• No results found

De kwaliteit van verslaggeving onder de herziene RJ 645 (2011)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kwaliteit van verslaggeving onder de herziene RJ 645 (2011)"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

             

De kwaliteit van

verslaggeving onder de

herziene RJ 645 (2011)

Onderzoek naar ondernemingsspecifieke kenmerken die van

invloed zijn op de kwaliteit van de financiële verslaggeving bij

woningcorporaties

Master Thesis Rijksuniversiteit Groningen Master Accountancy HARRY HOLSAPPEL Groningen, 11 juli 2014

(2)

De kwaliteit van verslaggeving onder de

herziene RJ 645 (2011)

Onderzoek naar ondernemingsspecifieke kenmerken die van invloed

zijn op de kwaliteit van verslaggeving bij woningcorporaties

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Master Accountancy

Naam opsteller: Harry Holsappel

E-mail: harryholsappel@gmail.com

Studentnummer: 1629557

Onder begeleiding van: Drs. W. Kevelam RA Tweede beoordelaar: Drs. J.L. Bout RA

(3)

Abstract

DOEL – Dit onderzoek heeft als doel te verklaren welke ondernemingskenmerken van invloed zijn op

de financiële verslaggeving van woningcorporaties onder RJ 645 (2011).

ONDERZOEKSAANPAK – Voor dit onderzoek is gekeken aan welke wet- en regelgeving

woningcorporaties voor hun financiële verslaggeving moeten voldoen. Op basis van literatuuronderzoek is inzichtelijk gemaakt wat kwaliteit van financiële verslaggeving is en hoe kwaliteit is te meten. Middels een disclosure index is de kwaliteit van de financiële verslaggeving meetbaar gemaakt. Hiervoor is op basis van de RJ 645 een checklist opgesteld met informatie-elementen. Op basis van een steekproef van 50 woningcorporaties is de kwaliteit gemeten. Vervolgens is onderzocht welke determinanten van invloed zijn op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De onderzochte determinanten zijn Omvang (op basis van aantal VHE’s), gemiddeld aantal zittingsjaren van de RVC, solvabiliteit, Big4 accountant en resultaat.

BEVINDINGEN – Op basis van de bepaalde checklist is een gemiddelde kwaliteit van financiële

verslaggeving van 81% gevonden. Op basis van regressieanalyses is een significant verband aanwezig tussen de omvang van de woningcorporatie en de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De overige determinanten hebben geen significante invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving van woningcorporaties.

BEPERKINGEN / CONSEQUENTIES – Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Deze steekproef

van 50 woningcorporaties is getrokken op een populatie van woningcorporaties met een omvang van 500 VHE’s of meer. Uitsluiten van kleinere woningcorporaties heeft mogelijk invloed op de uitkomst van de gemiddelde kwaliteit van de verslaggeving. Daarnaast wordt de onderzochte populatie voornamelijk gecontroleerd door Big4 accountants. De gevonden verhouding lijkt op basis van een aanvullend uitgevoerde analyse geen juiste afspiegeling van de gehele corporatiesector. Naar verwachting heeft dit een positief effect gehad op de gemiddelde kwaliteit. Het onderzoek naar kwaliteit maakt zichtbaar dat woningcorporaties nog kunnen verbeteren in de financiële verantwoording. Met name de toelichtingen inzake resultaatsbestemming, de WSW-borging en de toelichting van op de bedrijfswaarde kan verbeterd worden.

TREFWOORDEN- Kwaliteit, RJ 645 (2011), Woningcorporaties, disclosure index, financiële

(4)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie geschreven tijdens de afronding van mijn master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het was een intensief, maar zeer leerzaam onderzoek naar de kwaliteit van de verslaglegging onder de herziene RJ 645.

Met dit onderzoek kan ik nu mijn Master afsluiten. De afgelopen twee jaar en vooral dit laatste half jaar ging er veel tijd en energie naar mijn studie. Naast een drukke baan bij KPMG, was dit niet altijd makkelijk.

Graag wil ik enkele mensen bedanken voor hun steun en hulp de afgelopen periode. In het bijzonder wil ik mijn begeleider van uit de Rijksuniversiteit Groningen, Wilfred Kevelam, bedanken voor al zijn tips, feedback en ondersteuning de afgelopen periode. Mede door zijn meedenken heeft dit onderzoek de vorm gekregen zoals die nu is.

Daarnaast wil ik mijn collega’s van KPMG bedanken bij wie ik altijd terecht kon voor advies. En tot slot, maar zeker niet in de minste plaats natuurlijk Liesbeth, mijn familie en vrienden. Dank jullie wel voor al jullie steun en motivatie.

Harry Holsappel

Groningen, 11 juli 2014

(5)

Inhoud

1 Introductie ... 7

 

1.1 Aanleiding tot het onderzoek ... 7 

1.2 Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen ... 8 

1.3 Randvoorwaarden ... 10 

1.4 Relevantie ... 10 

1.5 Onderzoeksopzet ... 13 

2 Theorie, regelgeving en hypothesen ... 14

 

2.1 Theorie ... 14 

2.1.1 Agency Theorie ... 14 

2.1.2 Legitimiteitstheorie ... 15 

2.2 Relevante wet- en regelgeving ... 15 

2.2.1 BBSH ... 16 

2.2.2 RJ 645 ... 17 

2.3 Belangrijk onderzoek in onderzoeksgebied ... 19 

2.4 Kwaliteit ... 21 

2.4.1 Definitie van kwaliteit van verslaggeving ... 21 

2.4.2 Kwaliteit meetbaar maken ... 23 

2.4.3 Disclosure index... 27 

2.5 Conclusie... 28 

3 Onderzoeksontwerp ... 29

 

3.1 Populatie ... 29 

3.2 Dataverzameling ... 30 

3.3 Data-analyse aan de hand van checklist ... 31 

3.3.1 Informatie-elementen ... 31 

3.3.2 Score en weging ... 31 

3.4 Determinanten en hypothesen ... 32 

3.4.1 Grootte van de woningcorporatie ... 33 

3.4.2 Zittingstermijn commissarissen in de RVC ... 34 

3.4.3 Big4 accountant ... 35 

3.4.4 Solvabiliteit van de woningcorporatie ... 36 

3.4.5 Resultaat ... 37  3.5 Conclusie ... 38 

4 Resultaten onderzoek ... 40

  4.1 Beschrijvende statistiek ... 40  4.1.1 Kwaliteit ... 43  4.1.2 Omvang ... 45 

4.1.3 Gemiddeld aantal zittingsjaren RVC ... 46 

4.1.4 Big4 accountant ... 46 

4.1.5 Solvabiliteit ... 47 

4.1.6 Resultaat in twee opeenvolgende jaren negatief ... 47 

4.1.7 Positief resultaat ... 48 

4.1.8 Overige bijzonderheden ... 48 

4.2 Toetsing van de hypothesen ... 49 

4.2.1 Omvang ... 51 

4.2.2 Gemiddeld aantal zittingsjaren RVC ... 51 

4.2.3 Big4 accountant... 52 

4.2.4 Solvabiliteit ... 53 

4.2.5 Resultaat in twee opeenvolgende jaren negatief ... 54 

4.2.6 Positief resultaat ... 54 

(6)

4.2.8 Multiple regressieanalyse stapsgewijze methode ... 55 

5 Conclusie ... 56

 

5.1 Beantwoording hoofdvraag ... 56 

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 58 

5.3 Aanbevelingen ... 58 

5.3.1 Aanbevelingen voor verhogen van kwaliteit van verslaggeving ... 58 

5.3.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 59 

6 Geraadpleegde literatuur ... 61

 

7 Bijlagen ... 67

 

7.1 Checklist ... 67 

7.2 Corporaties in steekproefselectie ... 68 

7.3 Vervangen corporaties ... 68 

7.4 Toetsing variabelen op homoscedastisiteit en lineariteit ... 69 

7.5 Vergelijking steekproefpopulatie met gehele populatie ... 71 

7.6 Kengetallen populatie ... 71 

(7)

- 7 -

1 Introductie

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Op 31 januari 2011 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving de herziene Richtlijn voor de Jaarverslaggeving, 645 opgesteld. Deze herziene RJ 645 is een aanpassing op de RJ 645 uit 2005. Vanaf het boekjaar 2012 dienen Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting te voldoen aan deze herziene Richtlijn. Met de komst van deze nieuwe Richtlijn moeten woningcorporaties wijzigingen doorvoeren in hun verslaggeving. Voordat deze wijzigingen worden beschreven, wordt eerst de reden van de invoering van de RJ 645 beschreven.

