende kantoorstoel bood.

Hij liep eromheen, bevoelde hier en daar een bloem, aarzelend of hij er één tusschenuit zou durven nemen voor zijn knoopsgat.

Waarom niet - het was van hem, hij deed niets verbodens.

Een tikje op de deur deed hem haastig, als betrapt, omzien.

Een piccolo stond tusschcn de twee bloemstukken die hem in de Directiekamer waren aangeboden. Hij zette ze voor Thomas' voeten, wierp een verstolen blik naar de plaats waar hij den horloge- ketting verwachtte te zien. Thomas merkte het niet. Hij staarde naar de manden met rozen en anjers. Voor hèm. Alles voor hem.

Zooveel rozen had hij nooit bij elkaar gezien. Jammer dat ze ndéi::

zijn huis moesten. Hij had een vreemd gevoel van angst of ze niet meer zoo mooi zouden zijn wanneer ze in zijn kamer thuis stonden. Alsof Lucie's nabijheid hem zou beletten ervan te ge- nieten. Maar het moest wel. De heeren zouden het vreemd vinden indien hij bezwaren maakte.

Langzaam kleedde hij zich aan. Weer een tik. "Ja?"

"Koffie, mijnheer."

"Ab juist, dank je, Kees."

De koffie was warm, geurig. Hij slurpte behagelijk. Lucie was 16

er niet en al vond hij het niet netjes - vandaag mocht het.

Hij wierp een verlangenden blik naar zijn bureau. Als je vrij gekregen had kon je niet blijven. Er was genoeg te doen. Hij zou morgen wat vroeger komen en tusschen den middag niet naar huis, dan haalde hij wat in. Het was zijn goed recht, over te blijven wanneer er teveel werk was. Hij zou wel eens willen zien wie daar aanmerking op durfde maken.

Hij moest dan maar gaan. Het etui in de actentasch, de oorkonde opgerold onder zijn arm. De schrijfmap en de portefeuille ook in de actentasch. Een laatsten blik naar zijn stoel. Op zijn teenen sloop hij naar de mand met rozen en boog voor het laatst zijn warme hoofd tusschen de koele blaadjes. Voor den geur sloot hij zijn oogen. Luxe, dacht hij. Dit is luxe. Luxe met réden - daar zou zelfs Lucie niet op tegen hebben. Met deze schitterende manden kon je bluffen. Niet met hem, dat wist hij heel goed. Hij was geen man om trotsch op te zijn. Een heel gewoon mannetje dat vijf en veertig jaar lang zijn plicht had gedaan. Maar éénmaal zoo èchte waardeering te krijgen, daarvoor zou een mensch zich kapot willen werken.

Hij liep op straat. Nog klonk in zijn ooren de groet van den portier: "Nou, da's fijn, m'nheer Thomas, zooals ze u gevierd hebben. En verdiend hoor, daar niet van. En - mag ik es zien?"

In de portiersloge had hij toen alles weer uitgepakt en laten b~won~~:en, blij met het oponthoud. Het "tjonge, tjonge, da's met mIS , en "draag u het met eere" klonk hem als muziek in de ooren.

Maar nu was hij dan toch op weg. Hij had een gevoel of de voorbijgangers aan hem zagen wat hem zooeven was overkomen of zij stuk voor stuk deelden in zijn geluk. Zijn armen deden pij~

van het geklemd in-evenwicht-houden cl r oorkonde, terwijl de ac~.entas~h vandaag onbegrijpelijke neiging had weg te glippen.

HIJ bereikte echter zonder ongelukken zijn huis, waar hij tegelijk op de stoep stond met den jongen van een banketbakker.

"Al gebeld?"

"Nee mijnheer."

"Geef maar hier. Neem ik zelf wel mee."

Hij opende de voordeur, strekte toen beide armen uit naar de groote vierkante doos.

"Leg die andere dingen er bovenop. En wacht es even."

Hij gaf de doos weer terug. diepte uit zijn zakken twee losse

Waar en niet w"ar 2

17

(13)

kwartjes: ,,'t Is een bijzondere dag vandaag. Alsjeblieft. En geef nou maar weer hier dat pakje."

,,0 ja mijnheer? Dank u wel mijnheer. Ik zal de deur wel achter

mijnheer dichtdoen." .. .

Mijnheer. Mijnheer Thomas. Thomas met zIJn rooIe hoofd en sproeten. Hier stond hij, overladen met weldaden zooals dat heette. Wat voelde je je licht, terwijl hij haast bezweek onder het gevaarte dat hij torste. De oorkonde stiet hinderlijk tegen zijn neus. Pff, wat was het warm.

L . I"

" uCle. " . . I?

Zij kwam met een verhlt gezlcht Uit de keuken. "Ben Je daar ~ . God, Thomas, hoe kom je erbij dat zelf te dragen? Had dlen man laten bellen."

"Leent je I"

Het schichtig hitje-voor-de-morgenuren kwam haastig naar voren.

"Neem die doos over en zet 'm in de voorkamer."

Het kind verdween, schuin achterover hellend.

Lucie en Thomas volgden. "Ik had je niet zoo vroeg al ver- wacht. Enfin, wat zit er in die doos? Heb je wat besteld?"

"Weet ik niet. Er zou iets bezorgd worden, zei de jonge mijn- heer. Iets voor vanmiddag."

,,0. Ga jij aan je werk." Lucie dreef het kind dat aarzelend op één been wachtte bij de deur, de kamer uit. .

