Vraag nr. 260 van 7 mei 1997
van de heer JOHAN MALCORPS Visvangst – Levend aas (2)
Het antwoord van de minister op mijn vraag nr. 204 van 6 maart 1997 over hetzelfde onderwerp roept volgende bijkomende vragen op ( B u l l e t i n van Vragen en A n t w o o rden nr. 13 van 18 april 1997, blz. 1327 – red.).
1. Is de minister op de hoogte van de argumenten die de Nederlandse Tweede Kamer gebracht hebben tot het voorstellen van een algemeen verbod op het gebruik van levende aasvisjes ? In welke mate spelen die argumenten ook een rol in Vlaanderen ?
2. Heeft de minister opgedragen dat de voorstel-len voor het bijsturen van het beleid en de reglementering die worden opgesteld door de Hoge Raad voor de Riviervisserij, ook rekening houden met een politiek van vermindering van vermijdbaar dierenleed,uiteraard zonder de vis-serij als zodanig onmogelijk te maken ?
3. Wat is de mening van de Hoge Raad over de effecten van een verbod op vissen met levende aasvisjes ?
4. Weet de minister of de Vlaamse Ve r e n i g i n g voor Hengelsport zich kan verzoenen met een eventueel verbod op het gebruik van levende aasvisjes ?
5. Gaat de minister de voorstellen van de Hoge Raad en de studie van de Vlaamse Ve r e n i g i n g voor Hengelsport ook ter beschikking stellen van de leden van de Commissie van Leefmilieu en Natuurbehoud van het Vlaams Parlement, dit in het kader van de openbaarheid van be-stuur ?
6. Beschikt de minister over gegevens over het aantal aasvisjes dat jaarlijks in Vlaanderen aan de hengelaar wordt aangeboden en over het aantal hengelaars dat eerst zelf aasvisjes vangt ? Heeft men een idee van de hoeveelheid blank-voornen en andere vissoorten die jaarlijks als aasvisjes worden aangewend in Vlaanderen ? Kent men het effect daarvan op de natuurlijke aangroei van deze dieren in onze viswateren ?
Antwoord
1. De discussie in Nederland rond het verbod op het vissen met levend aas is in de Tw e e d e Kamer gevoerd in het kader van de wet op het dierenwelzijn,en met name vanuit het argument dat dierenleed onaanvaardbaar is. De discussie is verruimd naar de hengelsport toe, in het bij-zonder naar het aasvisje dat op een bepaalde manier wordt gebruikt, namelijk het gefleurd of opgenaaid aasvisje. Het vraagstuk van pijnge-waarwording bij dieren is, naar aanleiding van deze discussie, het onderwerp van grote contro-versen in de wetenschappelijke wereld, w a a r-over zeker het laatste woord nog niet is gezegd. In Vlaanderen is het voornamelijk de snoek-baarsvisserij die gebruik maakt van het levend a a s. Vroeger was dit ook voor de snoek het g e v a l , maar deze vis is door de drastische ach-teruitgang van de biotoopkwaliteit veeleer zeld-zaam geworden. Bovendien is de bevissing op de snoek door de reglementering veel beperkter dan op de snoekbaars. Algemeen gesproken is de visserij op roofvis in Vlaanderen veel minder uitgesproken dan in Nederland.
2. De leden van de Hoge Raad voor de Riviervis-serij zijn zich zeer bewust van de problemen rond het dierenleed en volgen de ontwikkelin-gen op de voet. Hoewel de Raad niet zover wil gaan om voor te stellen het verbod op levend aas te verbieden, dringt hij er wel op aan om een aantal maatregelen te nemen die in wezen veel verder gaan en voor alle hengelaars zouden kunnen gelden. Met name heeft de Raad er bij mij recentelijk op aangedrongen om een verbod in te stellen op het vervoer van levende vis en van ondermaatse visjes. Dit vervoersverbod ver-strengt de huidige visserijwetgeving, die immers geen beperkingen op het meenemen van maatse vis kent en ook het aantal ondermaatse visjes uit de handel zonder beperking toelaat in bepaalde perioden.
3. Het effect op een eventueel verbod op het vis-sen met levend aas zou voornamelijk de snoek-baarsvisserij treffen, die de laatste tien jaar voornamelijk in de provincies Anterpen en Limburg zeer populair geworden is.
4. De Vlaamse Vereniging voor de Hengelsport-verbonden (VVHV) is geen voorstander van een verbod. Wel kan ze instemmen met een wei-delijke optuiging, waarbij het aasvisje met 1 haak wordt gehecht in de bek of aan de basis van de rugvin. Het aasvisje ondervindt hiervan
slechts een minimale hinder. Men kan dit verge-lijken met het aanbrengen van een merk op de rugvin of in de bek zoals zeer veel wordt toege-past bij wetenschappelijk onderzoek van visbe-standen over langere perioden.
De VVHV vindt dat voor een dergelijk verbod een redelijk draagvlak in de hengelsport nodig i s. Als dat er niet is, en als er onvoldoende medewerking is van de hengelaars, wordt de verwezenlijking van de doelstelling en de uit-voerbaarheid van de wetgeving een welhaast onmogelijke zaak. Een bekommernis die de Nederlandse Eerste Kamer ook in aanmerking neemt in zijn beschouwingen, aangezien het kan leiden tot een zogenaamde dode regelgeving. De VVHV pleit voor zelfregulatie door het bevorderen van een weidelijke optuiging en het promoten van alternatieven (kunstaas). N i e t -weidelijke technieken zoals het opfleuren kunnen in deze optiek worden verboden via de wet -geving op de riviervisserij.
5. De studie met als titel "Duurzame bevissing en ecologische inpasbaarheid van de hengelsport" is afgerond. De provinciale visserijcommissies formuleren daarover momenteel hun advies. De Hoge Raad voor de Riviervisserij zal hetzelfde doen op haar najaarsvergadering. Het is de bedoeling met bepaalde voorstellen en adviezen rekening te houden bij de in het vooruitzicht gestelde aanpassing van de reglementering en bij de uitvoering van het Milieubeleidsplan 1997-2001.
De voorgestelde studie is inderdaad een open-baar document, dat ter beschikking wordt gesteld.
6. Er bestaan geen statistische gegevens over het aantal aasvisjes dat hengelaars in de handel kopen dan wel zelf vangen in private visvijvers. Om een idee te krijgen van de hoeveelheid blankvoornen en andere vissoorten die jaarlijks als aasvisjes worden aangewend, kan men met enig voorbehoud stellen dat ongeveer 20.000 vissers in de openbare waters eens per jaar op snoekbaars vissen en hiervoor 5 visjes gebrui-k e n . Dit betegebrui-kent dat ongeveer 100.000 visjes hiervoor zouden worden gebruikt.
Zoals hierboven vermeld, komen deze visjes uit de handel ofwel uit private vijvers. A a n g e z i e n deze aasvisjes niet afkomstig zijn van openbare v i s w a t e r s, is het effect daarvan op die waters nihil.