De eerste en belangrijkste reden voor invoering is een Besluit van de Europese Commissie (verder: EC) op 15 december 2009 inzake staatssteun. Vanuit de Nederlandse commerciële woningmarkt heeft de Commissie klachten ontvangen over verstoring op de Nederlandse woningmarkt. De klacht van de commerciële verhuurders is dat woningcorporaties steeds actiever worden op de markt voor dure woningen. Door het ontbreken van een duidelijke afbakening van hun werkterrein kunnen ze meeconcurreren in het marktsegment van de hoge inkomens. De EC heeft de klachten gegrond verklaard. Omdat veel woningcorporaties vastgoed aanhouden en verhuren dat buiten het sociale huursegment valt, moeten ze voortaan op dit punt onderscheid in de jaarrekening aanbrengen. Er moet een zichtbaar onderscheid komen in de publieke en commerciële activiteiten van de woningcorporatie. (artikel 101, EC besluit 2009)

De tweede reden voor invoering is dat onder de RJ 645 (2005) vergelijkbaarheid tussen woningcorporaties niet goed mogelijk is. Sinds de herziening van 2005 is de sector sterk veranderd. Een aantal woningcorporaties heeft zich als vastgoedinvesteerder opgesteld en is daarnaast gaan investeren in maatschappelijk vastgoed en zelfs commercieel vastgoed. Onder RJ 645 (2005) werd vastgoed gewaardeerd tegen historische kosten of actuele waarde, hierbij is de actuele waarde de bedrijfswaarde (RJ 645.208 (2005)). Onder RJ 645 (2011) is de corporatie verplicht haar vastgoed te classificeren in commercieel en sociaal vastgoed. Op deze twee categorieën zijn verschillende voorgeschreven waarderingsmethoden van toepassing. Door dit onderscheid aan te brengen beoogt de Raad voor de Jaarverslaggeving woningcorporaties meer vergelijkbaar te maken.

De werkzaamheden van woningcorporaties zijn vastgesteld in de wet Besluit Beheer Sociale-Huursector (verder: BBSH). In artikel 11 van de BBSH staat dat woningcorporaties uitsluitend werkzaam zijn op het gebied van volkshuisvesting. Onder volkshuisvesting wordt het bouwen, in stand houden, verbeteren en beheren van woongelegenheden verstaan. Volgens artikel 26 BBSH moet de woningcorporatie jaarlijks financiële verslaglegging doen van haar werkzaamheden en op basis van artikel 39a lid 1 moet de corporatie hiervan verslag moet doen aan de minister. De minister heeft

(8)

- 8 -

middels de Woningwet het financieel toezicht overgedragen aan het Centraal Fonds Volkshuisvesting (verder: CFV) (Woningwet artikel 71a lid 1b).

De corporatiesector is de afgelopen jaren een geliefd onderwerp voor scripties en wetenschappelijk onderzoek geweest. Zo zijn de waarderingsystematiek van woningcorporaties (Strijker 2011 en Verweij 2013) en het toezicht op woningcorporaties (Urlings 2006, Ten Klooster 2012, van Vlisteren 2005, Bonnema 2007, Van der Lei 2011, Joosten 2013) onderzocht. Over de gevolgen van de invoering van RJ 645 is tot heden slechts één onderzoek verschenen van Jungheim en Suurland in 2013. Andere onderzoeken over de effecten van de invoering van RJ 645 (2011) zijn bij de auteur niet bekend. Recent onderzoek van Jungheim en Suurland (2013) is gericht op de wijze waarop de nieuwe RJ 645 zijn verwerkt in de jaarrekeningen 2012 van woningcorporaties. In dit onderzoek hebben Jungheim en Suurland de jaarrekening van 50 woningcorporaties vergeleken. Ze hebben hierbij met name gelet op de wijzigingen omtrent het vastgoed. Deze wijzigingen zijn de classificering, waardebepaling, presentatie en de toelichting hiervan in de jaarrekening. Het onderzoek van Jungheim en Suurland is een beschrijving van de regelgeving en het onderzoek bestaat voornamelijk uit het onderling vergelijken van de woningcorporaties. De conclusie van hun onderzoek is dat grote verschillen in de toepassing van de regelgeving bestaat en dat de toelichting in jaarrekeningen onderling verschilt. Daarnaast blijkt dat de ingevoerde Richtlijn grote invloed heeft op de omvang van het eigen vermogen. In dit onderzoek wordt niet gesproken over de mogelijke oorzaken van de verschillende toepassing van de nieuwe RJ 645.

Het is opmerkelijk dat binnen de corporatiesector zoveel verschil aanwezig is in de financiële verslaggeving. Deze verschillen uiten zich niet alleen in de keuzes van waarderingsmethodiek, maar ook in de gegeven toelichting op de gemaakte keuzes. Dit komt de onderlinge vergelijkbaarheid niet ten goede. Dit is opmerkelijk te noemen omdat één van de doelen van de RJ 645 (2011) “het vergelijkbaar maken” van de corporaties is. Aangezien de verschillen in de financiële verslaggeving groot zijn, is het aannemelijk dat hier een oorzaak aan ten grondslag ligt.

1.2 Onderzoeksdoelstelling en onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen wat de kwaliteit van de financiële verslaggeving is van woningcorporaties na de invoering van Richtlijn 645 Toegelaten instellingen volkshuisvesting (herzien 2011). Daarbij is het doel vast te stellen welke factoren van invloed zijn op deze kwaliteit van  financiële verslaggeving van woningcorporaties.  Op basis van dit onderzoeksdoel is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

In hoeverre voldoen woningcorporaties in hun financiële verslaggeving aan de herziene RJ 645 (2011) en welke factoren zijn van invloed op de verschillen in de kwaliteit van verslaggeving onder deze Richtlijn?

(9)

- 9 -

De onderzoeksvraag bevat een aantal uitgangspunten en kwalificaties. Deze worden eerst beschreven om vervolgens een uitspraak te doen over de factoren die hierop van invloed kunnen zijn. De onderzoeksvraag impliceert dat woningcorporaties financiële verslaggeving hebben en dat deze verslaggeving moet voldoen aan een herziene Richtlijn. Hebben woningcorporaties de vrijheid om van deze Richtlijn af te wijken? Daarbij wordt gesteld dat deze verslaggeving van verschillende kwaliteit kan zijn. Is kwaliteit objectief meetbaar of is dit een subjectief begrip?

Daarnaast impliceert de onderzoeksvraag dat de kwaliteit van verslaggeving is gelijkgesteld aan het voldoen aan de RJ 645. Waarom is RJ 645 een goede maatstaf en zijn naast de RJ nog andere toetsingsnormen die als maatstaf kunnen dienen voor de meting van de kwaliteit?