"Even kijken." Zij lichtte het deksel op. "Nou, dat IS geen halve maatregel. Kijk eens I"

Een taart als een klein wagenwiel lag vó6r hem, een taart waarop een kroon van rose substantie. Eronder het cijfer 60 in iets, dat guirlandes van crême leken, en daaronder in vruchtenletters

"Hulde".

"Moeten we dat eten?" vroeg hij.

"Wat dacht je? Dat het een schilderij was? Het scheelt ons heel wat dat we dit hebben. Nou hoef ik eigenlijk niets meer te be- stellen."

"Nee." Hij was te overstelpt dan dat hij méér kon antwoorden.

"En wat hèb je nu? Sta toch niet zoo suf te kijken, Thomas.

Vertel dan ten minste. Wat heeft de Directie je gegeven?"

"Dit." Hij haalde het pakje uit zijn tasch, knipte het etui dat al vertrouwd aanvoelde, open.

"Van de Directie? Geen enveloppe?"

18

"Nee."

Zij zei niets, nam hem het etui uit de hand. Hij had het haar het liefst meteen ontrukt.

"Mooi. Natuurlijk, heel mooi." Zij peuterde aan de kast. "Staat er iets in ?"

"Ja." Hij nam het van haar over, liet haar de inscriptie zien, onwillig. Zij snoof.

Het kriebelde Thomas onder zijn nagels. Waarom vroeg zij niet hoe het gegaan was, wat zij gezegd hadden? Alleen het cadeau.

Alleen hèbben.

Zij spelde de woorden, keek hem aan. "Gek idee dat jij dat bent. En het personeel, wat hebben die .... ?

"Een leeren schrijfmap en een zakportefeuille."

"Hoe komen ze dáárbij 1 Dat is toch niks voor jou?"

"En waarom niet?"

"Hadden ze je gevraagd ?"

"Nee. Je weet toch dat ik geen mensch iets heb gezegd."

Hij wist het: zij zou het bederven. Ze bedierf àlles.

"Had je dat dan maar gedaan f Ik heb je nog gewaarschuwd.

Dit is wel heel aardig, maar je had toch meer gehad aan een enveloppe. Waren ze misschien nog royaler geweest en dan hadden we een karpet kunnen koopen en die pendule bij Sanders. Ook weer net iets voor jou, Thomas, om kalm af te wachten en niks zelf te doen. ou was het toch de gelegenheid geweest om jezelf eens :e laten gelden. Nou was er réden .... "

Er knapte iets in Thomas' hoofd. Hij zag in een flits de lange, lange jaren van alleen-zijn, van eeuwig vitten en bedillen. Hjj zag het venijnig haarvlecht je en de manier waarop Lucie haar soep slobberde. Hij zag alle illusies van zijn jonge jaren stuivend langs- vliegen. Weg. Alles weg. En hij zag haar verhit gezicht, den mis- prijzenden blik van haar grauwe oogen. Misprijzend, omdat voor één keer in zijn leven hij gelukkig was en gekregen had waar hij niet om had gevraagd.

Hij dacht niet na: hij deed.

Met beide handen greep hij de crême-en-vruchtenmassa vóór hem en smakte haar die in het gezicht: "Dáár - krèngf"

Het was zijn eerste onvertogen woord sinds dertig jaar.

Hij was een ánder mensch.

(14)

RENDEZ-VOUS

z

oo, nu is zij toch wel klaar. Het blauwe hoedje - zijn kleur blauw. Of nu niet meer? Dwaas, dat niet te weten. Maar de liefde voor een speciale kleur verlies je niet. Ook niet als je de vrouw verloren hebt bij wie de kleur hoorde? Ja, dan .... Onzin. Zij kan nu doen alsOf .... zij is immers nooit Frans' vrouw geweest. Het is haar eigen wensch geweest dat zij zouden breken.

Even kijken of zij niets vergeten heeft. Haar vos? Waarom niet, hij kleurt goed bij haar grijze pakje, bovendien flatteus om je gezicht.

En de wind was nog frisch. Handschoenen, taschje, geld. Hand- schoenen, taschje, geld. Je zou het kunnen zingen en lang loopen op dit rhythme: handschoenen, taschje .... 0 God, schei uit.

Waarom doet zij zoo krankzinnig, of zij nog nooit eerder een afspraak heeft gemaakt? Misschien verleer je de dingen. De dingen die bij achttien jaar hooren en voorjaar en - en een hand in je nek, terwijl een stem zegt: "dier - niets anders dan d t: dier - klein dier."

Als je twee en dertig bent weet je zóó goed dat je geen klein dier bent, dat je je schaamt bij de gedachte het ééns voor ernst te hebben opgenomen. Liever niet aan denken. Liever je houden bij de nuchtere feiten: over vijf minuten het huis uit, loopen naar het station, niet te haastig. Het treintje van 12.05. Dan is zij om kwart voor één in Utrecht. Frans zal misschien te laat zijn. Met een dok- terspraktijk was je nooit zeker. Toch liever dit dan naar zijn huis te gaan en daar te moeten wachten en in een kamer je gevangen te voelen. Hij mag ook niet denken dat zij zich opdringt. Beter neu- traal terrein. Het wachten zal goed zijn. I Tooit zal ze met zooveel geduld gewacht hebben als straks. Want nooit is de :t:ekerheid zoo groot geweest dat wat daarná komt goed zal zijn.