De volgende deelvragen zullen bijdragen aan een beter begrip van de bovengenoemde vragen en zullen leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag.

 Welke wet- en regelgeving is van toepassing op woningcorporaties?

 Wat bepaald de kwaliteit van de verslaggeving van woningcorporaties?

 Op welke wijze is de kwaliteit van financiële verslaggeving te meten?

 Welke determinanten kunnen, op basis van de huidige literatuur, van invloed zijn op de kwaliteit van financiële verslaggeving?

 Welke determinanten zijn bepalend voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving van woningcorporaties na invoer van RJ 645 (2011)?

(10)

- 10 -

1.3 Randvoorwaarden

Vanuit de opleiding worden twee randvoorwaarden gesteld waaraan het onderzoek moet voldoen. Dit betreft de doorlooptijd van het onderzoek, uiterlijk 31 augustus 2014, en het onderzoek moet passen binnen de gestelde onderzoeksgebieden. Deze thesis wordt uitgevoerd in het onderzoeksgebied externe verslaggeving.

Het onderzoek zal uitgevoerd worden binnen de volgende randvoorwaarden:

 Het onderzoek richt zich op in Nederland gevestigde woningcorporaties.

 Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van jaarrekeningen over het boekjaar 2012. Dit is het eerste jaar na de verplichte verslaggeving op basis van RJ 645 (2011). Ten tijde van dit onderzoek zijn de jaarrekeningen over boekjaar 2013 nog niet beschikbaar.

 De financiële informatie moet publiekelijk beschikbaar zijn.

 De maatschappelijke verantwoording van woningcorporaties beslaat meer dan alleen een financiële verantwoording. Dit empirisch onderzoek richt zich op de kwaliteit van de financiële verslaggeving van woningcorporaties.

 Het onderzoek zal op basis van een statistische analyse van 50 woningcorporaties een antwoord proberen te geven op de hoofdvraag.

1.4 Relevantie

In dit hoofdstuk wordt de wetenschappelijke relevantie beschreven van het onderzoek. Maar voordat de wetenschappelijke relevantie wordt beschreven, wordt eerst de maatschappelijke relevantie benoemd.

Het afgelopen jaar zijn woningcorporaties meerdere malen op negatieve wijze in het nieuws geweest. Allereerst is er een affaire rond de waardering van derivatenposities geweest, waarop de verhuurdersheffing volgde. Daarnaast is in de Nederlandse politiek veel aandacht geweest voor de bestuurdersbeloningen en het toezicht op woningcorporaties. In Europa wordt gesproken over oneerlijke concurrentie als gevolg van Nederlandse staatssteun en is er ontevredenheid onder commerciële verhuurders omdat woningcorporaties als vastgoedbelegger zouden opereren. Deze maatschappelijke onrust is niet aan de wetgever voorbij gegaan.

In 2009 signaleerde de Europese commissie concurrentievervalsing voor de woningcorporaties ten opzichte van de reguliere verhuurdersmarkt. Woningcorporaties kunnen bijvoorbeeld op gunstigere voorwaarden leningen afsluiten voor de bouw en exploitatie van (sociale) huurwoningen. Woningcorporaties hebben dit voordeel doordat leningen (afgenomen bij de Bank Nederlandse Gemeenten) geborgd worden door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), die weer geborgd

(11)

- 11 -

zijn door de staat. Daarnaast ontvangen woningcorporaties steun vanuit het CFV, een fonds wat ook door de staat is opgezet.

Als gevolg van bovengenoemde zaken vinden verschillende instanties (bijvoorbeeld Aedes, ministerie van VROM, Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed) dat woningcorporaties transparanter moeten worden. Deze transparantie betreft met name de financiële verslaggeving. In de afgelopen jaren hebben diverse partijen geschreven over hoe woningcorporaties de nieuwe Richtlijn moeten interpreteren. Voorbeelden hiervan zijn Deloitte (Handboek woningcorporaties 2012) en de RJ-werkgroep (Handreiking voor het toepassen van RJ645, 2011). Begin 2013 heeft het CFV een nieuwe visie opgesteld inzake het toezicht op woningcorporaties. Deze visie is mede opgesteld vanwege het ontstaan van Moral Hazards bij woningcorporaties. Woningcorporaties gaan meer risico aan dan verantwoord is. (CFV 2013) Door het ontbreken van vrije toetreding tot de verhuurdersmarkt en een gebrekkige werking van vraag en aanbod, is er sprake van marktfalen. (Holmstrom, 1979) Door beter toezicht wil de wetgever dit aanpakken.

Dit onderzoek is relevant omdat het mogelijkerwijs een bijdrage kan leveren aan toekomstige veranderingen in de sector. Door Conijn (2011) is een voorstel gedaan voor een Twee Huizen Model en in 2012 voor een DrieKamerModel (Conijn 2012). In deze modellen wordt al gekeken naar een verdere splitsing dan alleen een classificering van vastgoed in de balans. Dit model is met name ingegeven door de legitimiteitstheorie. De samenleving kan in de huidige situatie onvoldoende deelnemen aan de besluitvorming bij woningcorporaties. (Conijn, 2011) Het DrieKamerModel is meer gericht op de sturing binnen woningcorporaties. Geldstromen worden in dit model beschikbaar gesteld door de ‘vermogenskamer’. De verdeling van gelden vindt plaats in de ‘maatschappelijke kamer’. Hier zijn externe belanghebbende bij betrokken. De gelden worden vervolgens gelabeld doorgegeven aan de ‘vastgoedkamer’, deze moet haar maatschappelijke functie vervullen en voldoende inkomsten genereren voor de vermogenskamer. (Conijn, 2013)

De gebruiker van de jaarrekening wil middels de financiële verslaggeving kennis verkrijgen over de prestaties van een organisatie. Voor de gebruiker van de jaarrekening is het van belang dat de jaarrekening aan de gestelde vereisten voldoet. Op deze manier worden ondernemingen onderling meer vergelijkbaar. De toelichting in de jaarrekening is een manier om extra informatie te verschaffen. Onderzoek van Watson e.a. (2002) heeft aangetoond dat managers door de hoeveelheid toelichting die zij geven in de jaarrekening kunnen laten zien dat zij optimaal handelen. Onderzoek van Lambert e.a. (2007) heeft aangetoond dat managers door het geven van vrijwillige toelichting de cost of capital kunnen verlagen.

Dit onderzoek richt zich op de kwaliteit van financiële verslaggeving bij woningcorporaties. Onderzoeken naar de kwaliteit van verslaggeving is de afgelopen jaren veelvuldig uitgevoerd. In paragraaf 2.3. is een greep uit verscheidende verschenen literatuur opgenomen. Het onderzoeksgebied kwaliteitsmeting heeft zich al zo ver ontwikkeld dat onderzoekers als Knoops

(12)

- 12 -

(2001) Beattie (2004) en Citro (2013) beschrijvend onderzoek hebben gedaan naar het onderzoeksgebeid en de te gebruiken onderzoeksmethodes. De afgelopen jaren is de disclosure index een veelgebruikte methode geweest voor het meten van kwaliteit. Daarnaast wordt middels determinanten gekeken of een significante relatie aanwezig is tussen ondernemingskenmerken en de kwaliteit van verslaggeving.

Onderzoek naar de kwaliteit van verslaggeving richt zich met name op beursgenoteerde ondernemingen. In verschenen onderzoeken wordt de kwaliteit van de toelichting van de jaarrekening, het duurzaamheidverslag of de naleving van wet- en regelgeving onderzocht. Dit onderzoek naar de kwaliteit van verslaggeving onder RJ 645 (2011), betreft een compliance onderzoek. In dit onderzoek wordt de kwaliteit afgemeten aan het voldoen aan de gestelde verslaggevingsregels.