.. Ik ben niet thuis voor de lunch, zeg dat tegen mijnheer, Johan.

Wel voor het eten."

,.Jawel mevrouw."

Tusschen twee maaltijden kan een eeuwigheid liggen .... als zij dat tegen Johan zei zou hij dan ook antwoorden: jawel mevrouw?

Beter de proef niet te nemen. Hij mocht Eduard haar woorden eens overbrengen en zij zag Eduard fronsen en het glimlachje dat zijn mond scheef trek. Vreemd, dat zij Eduard's gezicht kent wanneer

20

zij niet bij hem is en dat zijn trekken haar ontsnappen als hij tegen- over haar zit.

Zoo, veilig. Heerlijk is het buiten. Tinteling in de lucht - alles is als in die dagen: de eerste bloei en geur van vochtige aarde.

Haast ondraaglijk zoo vol verwachting.

Zou hij nu op zijn horloge kijken en denken: wat heb ik ook weer o~ kwart voor één? Er zou iemand komen .... Zijn boekje zou er blJ gehaald worden: 12.45 Hall Centraal Station: Madeleine.

En hij zou denken aan toen en zich afvragen wat haar bezield heeft, nu ineens? Terwijl zij in geen tien jaar een poging gedaan had. Een aardig raadseltje voor een psychiater om op te lossen. Misschien vind hij .~aar een goed experimenteer-object. Misschien zal hij haar aankijken met de oogen van den dokter, die gisterenavond in d~ overvolle zaal. zoo aandachtig zijn gehoor had opgenomen, of hij hun hun gehumste gedachten zou willen ontfutselen. De dokter - de vriend - de liefste - wat deed het er toe wien zij ging ont- moeten? Het was Frans, Fráns ....

Grappig treintje is dit. Nooit eerder opgelet hoè grappig.

Rammelwagentjes als van een kinderspeeltrein. Zoo'n trein als Jaapje heeft. Niet aan denken. Jaapje heeft niets te maken met dit geheime uitstapje van zijn moeder. iemand ter wereld heeft er iets mee te maken, alleen de kellner die hun een kopje koffie zal brengen - als vroeger. Iedere kellner was altijd in het complot geweest en had zijn eigen manier gehad om hun te verstaan te geven dat hij hen niet zag. Een kellner is ook een mensch. Zulke dingen besef je wanneer je liefhebt. Li fhebt ja, het deed goed het voor jezelf uit

te spreken. Op het rhythme van de wielen: lief-hebt, lief ....

Boem. Zij staan alweer. Soest. Als het zoo doorgaat is zij veel te laat. En voor dezen éénen keer wil zij dat niet. Vandaag is het heerlijk te denken, dat een ander verdriet zal hebben als je ook slechts één minuut op je laat wachten. Je hebt er je nooit om bekommerd wie opjewachtte en hoe lang. Maar voor Frans .... De zeldzamekeeren dat hij vroeger op zich liet wachten had hij altijd een geldig excuus gehad. Meestal had de een of andere inspiratie er schuld aan. Die verzen van hem, zoo goed bedoeld .... zij had er wel om geglim- lacht. \Vaarom heeft zij nu een brok in haar keel? Hij zal nu geen verzen meer schrijven. De man die gisterenavond sprak over "de psychische nood van dezen tijd" was scherp, reëel en helder in zijn formuleering. Zij had ineens angst gevoeld: ken ik hem nog, dézen Frans? Zou hij nog Verlaine zeggen: ,,0 mon Dieu, vous m'avez

21

(15)

blessé d'amour .... t> en warm loopen voor het Boeddhisme? Zou hij nog schelpen zoeken? Hij was zoo jongensachtig geweest in zijn enthousiasmen.

Dat treintje stopte om de vijf minuten. Onmogelijk, dat je met vleugels aan króóp naar een ontmoeting die beslissend kon zijn over leven of dood. Dramatiseeren deed zij nog .... Frans zou in haar toch iets terugvinden van de Maddy, die eens de palm van zijn hand had gekust om daarna haar gezicht erin te verbergen. Woe- dend was hij geweest: .. Niet doen, niet je veméderen," had hij gezegd.

Zij had zich nooit meer kunnen vernederen. Zij was heel tevreden geweest over den bijnaam dien men haar later gegeven had: Made- leine, de ongenaakbare. Het ging zoo gemakkelijk, je werkelijke Ik te verstoppen achter een masker waarvan niemand zag dat het een masker was. Haar werkelijke Ik had zich teruggetrokken na de breuk met Frans. Hoe moeilijk waren die eerste jaren geweest. Hoe niet-te-zeggen eenzaam en doelloos. Toen de uitweg: haar huwelijk met Eduard. De illusie, dat er vergetelheid bestond voor wie sterk genoeg van wil was ....

Bij Jaapje's geboorte had zij gedacht: nu is er voor goed een streep gezet onder dat oude hoofdstuk. Dit is vervulling en houvast.

Honderd keer had ze het zich zelf verzekerd, maar datgene wat deel uitmaakte van een Maddy die niemand kende - zij weigerde anders genoemd te worden dan voluit "Madeleine" - herhaalde in de verraderlijke stilte van den nacht: voor jou is uiteindelijk alles een compromis. Alles, zelfs je kind.

Er was een tijd geweest dat Frans en zij colJe!;e liepen en zich op- wonden over de vraag of de sociale toestanden in Nederland op een hooger peil stonden dan die in Frankrijk en Duitschland? Om dadelijk daarna wanneer zij in "hun" cafétje zaten, met een ernstig gezicht te overwegen of chocola of mocca te verkiezen zou zijn op een éclair. Met Frans was alles goed en alles was natuurlijk. Toen ...

Toen - dat waren de gestolen Zaterdagmiddagen in Amsterdam als zij dwaalden door het Rijksmuseum, om tenslotte hand in hand bij Bauer's Shéhérazade te zwijgen. Zwijgen met Frans was een zoo ongeloofelijk geluk geweest.

Is dat treintje nu nog niet aan het eind? Hoe vlak is het land, je gedachten vinden geen steun, zij gaan zwerven en je hebt ze niet onder contróle.

Nu zal Frans denken aan gisterenavond en zich afvragen of het

zin gehad heeft een kleine tweehonderd menschen duidelijk te maken "dat de psychische nood van dezen tijd een vagevuur- toestand is, die wanneer ieder voor zich paraat bleef en bereid tot in de schachten van de eigen ziel door te dringen ter confrontatie met het diepste Zelf, tot loutering leiden moèst en dan ook onvoor- waardelijk tot verlossing .... " Zij had het woordelijk onthouden, zij die zoo graag beweerde sinds haar huwelijk geen hersens te hebben - 0 absoluut niét, werkelijk niet - voor abstracte dingen.

Of zou deze Frans zich nooit meer in twijfel iets afvragen? Hij had wel den indruk gemaakt van een man die wist wat hij wilde. Teveel wist .... Wat was zij begonnen. 0 God, waar was nu háár zelfver- ze!<erdheid? Ze zou willen stampvoeten, schreeuwen, omdat het niet kon dat je twijfelde aan zijn ontvangst.

Zij had moeite gehad den Frans van vroeger terug te vinden toen zij hem op het podium zag verschijnen. Maar toen hij begon te spreken - zijn stem was plotseling angstig vertrouwd en het gebaar van zijn linkerhand naar zijn voorhoofd. En zijn oogen, ja zijn oogen had ze uit duizenden herkend.

Gek. dat hout doorzichtig werd als je lang tuurde naar dezelfde plek. Zij zag nu Frans' gezicht achter den wand tegenover haar.

Dat was het gezicht dat zij kende. Als zij nu opstond, heel voorzichtig zou zij het kunnen aanraken. Maar - als het dan verdween? Zij moet niets doen om hem te ontstemmen. Hij was zoo gevoelig.

Zij huivert. Hoe kan zij hem duidelijk maken dat zij niet in alles de Madd y is van vroeger? Dat hij aan haar gewonnen heeft? Hij moet goed over haar denken. Wonderlijke sensatie: het gevoel dat de wereld zal instorten wanneer het oordeel van een mede-mensch over je slecht uitvalt.

De nood van dezen tijd. Dat van Eduard en mij is een noodsprong geweest. Als Frans dat beseft moet hij me helpen. Anders is het een leugen dat die nood hem zoozeer ter harte gaat. Alles goed en wel, je kunt heele encyclopedieën opstellen om de menschheid in het algemeen tot gids te dienen naar een zekeren heilstaat. maar de individu is er ook. En heeft hij mij niet gezegd dat ik een beroep op hem mocht doen wanneer ik in moeilijkheden zat? Dat meende hij.

Je bent getrouwd, je woont in een villa, je bent goed gekleed, je h bt een man, "die je op de handen draagt" en een kind dat je aan- bidt. Alles - en niets. Niemand, die je je foutpn durft zeggen.

Iedereen verdoezelt je slechte eigenschappen. Op al je wenschen wordt ja gezegd. Niemand begrijpt dat je kunt snakken naar een

(16)

weigering. Niemand dieje uitlacht ofzegt: - Nonsens, Maddy, als je nadenkt weet je heel goed dat je er totaal naast bent. Maar denken vereischt rust en concentratie. Het is de moeite waard voor men- schen die méér verlangen dan aan de oppervlakte te vlinderen. De vraag is: wil je? Wil je meer dan je levenlang een dilettante blijven op elk gebied? Dat heeft hij haar durven zeggen, twaalf jaar geleden.

Toen was zij er boos om geworden - nu zou zij er hem voor willen omhelzen.

Trein, wat doe je - ga je weer stilstaan? Ga in Godsnaam harder. Hàrder. Het moest verboden zijn dat treinen zóó reden.

Een paardentram ging vlugger. Voor je zenuwen fataal. Dat zou zij hem zeggen, kon hij een klacht indienen. Je zou werkelijk gek worden.

Wat is dat hier? Den Dolder. Natuurlijk. Geen wonder dat hier het krankzinnigengesticht is.

Waarom had zij verkeerd gekozen? Waarom had niemand haar geholpen vol te houden? Iedereen en alles had tegen haar samen- gespannen. Eens had zij gemeend alles voor hem over te hebben en bij den eersten tegenstand was zij bez\ eken. Een studie van jaren, een man die uitsluitend voor zijn werk zou leven, een man zonder eenig fortuin, zonder naam .... Bezwaren, honderd, dui- zend bezwaren. En het ééne, al-overheerschende argument: dat zij hem liefhad, telde niet. In háár milieu niet. Haar ouders wisten beter.

Zag zij het verschil niet met anderen? Zeker zag zij h t: zoo dom was zij niet. Hij had geen "égards", hij gaf haar geen dur cadeau's, vleide haar niet en zag nooit als zij een nieuwe jurk aan had. Zijn dassen waren hideus en hij slungelde met zijn armen. Maar niemand kon zoo ontroerend spreken over iets dat hem getroffen had. Nie- mand als Frans ontdekte je aan jezelf.