Ten aanzien van de RJ645 (2011) is voor zover bekend één onderzoek uitgevoerd. Dit betreft onderzoek van Jungheim en Suurland (2013). Zij hebben de jaarrekening over 2012 van 50 woningcorporaties onderzocht op toelichting en waarderingsmethodiek. Zoals ook beschreven in paragraaf 1.1 was hun conclusie dat er veel diversiteit is in de gehanteerde methoden.

In dit onderzoekswerk wordt gekeken welke determinanten invloed hebben op de kwaliteit van verslaggeving. Het toetsen van de invloed van determinanten op de kwaliteit van verslaggeving is niet vernieuwend. De gekozen determinanten, omvang, resultaat, Big4 accountant en solvabiliteit evenmin. De determinant met betrekking tot gemiddelde zittingsduur van de Raad van commissarissen is voor zover bekend wel nieuw. In het onderzoek van Francis e.a. (2012) is de relatie tussen het management en de financiële crisis bij een organisatie onderzocht. Één van meegenomen determinanten in hun onderzoek is de leeftijd van de CEO. De getrokken conclusie is enerzijds dat oudere CEO’s conservatief zijn en beter tot oplossing kunnen komen. Anderzijds wordt gesteld dat ze niet mee kunnen komen met recente ontwikkelingen op het gebied van technologie en hierdoor minder snel de benodigde beslissingen kunnen nemen. Deze determinant is niet gelijk aan de in dit onderzoek gekozen determinant. Onderzoek naar de leeftijd van een bestuur betreft de ouderdom van de persoon en niet de ouderdom van het orgaan. (Jeanjean en Stolowy, 2009) (Francis e.a., 2012) (Coles e.a., 2008) Deze determinant, zittingsduur van de Raad van Commissarissen, is voor zover bekend nieuw en daarom wetenschappelijke interessant. De bekende determinanten zijn gekozen op basis van bestaande literatuur en worden voor zover bekend voor het eerst getoetst op de jaarrekening van Nederlandse woningcorporaties.

Op het gebied van compliance van woningcorporaties ten aanzien van RJ 645 is nog niet eerder onderzoek uitgevoerd. Alle gekozen determinanten zijn daarom nieuw voor deze sector. De determinanten zijn wel eerder waardevol gebleken in onderzoek naar de kwaliteit van verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen, maar nog niet bij woningcorporaties. Dit onderzoek leidt daarom tot een toepassing op breder gebied dan alleen beursgenoteerde ondernemingen. Eerder

(13)

- 13 -

onderzoek (niet Nederland) bevestigt voor vier determinanten ( omvang, big4 accountant, solvabiliteit en resultaat) dat er een relatie bestaat tussen ondernemingskenmerken en de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Voor de determinant met betrekking tot de zittingsduur is geen eerder onderzoek bekend.

Naast het feit dat de determinanten nieuw zijn voor woningcorporaties geldt dit ook voor de gebruikte methode voor kwaliteitsmeting, de disclosure index. Met dit onderzoek wordt geprobeerd duidelijkheid te krijgen of de elders eerder aangetoonde relaties ook gelden voor woningcorporaties.

1.5 Onderzoeksopzet

Dit onderzoek bestaat uit 5 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de hoofdvraag en deelvragen beschreven en is de wetenschappelijke relevantie toegelicht. In het tweede hoofdstuk wordt allereerst een korte beschrijving gegeven van de corporatiesector en wordt de wet- en regelgeving beschreven waaraan de woningcorporaties moeten voldoen. Vervolgens wordt op basis van literatuuronderzoek beschreven wat kwaliteit van verslaggeving inhoudt en hoe kwaliteit te meten is. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethode beschreven en de wijze van dataverzameling toegelicht. Verder wordt in dit hoofdstuk op basis van recente literatuur onderzoek gedaan naar factoren die mogelijk van invloed zijn op de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit zal leiden tot een zestal hypothesen. In hoofdstuk 4 worden de onderzoekresultaten gepresenteerd en de hypothesen getoetst. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 5, worden op basis van de onderzoeksresultaten de conclusie en aanbevelingen geformuleerd.

(14)

- 14 -

2 Theorie, regelgeving en hypothesen

Nederland telt in 2012 381 woningcorporaties die samen ruim 2,4 miljoen woningen verhuren. De woningcorporaties zijn op basis van artikel 26 van het Besluit Beheer Sociale-Huursector (BBSH) verplicht om jaarlijks een jaarrekening op te stellen. Naast de financiële verantwoording moet de woningcorporatie verantwoording afleggen middels een jaarverslag en een volkshuisvestingsverslag. In dit hoofdstuk wordt beschreven aan welke wet- en regelgeving woningcorporaties qua financiële verslaggeving moeten voldoen. Dit onderzoek gaat in op de kwaliteit van financiële verslaggeving onder de herziene RJ 645. Om een goed beeld te krijgen van de nieuwe RJ 645 zal ook kort worden stilgestaan bij de voornaamste wijzigingen ten opzichte van de RJ 645 (2005).

In paragraaf 2.1 is beschreven hoe verslaggeving ontstaat en welke krachten hierop van invloed zijn. In paragraaf 2.2 wordt het normenkader besproken waaraan de financiële verslaggeving van woningcorporatie moet voldoen. Paragraaf 2.3 wordt op basis van literatuur onderzocht wat kwaliteit van verslaggeving inhoudt en hoe deze meetbaar is.

2.1 Theorie

Dit onderzoek over kwaliteit van verslaggeving heeft alleen relevantie wanneer het belang van de kwaliteit van verslaggeving wordt ervaren. Er is sprake van relevantie van kwaliteit van de verslaggeving wanneer de gebruiker financiële verslaggeving van toegevoegde waarde vindt. De toegevoegde waarde van financiële verslaggeving wordt duidelijk vanuit twee wetenschappelijke theorieën. Allereerst wordt de Agency Theorie beschreven en vervolgens wordt de legitimiteitstheorie beschreven.

2.1.1 Agency Theorie

Woningcorporaties in Nederland vallen onder het toezicht van het de minister van Binnenlandse Zaken en het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV 2014). De minister beoordeelt de volkshuisvestelijke prestaties en het CFV beoordeelt, namens de minister, de financiële prestaties. Deze beoordeling vindt plaats op corporatieniveau aan de hand van de jaarrekening.

Op basis van de bovenstaande gezagsverhouding kan gesproken worden van een scheiding tussen leiding en toezicht. De Agency Theorie van Jensen & Meckling (1976) beschrijft de relatie tussen eigenaar en management. De scheiding bij woningcorporaties veroorzaakt een verschil in informatiekennis tussen toezichthouder (principaal) en het management (agent). De Agency Theorie gaat uit van een scheiding tussen leiding en eigendom (Baiman, 1990). Bij overheidsinstellingen (zoals het CFV) is niet zozeer sprake van een eigenaar maar meer van een toezichthouder. De toezichthouder, het CFV, brengt verslag uit en op basis hiervan krijgt de woningcorporatie een mandaat.

(15)

- 15 -

Het feit dat sprake is van informatieasymmetrie brengt met zich mee dat de communicatie over informatie een belangrijke rol gaat spelen. Hierbij kan gesteld worden dat door informatie van goede kwaliteit is, de mogelijke informatieachterstand tussen eigenaar en toezichthouder wordt verkleind. Het feit dat deze informatieasymmetrie bestaat is ook de primaire reden dat ondernemingen financiële verslaggeving opstellen.