Toen in dien tijd had zij oog gehad voor de waarde van begrippen.

Nu bekommerde zij zich slechts om de waarde van voorwerpen.

Was er voor haar nog "een weg terug?" Zoo ooit, dan nu met zijn hulp. Frans .... zij had hem een briefje laten brengen na afloop:

"Kan ik je morgen een oogenblik spreken? Het is dringend. Hall C.S. 12.45. Maddy. P.S. Mondeling antwoord aan den concierge voldoende."

Zij wilde geen persoonlijk contact vóór zij aan zoo'n marmeren tafeltje tegenover elkaar zouden zitten. Zelfs geen geschreven bood- schap.

24

Het antwoord was kort en bondig: De dokter zal u wachten.

Wachten, wachten. Goddank, daar waren de eerste huizen van Utrecht, de Dom, mooi met zon. Zij geloofde in voorteekens - nog. Zou zij het hem zeggen? Om hem te zien glimlachen na het verhaal van haar mislukt leven en zinloos rondtobben ? Om niet den indruk te wekken van een gedésoeuvreerde vrouw met denk- beeldige kwalen, die zichzelf au sérieux neemt ....

Hij was niet getrouwd, dat wist zij. Juist iets voor hem. Door zoo trouw te blijven gaf hij je onherroepelijk het gevoel een verraadster te zijn. Maar - als zij eerlijk is - zij kan het nu wel toegeven zoo alleen in haar compartiment je: zij had hem verraden. Zij was zwak geweest, onwaardig. Hoe had zij hem anders kunnen opgeven, hem, dien zij eens zoo nadrukkelijk haar groote en eenige liefde genoemd heeft? Daar was geen verontschuldiging voor. Evenmin als voor haar komst, nu. Maar nu zal zij eerlijk zijn. Zij zal er niet omheen praten, hem niet spreken over haar moeilijkheden. Zij zal het hem zeggen als zij tegenover elkaar zitten. Heel rustig en heel eenvoudig:

"Frans, ik verlangde naar je - na je voordracht gisterenavond was alles van vroeger zóó dichtbij Ik kon niet anders, ik moest je zien.

Ik heb verkeerd gedaan. Ik wilde het mezelf niet bekennen, omdat ik wist dat ik het dan niet zou kunnen volhouden. Maar ik moét het nu zeggen. En ik wou je vragen, één ding maar: moet ik zoo verder? Kunnen we niet terug? Is cr niet nog een mogelijkheid voor ons? Ik heb er àJles voor over. Als je wilt .... " En hij zal zeggen - gek, dat zij toch niet zeker is van zijn antwoord. Als hij - als hij over het tafeltje zijn hand naar haar uitstrekt - meer hoeft niet. Eduard zal haar niet lang missen. Wat je nooit werkelijk bezeten hebt kun je op den duur bes houwen als nooit geweest.

Jaapjc, nee Jaapje hoort bij haar. In een nieuw leven is voor Jaapje wel plaats. Zij zal zelfs een betere moeder voor hem zijn dan tot nu toe. En Frans heeft altijd een roerend zwak voor kin- deren gehad.

Utrecht. Onzinnige drukte. Handschoenen, taschje, geld. Hij zal wel een overzichtelijk plaatsje gekozen hebben, zó6 dat hij haar dadelijk kan zien als zij de re tauratie binnenkomt.

Wat een menschen - en niemand schijnt haast te hebben.

Zij beseffen niet dat hier een mensch loopt die over tien minuten de beslis ing krij gt over leven of ....

Daar heb je het weer. Geen drama. Wees écht, zóó als twaalf jaar geleden. Jezelf ....

25

(17)

Moet iedereen naar de restauratie? 0 God, een tafeltje alléén, bidt zij hartstochtelijk, haar tanden opeenklemmend tot zij pijn doen. Alléén, alléén.

Een deur die zoeft. Jaapje vindt dat altijd weer prachtig. Haar vos is beschermend om haar schouders. Menschen - overal hoofden, ruggen en armen. Nergens zijn gezicht. Nergens .. . Wel een tafeltje alleen in een hoek. Als hij dat gekozen had ... . Het is anders een feest alleen ergens binnen te komen, je mooi te weten en goed gekleed. Madeleine, de ongE:naakbare. En wie ziet haar aan dat zij nu op spitsroeden loopt? Ter executie. Frans, waar ben je .... Om nu je hoofd op je armen te kunnen leggen en te huilen, zooals vroeger thuis in de leerkamer. Te huilen tot je in slaap viel.

"Kopje koffie, ja." Ongemakkelijk die stoeltjes. Maar zij heeft het oog op de deur. Tien minuten over tijd. "De dokter zal u wachten." En Frans heeft haar nooit in den steek gelaten. Misschien is er onverwacht een patiënt gekomen. Maar dat ging toch niet.

Ook in nood was er zooiets als recht en billijkheid.

"Dank je."

Roeren is een heerlijke bezigheid. Geeft je een houding. Zou zij een cigarette opsteken? Nee, Frans had het altijd verfoeid.

Het was zoo prettig je voor hem iets te ontzeggen.

Overal paren. En moeders met kleine kinderen, die chocolade- mondjes hebben of kruimelsnorretjes.

Kwartier. Dacht hij dat hij met haar kon doen als met de eerste beste patiënte? "Het spijt me, Madeleine, ik werd opgehouden.

Waarmee kan ik je helpen ?" Nee, dàt niet - na twaalf jaar. Als hij haar hand neemt en haar aankijkt - 0 God, die klok.

Vroeger stootte hij stoelen ondersteboven wanneer hij door een kamer liep en alleen háár zag. Verrukkelijk onhandig. Maar géén liefkoosde als hij. Geen vond namen voor haar als hij. En niemand sc~reef zulke brieven. Zij herinnert zich een zomer. Hij was op reis en de dagen waren afschuwelijk lang. En toen schreef hij, zij ziét de woorden: "Het is leeg om mij. Zoo leeg als alleen een nacht kan zijn die je slapeloos doorbrengt. En de geur van linden- bloesem is onverdragelijk, die maakt mij dol van onbestemd verlangen .... "

lederen zomer opnieuw als de linde bloeit komen die woorden haar in de gedachte. Zij kan er niets aan doen, ze zijn er. "En lindenbloesem maakt mij dol van onbestemd verlangen .... "

26

Twintig minuten. Loopt die klok wel gelijk? Een stations- restauratie is een hel. Nee, een vagevuur.

Hoe zou hij zijn als dokter? Heel geduldig, maar streng. Hij zal wel ontelbaar velen genezen hebben in den loop der jaren.

"Alleen uit het besef van eigen nood kun je een medemensch daad-werkelijk helpen," zei hij gisterenavond. Zijn nood ....

was zij daar mede-schuldig aan geweest? Tot wat voor gedachten kwam je in dit oord der oorden.

Vijf en twintig minuten. Dit noemen ze tegenwoordig koffie I Tulpenaftreksel is er geurig bij. Makkelijk zeggen: "A la guerre comme à la guerre". Dit is tenslotte na-oorlogsch. Ondrinkbaar goedje.

og tien minuten geef ik je. Langer dan een half uur kun je een vrouw niet laten wachten. Tenminste: geen Madeleine als die je na twaalf jaar om een onderhoud vraagt - uit nood.

Wanneer je blijk gaf zulk een scherpen kijk op de menschelijke ziel te hebben als Frans gisterenavond had willen doen gelooven, moest hij begrij pen dat haar briefje een kreet was geweest, een schreeuw om hulp. Zij schaamt zich niet dat te erkennen. Iedere vrouw, zelfs dat monster daar met dat malle haarknoedeltje en dien h ed van anno zooveel is gelukkiger dan zij.

Een half uur. f t Kelner, even afrekenen?" Het gezicht van dien man, om een fooi die het dubbele is van het bedrag. Zij heeft een hekel aan wisselen. En wat is één kwartje meer of minder?

Vreemd verschijnsel, dat je via je eigen misère een ander abnor- maal gelukkig kunt maken.

Tu moet zij opstaan en weer tusschen de tafeltjes door. En dan de zoefdeur. Alles voor niets. Voor nièts. Om te snikken zoo dwaas.

"Dienstbericht: de trein van 13.25 in de richting Baarn vertrekt van het uiteinde van het eerste perron."

Dien moet zij nemen natuurlijk. Dan is zij lang voor de thee thuis. Jaapje zal niet eens beseffen dat zij is weggeweest.

Waarom heeft Frans haar dit aangedaan? Als hij niet gewild had, had hij het toch dadelijk kunnen zeggen? Dit is geen behan- deling zooals je van een dokter zou verwachten.

13.25. Zij moet weg. Zij wil voor geen geld dien trein missen.

Als Frans nu maar niet meer komt. In Godsnaam niet. Dat je oogen zoo krankzinnig pijn gaan doen van het staren naar één punt. Naar een deur die voortdurend de onmogelijkste menschen naar binnen draait: dikke, dunne, lange, korte, oude, jonge.

(18)

Menschen die hier gaan zitten kauwen en drinken. . . . Het lij kt hier eerder een asyl dan een restauratie. Toevlucht voor onbe- huisden.

Er is een gedicht dat Frans haar vOOl;las, hoe heette die dichter ook - Rilke - 0 ja - het eindigde:

"Wee jetzt lacht iegendwo in der Nacht, Ohne Grund lacht in der Nacht

lacht mich aus."

Dit was nu een situatie waar zelfs de nuchterste mensch om moest lachen. Rendez-vous manqué. Iets voor een één-acter.

Daar staat het pseudo-treintje. Onveranderd puffend en arro- gant. Maar de reis is een heel andere. Zij kan haar hoed afzetten, het doet er niet toe of nu een krulletje losraakt. Het is zelfs beter om nu niet in den spiegel te kijken. Er zijn oogenblikken dat je je gezicht met rust moet laten.

Wat zong zij straks toch op den heenweg? Handschoenen, taschje, geld .... Ja, dat was het.

Frans - is dit je revanche, mij op jouw beurt te verraden?

"Dringend" had i· nog wel op het papiertje gezet. Zou je een patiënt zoo behandelen? Het is om met je vuisten voor je mond te slaan en te trappen tot lies wat je onder je voeten krijgt kapot is. En inplaats daarvan kijk je uit het raam en je denkt: wat is het land vlak. Altijd hetzelfde en nooit anders. Of je heen gaat of terug. Zelfs je gedachten zijn dezelfde. Is dit nu de manier om gek te worden? Dat moet wel. Misschien dat zij dan toch nog bij hem kan komen. Dan mag hij haar niet laten wachten. Dan zal hij misschien zijn hand op haar hoofd leggen zooals dien keer toen zij zoo wanhopig was om alle tegenwerking waar zij niet tegenop kon: "Ik zal je wel helpen. Als ik bij je ben kan toch niets je deren? Onthoud dat, kleine, domme 11 ddy. Maar je mod vertrouwen en sterk d\.:rven zijn."