Naast de relatie tussen de woningcorporatie en het CFV is sprake van een andere belangrijke verhouding binnen de onderneming. De woningcorporatie heeft een bestuur en een interne toezichthouder, namelijk de raad van commissarissen (verder: RVC). De RVC is niet betrokken bij het dagelijks bestuur van de woningcorporatie, hierdoor ontstaat informatieasymmetrie. Om dit verschil in kennis te verkleinen kan/zal de RVC aan de bestuurder eisen stellen ten aanzien van de financiële verslaggeving van de woningcorporatie.

2.1.2 Legitimiteitstheorie

Woningcorporaties begeven zich in een spanningsveld. Ze opereren op aansturen van de minister en worden gefinancierd door middel van publiek geld. Het doel van de corporatie is bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen (BBSH 2012). De woningcorporatie zelf moet haar legitimiteit verkrijgen uit de doelen zie ze haalt. De legitimiteit van woningcorporaties staat sinds de verzelfstandiging van de corporaties in 1995 ter discussie. De doelen die ze stellen kunnen ze alleen zelf goedkeuren en wanneer ze onderpresteren kunnen ze niet direct ter verantwoording worden geroepen. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn een strikter toezicht van de overheid of meer verantwoording afleggen aan aandeelhouders. Op grond van de legitimiteitstheorie passen organisaties hun handelen aan om meer legitimiteit van de samenleving te krijgen (Deegan, 2006). Alleen legitieme organisaties krijgen steun vanuit de samenleving (Deephouse, 1996). Het ontbreken van deze steun kan een gevaar zijn voor de continuïteit van de onderneming. Onderzoek (Ashford en Gibbs, 1990) toont aan dat wijzigingen in financiële verslaggeving door een onderneming gebruikt kunnen worden om haar legitimiteit te vergroten. Als gevolg van de invoering van de RJ 645 (2011) kunnen woningcorporaties hun legitimiteit vergroten als ze voldoen aan de gestelde normen in de Richtlijn.

2.2 Relevante wet- en regelgeving

In 1901 is in Nederland de Woningwet ingevoerd. Deze wet is naderhand meerdere keren herzien. Op dit moment is de woningwet uit 1991 de actuele versie. In de Woningwet 1901 is opgenomen dat verenigingen die de huisvesting van de arbeidersklasse willen verbeteren voorschotten van het Rijk kunnen ontvangen om woningen te bouwen. In Artikel 70 van de Woningwet wordt gesproken over de term Toegelaten instellingen volkshuisvesting. Toegelaten instellingen hebben geen winstoogmerk en zijn zelfstandige ondernemingen met een publieke taakstelling. Deze bestaat enerzijds uit een volkshuisvestelijke doelstelling en anderzijds uit het handhaven van financiële continuïteit. De

(16)

- 16 -

volkshuisvestelijke doelstelling bestaat uit het huisvesten van personen die geen passende huisvesting kunnen vinden als gevolg van hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden (artikel 70c Woningwet). Als gevolg van de wereldoorlogen ontstond een groot tekort aan passende huisvesting en kwamen woningcorporaties als paddenstoelen uit de grond. In de jaren 70 zijn woningcorporaties gaan fuseren om aan de regulatie van de overheid op het gebied van subsidies te voldoen. In deze periode ontstond nauwe verbondenheid tussen woningcorporaties en de overheid. In 1993 is het Besluit Beheer Sociale-Huursector (BBSH) aangenomen als verdere uitwerking van de Woningwet. In dit besluit is opgenomen dat voor woningcorporaties een intern toezichthoudend orgaan aangesteld moet worden. Daarnaast is in de BBSH wetgeving opgenomen over de financiële verantwoording van woningcorporaties (zie paragraaf 2.2.1). In 1995 zijn de woningcorporaties verzelfstandigd waardoor het toezicht op en verantwoording van woningcorporaties achteraf plaatsvindt. Door verzelfstandiging is de marktwerking vergroot en ontstond onderlinge concurrentie met de commerciële vastgoedsector. Verslaggevingsvoorschriften voor Nederlandse ondernemingen zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek Titel 9 Boek 2 en in de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving. In 1998 is door de Raad voor de Jaarverslaggeving Richtlijn 645 Toegelaten Instelling Volkshuisvesting opgesteld. In deze Richtlijn zijn de verslaggevingsvoorschriften specifiek voor toegelaten instellingen opgenomen. Hierover meer in paragraaf 2.2.2.

2.2.1 BBSH

De BBSH is een uitwerking van de Woningwet en wordt door het CFV beschreven als ‘de spelregels voor woningcorporaties’. In de BBSH worden voor woningcorporaties zes verantwoordingsvelden gedefinieerd:

 toelating, wijziging van de statuten en fusies;  werkzaamheden;

 beleidsvoorbereiding;

 verslaglegging van de wijzigingen;  het toezicht;

 intrekken van de toelating door de minister;  betrekken van bewoners bij beleid en beheer.

Op grond van deze bepalingen formuleren woningcorporaties hun beleid. Onderdeel van het verantwoordingsveld ‘toezicht’ is het jaarlijks opstellen van een jaarrekening en een jaarverslag (Artikel 26 BBSH). De regelgeving die hierop van toepassing is wordt tevens beschreven in artikel 26 lid 1 (BBSH). Hier wordt verwezen naar diverse onderdelen uit het Burgerlijk Wetboek. In artikel 27 BBSH is opgenomen dat de woningcorporatie de jaarrekening en het jaarverslag moet laten controleren door een accountant. Daarnaast moet de woningcorporatie, in het kader van de

(17)

- 17 -

toezichthoudende functie die het CFV verricht, haar jaarrekening jaarlijks voor 1 juli aan het CFV doen toekomen.

In het jaarverslag moet de woningcorporatie verantwoording afleggen over haar volkshuisvestelijke prestaties. Hierin staat onder andere hoeveel woningen zijn verhuurd aan de doelgroep, de ontwikkeling van de huurprijzen en de leegstand. Deze onderwerpen vallen buiten de reikwijdte van de RJ 645 en in dit onderzoek wordt niet verder ingegaan op het jaarverslag.

In bijlage 3 van de BBSH is het controleprotocol voor accountants opgenomen. Dit protocol wordt elk jaar geüpdate. Het controleprotocol wordt afgestemd met de 6 grootste accountantsorganisaties van Nederland en getoetst door de werkgroep Controleprotocollen en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Voor de regelgeving omtrent de inhoud en totstandkoming van de jaarrekening verwijst de BBSH naar het Burgerlijk Wetboek. Derhalve is de BBSH voor dit onderzoek minder relevant.

2.2.2 RJ 645

Op grond van Artikel 362 lid 1 BW2 is een onderneming verplicht haar jaarrekening op te stellen volgens normen die het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar beschouwd. Op basis van dit ‘kapstokartikel’ is de Raad voor de Jaarverslaggeving in 1981 opgericht. Het doel van de RJ is het bevorderen van de kwaliteit van de externe verslaggeving en in het bijzonder van de jaarrekening van de Nederlandse rechtspersonen. De RJ beschouwt het als haar taak om inhoud te geven aan de normen voor verslaggeving die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. De RJ stelt hiervoor Richtlijnen op. De Richtlijnen hebben geen wettelijke basis en zijn in die zin een privaat initiatief. Een wetsvoorstel om dit wel op te nemen in het Burgerlijk Wetboek is niet aangenomen maar leidde wel tot de opmerking dat Richtlijnen kunnen worden beschouwd als “de

neerlegging van wat door deskundigen beschouwd wordt als een stelsel van maatschappelijk aanvaardbare normen voor verslaggeving binnen de door de wet aangegeven kader” (Nota).

Knoops (2010) schrijft in zijn proefschrift dat bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving de gebruikers ondervertegenwoordigd zijn. De discussie over nieuwe voorstellen worden hierdoor veelal gevoerd door een sterke lobby van de opstellers en de overheid. Onderzoek van Bank e.a. (1997) laat zien dat de toelichtingsvereisten in nieuwe regelgeving (periode tot 1995) zijn afgenomen als gevolg van lobby’s. Doordat over elke wijziging wordt gediscussieerd en gelobbyd, bestaat het gevaar dat regelgeving onderling inconsistent wordt (Knoops, 2010). De gebruikers kunnen daarnaast door middel van zogenaamde inspraakprocedures invloed uitoefenen op wijzigingen in Richtlijnen. De RJ heeft statutair vastgelegd dat Richtlijnen gepubliceerd moeten worden, voordat invoering plaatsvindt. In de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn middels een afvaardiging ook gebruikers van de jaarrekening vertegenwoordigd. Naast de gebruikers zijn in de Raad voor de Jaarverslaggeving ook de

(18)

- 18 -

verschaffers en de controleurs van de jaarrekening vertegenwoordigd. Door deze gemêleerde samenstelling heeft de RJ een breed draagvlak.

In 1998 is de eerste Richtlijn 645 tot stand gekomen. Dit onderzoek richt zich specifiek op de RJ 645(2011). Allereerst wordt een beschrijving gegeven van het proces van de totstandkoming van de RJ 645(2011). Vervolgens zullen specifieke onderdelen worden toegelicht.

Op 25 januari 2010 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving Uiting 2010-1 gepubliceerd. Deze RJ-uiting is een wijziging op de RJ 645 uit 2005. De belangrijkste wijzigingsvoorstellen zijn het classificeren en kwalificeren van onroerende zaken in exploitatie, het actuele waardebegrip, het opnemen van een passage over afschrijvingen, de verwerking opbrengsten van onroerende zaken verkocht onder voorwaarden en tot slot aangepaste modellen voor de balans en winst- en verliesrekening. In deze Richtlijn wordt gesproken over een invoerdatum van januari 2011.

In hetzelfde jaar, op 23 september 2010, komt de Raad voor de Jaarverslaggeving met een wijziging (2010-3) op RJ-uiting 2010-1. De voornaamste wijziging is het vereenvoudigen en inkorten van de ontwerp-Richtlijn. In de ontwerp-Richtlijn (2010-1) stond nog een aantal dubbelingen van andere Richtlijnen vermeld. In de aangepaste uiting wordt verwezen naar andere Richtlijnen. Voorbeelden hiervan zijn RJ 212 en 213 voor de waardering van het vastgoed. Een aanvullende wijziging is dat woningcorporaties een passage in de jaarrekening moeten opnemen over de verwerking van de vennootschapsbelasting.

Op 31 januari 2011 publiceert Raad voor de Jaarverslaggeving RJ-uiting 2011-2. Deze uiting is een aanpassing op RJ-uiting 2010-3 als gevolg van uitvoerige discussies binnen een werkgroep met vertegenwoordigers van de verschaffers, controleurs en gebruikers van de jaarrekeningen van woningcorporaties. De grootste wijzigingen ten opzichte van de vorige publicatie is dat woningcorporaties in de jaarrekening toelichting moeten geven op de bestemming van het eigen vermogen, daarnaast moeten ze ook toelichten voor welk bedrag aan leningen ze een WSW borging hebben ontvangen.

Tabel 1 geeft een overzicht van de wijzigingen die in de RJ 645 (2011) wordt gesteld voor de grondslagen en toelichting in de jaarrekening van woningcorporaties.

(19)

- 19 -

Tabel 1: Belangrijkste wijzigingen RJ 645 (2011) ten opzichte van RJ 645 (2005)1

2.3 Belangrijk onderzoek in onderzoeksgebied

Op het gebied van kwaliteit van verslaggeving zijn veel onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn grofweg in 2 categorieën in te delen. Enerzijds zijn er onderzoeken die zich toespitsen op de toelichting in de jaarrekening en anderzijds zijn er onderzoeken die de jaarrekening in zijn geheel toetsen aan wet- en regelgeving. Voor beide onderzoeksgroepen geldt dat gebruik wordt gemaakt van determinanten om een verklarende factor te vinden voor de diversiteit van kwaliteit.

In onderstaand overzicht zijn 2 onderzoeken opgenomen waarin geen determinanten worden getoetst. Dit betreffen onderzoeken naar invloed van regelgeving (Kevelam, 2008) en een onderzoek naar transparantie in relatie tot kwaliteit (Knoops, 2001).

De onderzoeken in tabel 2 zijn slechts een kleine selectie van een breed aanbod van wetenschappelijk onderzoek in dit onderzoeksgebied. In bijna alle onderzoeken naar kwaliteit wordt gebruik gemaakt

1 Bron: Handreiking RJ 645 31-01-2012/ Richtlijn 645 Deloitte een vernieuwde verantwoording voor woningcorporaties

Belangrijkste v erschillen Artikel RJ 645 Om schrijv ing v erandering 1 Het classificeren en kwalificeren

v an de onroerende zaken in exploitatie.

645.203 645.204

Op basis ban RJ 645 kent de woningcorporatie twee ty pen onroerende zaken in exploitatie: het sociaal v astgoed en het commercieel v astgoed.

Op basis v an het beleid v an de woningcorporatie dient de portefeuille sociaal v astgoed gekwalificeerd te worden als een bedrijfsmiddel als een v astgoedbelegging.

2 Het aanscherpen v an het actuele waarde begrip v oor het sociaal en commercieel v astgoed.

625.209

645.21 0

Op basis v an de kwalificaties onder A, dient de woningcorporatie v oorgeschrev en waarderingsmethoden te hanteren. Hierbij dient sociaal v astgoed gekwalificeerd als v astgoedbelegging en commercieel v astgoed dient waardering op basis v an Richtlijn 213 'Vastgoedbeleggingen' toe te passen.

Sociaal v astgoed gekwalificeerd als bedrijfsmiddel dient te worden gewaardeerd op basis v an Richtlijn 21 2 'Materiële v aste activ a'.

Waardemutaties onder Richtlijn 21 2 worden direct in het eigen v ermogen v erwerkt, waardemutaties onder Richtlijn 213 komen ten gunste of ten laste v an het resultaat.

3 Het opnemen v an een passage ov er afschrijv ingen.

Voor afschrijv ingen onder Richtlijn 212 is de annuïtaire methode niet meer passend. Dit was eerder wel de gebruikelijke methode als gev olg v an de financiering. Hierv oor dient nu de componentenbenadering (Richtlijn 212 alinea 419) te worden toegepast, hierbij ligt de afschrijv ing (lineair) meer in lijn met het prestatiev ermogen v an het actief.

4 De v erwerking v an opbrengsten v an onroerende zaken v erkocht onder v oorwaarden (VOV).

645.301 645.302 645.305

Verkopen v an onroerende zaken kunnen bij woningcorporaties plaatsv inden onder v oorwaarden. Deze v oorwaarden kunnen een terugkoopplicht of terugkooprecht zijn. Deze v erplichting wordt als balanspositie gepresenteerd. Ook ev entuele waardemutaties v an deze onroerende zaken moet v erwerkt en toegelicht worden. De v erwerking v an deze v erkopen dienen in de jaarrekening te worden gekwalificeerd als v erkooptransactie of een financieringstransactie afhankelijk v an het contract.