Tranen? Om hèm? Nee, de zon pal in je oogen. Zij kan hier niet blijven zitten. Dit is beter - zoo. Wat een geluk dat er zooiets als poeder bestaat.

Bilthoven. Hier hebben ze gewandeld en in de hei gelegen, het gezicht gedrukt in de paarse struiken. Frans beweerde dat de geur van de hei in haar haar zat.

Waarom heb je het niet gewild, Frans? Als ik het maar wist ....

Vanmorgen dacht ik dat wachten goed kon zijn. Toen was het 28

een feest. Ik wou je geen verdriet doen met drie minuten te laat te komen.

Het is werkelijk een afgrijselijk treintje. Het oudste materiaal van het land is blijkbaar goed genoeg voor deze lijn. Je zou kunnen klagen, maar klagen helpt niet. Het zal tot in eeuwigheid wel zoo blijven. Waarom is zij niet gaan loopen? Van Utrecht naar Baarn.

Zoo erg is dat niet. Niet onaardig, de boetvaardige Magdalena op den terugweg ....

Den Dolder. Soest. Gauw is het nu gegaan. Ongemerkt bijna.

Heeft zij alles? Vos, handschoenen ....

Baarn.

Nu langzaam loopen en dan aanbellen en je uitkleeden en vroeg theewater bestellen en voor den haard gaan zitten. Het is frisch. Johan zal wel voor blokken gezorgd hebben.

Onmogelijk harde bel hebben ze. Daar moet Eduard nu eens werk van maken. Als zij dat geluid nog één dag langer moet aan- hooren .... Voor jaren en jaren .... Jaren? Wat was zij van plan? Niets. Een dokter te consulteeren die toevallig je groote en eenige liefde was. Er is niets gebeurd behalve dat het consult niet heeft plaats gehad.

,,11evrouw. "

"Johan. Is p.r iets geweest?"

"Nee mevrouw. Ik wil zeggen: ja mevrouw. Vanmorgen een telefonische boodschap, mevrouw was tien minuten vertrokken, dat de dokter in Utrecht onverwacht op reis moest voor een drin- gend geval buiten de stad en mevrouw tot zijn spijt niet kon ont- vangen. Als mevrouw zoo goed wil zijn te schrijven, mevrouw

\\ ist het adres."

,,'t Is goed, dank je, Johan."

Een dringend geval. Natuurlijk, waarom zou een psychiater géén dringend geval kunnen hebben? Er zijn meer gevallen van leven of dood dan dat van Madeleine.

Doch bij háár ging het niet alleen om den patiënt, ook om den dokter. En Frans kon niet weten dat hij ook voor zich de laatste kans op een "weg terug" verspeeld heeft. Want Maddy kon wachten en de minste zijn en haar leven in zijn hand leggen.

Maar Madeleine houdt de eer aan zich en komt niet op een onge- daan gemaakte afspraak terug.

En voor hem zal het nu geen ander verschil maken dan een consult meer of minder.

29

(19)

BAGATEL

H alf tien. Eigenlijk heb ik allen tijd. Drie uur - wat zei Jack ook weer? Eerder óver half één dan ervoor. Waarom zou ik mij dan zenuwachtig maken? Maar een eerste keer - er hangt zooveel van af. En - zij was in alles even volmaakt. Een volmaakte gastvrouw, volmaakte echtgenoote, volmaakte moeder .... Nee, Martha zei dat dàt niet waar was. Dan zou de jongen niet gestorven zijn. Welke wèrkelijke moeder gaat 's avonds uit als haar kind zoo ziek is en je weet niet wat het heeft? Martha had het mij misschien niet moeten vertellen, maar ik geloof dat zij het deed om mij te helpen. Om mij te bewijzen dat Valérie niet zóó onfeilbaar is als iedereen mij wil doen gelooven. Goeie Martha - Ik geloof dat je juist dàt Valérie niet vergeven kunt. Jack is je eenige broer en het was van zoo groot belang dat er een stamhouder zou zijn. Misschien zul je haar vergeven als je hoort dat ik . ... Ik kan het mij niet voorstellen. Maar het is zoo! Nu weet ik het zeker. Over ruim zeven maanden .... Ik zal het geen seconde alleen durven laten.

En ik zal jaloersch zijn op iederen vreemde. Ik heb nu eenmaal geen volmaakt karakter. Jack zegt: "Ik houd van je zooals je bent, met

~l je fouten." Heb ik zooveel fouten? Heeft hij dat dadelijk gezien,

10 het begin al? Een man ziet de fouten van een ander zoo scherp.

Van zijn vrouw - en hijzèlf .... Nee, het is onbillijk: Jack is een schat en hij heeft toch wel he I veel geduld met mij. Waarom ben ik ook pas twintig en hij bijna vijftien jaar ouder? Dat kan ik nooit inhalen. Soms vind ik het zoo naar: Of ik altijd achter ben.

Ik wou dat het al avond was .... Ik kan haast niet wachten en nu nog eerst die lunch en dan een hééle middag. Gisterenavond sliep ik half toen hij thuiskwam. En vanochtend was alles even gehaast.