5 Het opnemen v an aangepaste modellen v oor de balans en de winst- en v erliesrekening.

645.bijlage 1 In de RJ645 zijn als gev olg v an alle wijzigingen nieuwe modellen opgenomen als bijlage v an de Richtlijn

6 Het opnemen v an een passage ov er de v erwerking v an de v ennootschapsbelasting.

645.402 Door de wijzigingen in waarderingsgrondslagen v erandert de fiscale balans niet (tijdelijke v erschillen). Als gev olg v an de v erandering in de waardering v an het v astgoed v eranderd ook het v erschil tussen de fiscale en commerciële waardering. Hierdoor v eranderd ook de omv ang v an de latentie. Voor de v erwerking v an belastingen wordt v erwezen naar Richtlijn 27 2 'Belastingen naar de winst'.

(20)

- 20 -

van een disclosure index (DI). Verder is zichtbaar dat de omvang van activa, resultaat, soort onderneming en Big4 accountant veel gekozen determinanten zijn. Daarnaast zijn er ook onderzoeken die een relatie zoeken met de cultuur in een land waar de onderneming zich bevind. Deze onderzoeken maken hiervoor gebruik van andere methoden om cultuur te kwalificeren (bijvoorbeeld Hofstede’s cultural dimensions theory, 1980).

In tabel 2 is een overzicht opgenomen van onderzoeken op het gebeid van kwaliteit. De uitkomsten van de onderzoeken zijn niet gepresenteerd. De hoeveelheid onderstaande determinanten overstijgt het te kiezen aantal in dit onderzoek. Om deze reden is in onderstaand overzicht geen verdere analyse uitgevoerd naar de resultaten. De determinanten waar in dit onderzoek gebruik van wordt gemaakt worden in hoofdstuk drie en verder beschreven evenals eerder aangetoonde relaties.

Tabel 2: Ander onderzoek naar kwaliteit van verslaggeving (Bron: eigen)

Een ander meer uitgebreid overzicht met relevant wetenschappelijk onderzoek naar kwaliteitsmeting is te vinden bij Chavent e.a. (2006). In haar onderzoek heeft ze een overzicht van meer dan 40 onderzoeken opgenomen met daarbij de onderzochte en gevonden relaties.

Auteur Onderwerp Act iv a Om ze t Ge b ru ik er Med ew er k er RV C -toe zi ch t L eef ti jd Ei g en d o m en fi n a nc ie ri ng F ina nc ie le r a ti o 's Res u lt a a t Gr o ei Ty p e o n d er n em in g / I n d u st ri e /R eg io Be u rs n o te ri n g Bi g 4 acc o unt a nt Cu lt u u r On de rz o ek s-me th od e

C. Michaïlesco (2010) Kwaliteit v an v erslaggev ing v an Franse

beursgenoteerde ondernemingen V V V DI

M. J. Milne, R. W. Adler (1999)

Onderzoek naar de betrouwbaarheid v an inhoudsanaly se op toelichitng in jaarrekeningen. V V Inho udsa naly s e J. J. Archambault, M. E. Archambault (2003)

Onderzoek naar toelichting in

jaarrekeningen v an 1000 bedrijv en uit 41 landen

V V V V V V DI

R. S. O. Wallace, K. Naser, A. Mora (1995)

Toelichting in jaarrekeningen v an beurgenoteerde ondernemingen in Hong Kong

V V V V V V V DI

R. M. Haniffa, T.E. Cooke (2002)

Toelichitng in de jaarrekening v an

ondernemingen ui Maly sie V V V V V V V V V DI

M. Hossain (2008) Toelichitng in de jaarrekening

v anbankensector in India V V V V V V DI

A.K. Apostolou (2000)

Kwalieit v an de toelichitng in jaarrekening v an Griekse beursgenoteerde

ondernemingen

V V V V V V DI

W. Kev elam (2008) Inv loed v an IFRS 7 op de kwalieit v an risicov erslaggev ing bij Europese enegeribedrijv en

DI

E.Russchen (2013) Kwalieit meting bij pensioenfondsen ov er

toelichitng kortingsbesluit V V V V V DI

A. Bougrina (2013) Kwaliteit toelichting uitv oeringskosten bij

pensioenfondsen V V V V DI

M. Hassan, M. Percy , J.Stewart (2006)

Kwalieit v an de toelichting v an deriv aten in jaarrekening Australische ondernemingen V V V V V V DI P. Jansen Klomp (2013) Toelichting op de waardering v an staatsobligaties in bankensector bij Europese landen.

V DI

Hoogendoorn (2001) Kwalieit (transparantie) externe v erslaggev ing bij 60 AEX ondernemingen, geen determinanten

DI

M.T. Zarzeski (1996) Onderzoek naar inv loed v an cultuur op

(21)

- 21 -

2.4 Kwaliteit

In de gestelde hoofdvraag is opgenomen dat verslaggeving te toetsen is op basis van kwaliteit. In recent verschenen onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (oktober 2013) wordt gesteld dat de kwaliteit van de Nederlandse verslaggeving voor verbetering vatbaar is. In het onderzoek van de AFM is kwaliteit omschreven als het ‘juist toepassen van de verslaggevingsvoorschriften’. Door de crisis is de vraag van beleggers naar betrouwbare en juiste financiële verslaggeving toegenomen. Kwaliteit van verslaggeving, of beter gezegd onvoldoende kwaliteit van verslaggeving wordt vaak gekoppeld aan de recente incidenten in de financiële wereld. Voorbeelden van onvoldoende kwaliteit in de verslaggeving zijn de incidenten bij Enron (consolidatie), Worldcom (activering kosten) Ahold (consolidatie) en Koninklijke Olie (voorraadwaardering) waarbij de laatste twee Nederlandse bedrijven zijn.

In deze paragraaf wordt allereerst beschreven wat kwaliteit van verslaggeving inhoudt. Vervolgens wordt op basis van literatuur beschreven hoe deze kwaliteit is te toetsen.

2.4.1 Definitie van kwaliteit van verslaggeving

In de Grote van Dale staat bij het woord ‘ kwaliteit’ als omschrijving: “de mate waarin iets geschikt is

om voor een bepaald doel te gebruiken”. Hier komen twee termen naar voren die bepalend zijn voor

de kwaliteit. Het product moet een doel dienen en kan daar in bepaalde mate aan voldoen. Het doel van financiële verslaggeving is dit de gebruiker informeren over de financiële situatie van een organisatie. Dit geeft aan dat er sprake is van een meer of minder geschikt zijn van het product. Voor financiële verslaggeving betekent dit dat de perceptie van kwaliteit door gebruikers verschillend kan worden ervaren. Kwaliteit is daarom een subjectief begrip en het niveau is afhankelijk van de wens die de gebruiker heeft.

In onderzoek van Hoogendoorn & Mertens (2001) staat de vraag centraal ‘Wat is en wat bepaalt de

kwaliteit van financiële verslaggeving?. Het onderzoeksobject bij het bepalen van de kwaliteit is de

financiële verslaggeving zelf. Hoogendoorn & Mertens stellen dat twee kwaliteitscriteria voor financiële verslaggeving van belang zijn (zie figuur 1). Dit is enerzijds de inhoud van de financiële verslaggeving en anderzijds de infrastructuur rondom deze verslaggeving. De inhoud betreft criteria als informatie-elementen, juiste toepassing van grondslagen, presentatie en frequentie en tijdigheid. Het kwaliteitcriterium inhoud wordt als belangrijkste gezien. De infrastructuur betreft meer overkoepelende zaken, zijnde de structuur van de wet- en regelgeving over de financiële verslaggeving, sturingsmogelijkheden van het management, handhavingsmogelijkheden van kwaliteit en de kwaliteit van de financiële analyse.