Ik heb nog nooit zóó'n langen dag gehad als gisteren. Als je ook zoo vól bent van iets. En ik kon er toch met niemand over spreken.

Niet voor hij het weet. Wat zal hij zeggen - Misschien niets.

Misschien zal hij me alleen maar in zijn armen nemen en iets fluisteren. En ik versta hem zoo slecht. Je kunt toch niet vragen:

"Wat zeg je?" En ik wil dan juist àlles verstaan. Ik wil het ont- houden ....

Nu weet ik pas wat het eigenlijk beteekent: een kind. Gek, over die dingen kun je alleen maar zwijgen. Zelfs tegenover je moeder

,

terwijl zij toch ook - net zoo? Net als ik? Hoe kan dat .. .. Ik moet opschieten, ik ben heelemaal afgedwaald. Maar vandaag

- 0 vandaag - die pràchtige dag - en de heele wereld zou ik het willen zeggen - Jackie, als je niet gauw komt bel ik je op en jubel het door de telefoon. "Kan ik mijn man spreken? Ik wou hem zeggen dat hij vader wordt ... . " Mijn telefoontjes. Waar is nu het lijstje?

Ik heb er zooveel. De banketbakker - welk nummer, ik heb geen hersens .... "Hallo, jà - met Van Beveren? Juffrouw, ik heb gisteren opgebeld over die soesjes, maar ik heb liever slagroom inplaats van gele room. Kan dat? Ja, ik begrijp het, maar mijn man is er zoo erg op gesteld en daarom - 0, heel graag. En dan ook nog Cf'n ons feuilleté-maantjes, - nee, kleine, het is voor bij tongfilets - ja, vóór half één. Alstublieft. Juffrouw. _ O l

Vervelend die veranderde boodschappen. Jack denkt dat dat altijd zoo makkelijk gaat. Het was afgesproken en dan op het laatste oogenblik - lastig. Zouden die heeren werkelijk proeven of ze witten of gelen room vóór zich hebben? Commissarissen aan een lunch praten over tantièmes en dividenden en ze eten automatisch.

Vader was ook zoo. Ik weet het best. En toch is het beste niet goed genoeg. Hij kon van een commissaris-diner nooit navertellen wat hij gegeten had en moeder vroeg het iederen keer weer. Moeder vroeg veel te veel. Misschien dat dàt vader nog het meest ergerde op den duur. Als kind begreep je nooit het waarom van de dingen.

Als je zelf getrouwd bent zie je ineens alles in een ander licht. Het had niet mis hoeven te gaan als ze eens om elkaars gewoonten hadden kunnen lachen inplaats van zich te ergeren. Hoogeschool voor humor - als diè bestond ....

Wat nu? Vruchten. "Ja - 22308? U spreekt met mevrouw van Hoven van der .... juist. Hebt u perziken? O. Hoeveel? - Wel erg duur. 0, niet? Maar ik heb ze toch gezien .... ja, wel klein, dat is waar. Zijn de uwe mooi groot? Stuurt u er dan maar zes. Ja, zes.

En wat gele pruimen - een kilo. Vóór half één - Juffrouw .... "

Als Jack het niet persé wou .... Onzinnig veel geld. Bijna twee gulden perziken. Daar zou je een arm gezin brood en melk en eieren .... Jack zegt dat ik niet altijd moet vergelijken. Ik kan het niet helpen. Het dringt zich aan je op. Hij ergert zich aan die dingen.

En hij oordeelt wel wat gauw - Jackie. Zou - zij dat nooit gevon- den hebben? Ze was wel mooi, Valérie. Een naam die bij haar past.

Zij was décoratief, zegt Martha. Altijd even beheerscht en even- wichtig. En zooveel smaak . . . hck was eenvoudig haar slaaf.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lucie meende eindelijk Delpont in het vertrouwen te nemen. Maar daar kwam die met alweder een nieuw plan. een zoo groot dat hij voor niets anders meer oog of oor.

e~ Houghton en wreven ~lch gee. t 'Y'as een prachtige ochtend; de meeuwen scheerden, op zoek naar V1Sch~es, ove~ het blauwe water en van de landzijde woei een

I.. om de ranke, meisjes-achtige gestalte en liet de blanke armen bloot zoowel al den teeren, roomkleurigen hals. De welgevormde, ietwat groote handen, bcwog n m.rv&lt;.:us

Even natuurlijk verergerde dit de spann ing tusschen R6zsi en mij. Ik voelde, dat het niet lang meer kon duren, dat eerstdaags de bom ging barsten. Er kwam een verandering

geweld door het geopende cabine-deurtje dringende, zijn woorden overstemmende, - dat de mécano een laatste in- spectie behoorde te maken, om alle onderdeelen van

Mrs. &#34;Vrouwtjelief, de man is nu eenmaal gek - ofschoon niet gek genoeg voor een krankzinnigenge ticht - en Audrey. IIoward zich voor haar vriendin op te komen. Toch

kamertje waar. D rie jaren waren \'oorbij gegaan. Ze wilde niet dat men haar Nonnie noemdc en heete Adèle. De ene was heerlijk.. dat tweede luitenantje van de

Evenecns liep mevrouw Kromer zwijgend het dienstmeisje voor- bij en regelrecht naar haar boudoir, terwijl de doktcr zich naar zijn studeerkamer begaf, waar hij