(22)

- 22 -

Figuur 1: Kwaliteit van verslaggeving (Hoogendoorn en Mertens, 2001)

In recent verschenen onderzoek van Rutherford (2013) wordt financiële verslaggeving bekeken vanuit een genreperspectief. Hierbij wordt financiële verslaggeving, net als romans en krantenadvertenties, als een genre gezien. Conclusie van dit onderzoek is dat kwaliteit af te meten is aan in hoeverre de jaarrekening passend is binnen de regels van het genre. Kenmerken van het genre zijn niet de gepresenteerde cijfers, maar is met name het proces voorafgaand de totstandkoming van de cijfers. Gebieden van dit genre zijn onder andere het hele proces wat leidt tot de jaarrekening, de relatie tussen verwachtingen van de gebruikers en de opstellers van de jaarrekening, en de samenstelling van de jaarcijfers op zichzelf. Rutherford ziet hiermee kwaliteit in de categorie infrastuctuur (Hoogendoorn & Mertens, 2001).

De IASB meet de kwaliteit van de financiële verslaggeving af aan de hand van twee eisen: relevantie en getrouwe weergave van de werkelijkheid. Informatie is relevant wanneer deze aansluit bij de behoefte van de gebruiker. De behoefte van de gebruiker is het nemen van goede economische beslissingen op basis van de financiële verslaggeving. De gebruiker stelt op basis van de ontvangen informatie een toekomstverwachting op. Meer relevante informatie wordt gezien als informatie van hogere kwaliteit (Barth e.a., 2008). Het IASB ziet hiermee kwaliteit in de categorie inhoud (Hoogendoorn & Mertens, 2001).

Een getrouwe weergave betekent dat de verantwoorde informatie een weerspiegeling is van de economische realiteit. Naast deze twee primaire kwalitatieve vereisten, relevant en transparant, zijn nog aanvullende zaken bepalend voor de kwaliteit. Financiële verslaggeving moet vergelijkbaar, tijdig, begrijpelijk en controleerbaar zijn. Deze zaken onderscheiden kwalitatieve informatie van minder nuttige informatie.

Kwaliteitscriteria van financiele verslaggeving

(Hoogendoorn& Mertens (2001) Infrastructuur

Structuur van wet- en regelgeveing Sturingsmogelijkheden van het

management

Handhavingsmogelijheden op de kwalieit

Kwaliteit van de financiele analyse

Inhoud

Informatie-elementen in de toelichting Juiste toepassing van de grondslagen

De wijze van presentaie Frequentie en tijdigheid van

(23)

- 23 -

Francis e.a. (2006) heeft in overzichtsartikel beschreven hoe earnings-quality de afgelopen periode in onderzoeken een plaats heeft ingenomen. In dit artikel wordt gesteld dat accountinginformatie gebruikt wordt door vermogensmarktparticipanten bij het maken van vermogensallocatiebeslissingen (capital market-based benadering). Hierbij wordt de kwaliteit van de winst gezien als indicator van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dechow en Schrand (2004) stellen dat de kwaliteit van de winst hoger is wanneer deze relatief meer voortkomt uit de core-business ondernemingsactiviteiten. Onderzoek van Chan e.a. (2014) toont aan dat de kwaliteit van verslaggeving afhankelijk is van de mate van de kwaliteit van het extern toezicht.

Kwaliteit van verslaggeving is meer dan het alleen voldoen aan de wet- en regelgeving. Volgens onderzoek van Feenstra (2011) wordt in Nederland kwaliteit van verslaggeving met name geïnterpreteerd als het voldoen aan de wet- en regelgeving. Opvallend is de publicatie van West (2003) die schrijft dat de nieuwe verslaggevingregels met name gericht zijn op naleving ervan. Hij stelt dat de hoeveelheid en snelheid waarmee nieuwe verslaggevingregels worden aangeboden, afleiden van de het doel: het verhogen van de kwaliteit van de verslaggeving. Zijn stellingname betekent dat de uitkomsten van dit onderzoek moeilijk vooraf geschat kunnen worden.

Wanneer de financiële verslaglegging leidt tot betere transparantie richting de gebruiker wordt dat in dit onderzoek gezien als kwaliteit. Verbeterde transparantie wordt veroorzaakt door het voldoen aan de gestelde wet- en regelgeving. Deze regelgeving is opgesteld om de gebruiker een eenduidig beeld te geven van de financiële gesteldheid van de onderneming en leidt tot betere transparantie. De wet- en regelgeving die aan de financiële verslaggeving wordt gesteld is de RJ 645. In paragraaf 2.2.2 is beschreven hoe de Richtlijn 645 tot stand is gekomen. De voorgeschreven Richtlijn kwam middels een zorgvuldig proces tot stand en is in Nederland algemeen geaccepteerd als norm. De Richtlijn werd opgesteld door professionals met kennis van zaken en is door middel van inspraakprocedures vatbaar voor aanpassingen. Op basis hiervan is de RJ 645 de norm op het gebied van financiële wet- en regelgeving voor woningcorporaties en hierdoor staat het voldoen aan de RJ 645 gelijk aan borgen van kwaliteit van verslaggeving door woningcorporaties.

2.4.2 Kwaliteit meetbaar maken

De gebruiker van de jaarrekening heeft belang bij een hoge kwaliteit van verslaggeving. Belangrijke gebruikers van de jaarrekening van woningcorporaties zijn de partijen die leningen en garanties verstrekken aan de woningcorporaties, Bank Nederlandse Gemeente en het WSW. Deze partijen kunnen beschouwd worden als investeerders. Palea (2013) zegt dat de investeerders het meest gebaat zijn bij een hoge kwaliteit van verslaggeving. Zij hebben informatie nodig die ze normaal gesproken niet direct van de organisatie zelf kunnen ontvangen. Wanneer investeerders de benodigde informatie uit de financiële verslaggeving kunnen halen, dan zullen de meeste andere gebruikers van de jaarrekening de benodigde informatie ook vinden. Chen e.a. (2011) stellen verder dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving is af te meten aan de mate van investeringen.

(24)

- 24 -

De informatiewaarde van de jaarrekening kan op verschillende wijze worden bepaald. In het wetenschappelijk onderzoek zijn er op hoofdlijnen twee onderzoekswijzen te onderscheiden. In 2011 heeft Knoops in het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie een methodologische beschouwing gegeven over hoe de kwaliteit van financiële verslaggeving is te meten. In dit artikel maakt hij onderscheid tussen een normatieve en een empirische (marktgeoriënteerde) benadering. De normatieve benadering betreft een onderzoeksrichting die in kaart brengt in hoeverre de verslaggeving inspeelt op de behoefte van de gebruiker. In figuur 2 is hiervan een schematische weergave opgenomen.

Figuur 2: Kwaliteit van verslaggeving (Knoops, 2011)

Bij empirisch onderzoek wordt de kwaliteit van de financiële verslaggeving afgemeten aan de hand van de reactie van de kapitaalmarkt op de publicatie van de verantwoording. Dit wordt door Knoops gezien als een meer indirecte methode voor het meten van informatierelevantie. Knoops vindt dat de reacties uit de kapitaalmarkt alleen niet voldoende zijn om de informatiewaarde af te meten. Holthausen en Watts (2001) delen deze mening in hun onderzoek naar het toekennen informatierelevantie als gevolg van marktreacties. In de markt spelen immers nog andere, sterker wordende, krachten mee die het handelen van investeerders beïnvloedt. Barth e.a. (2001) zijn (als onderzoekers van dit vakgebied) het echter niet eens met deze afwijzing. In reactie op Holthausen en Watts zeggen ze dat deze wijze van empirisch onderzoek een verhelderend licht kan werpen op de feitelijke situatie en tot nuttige vervolgvragen kan leiden. Over het meten van informatiewaarde zegt Palea (2013) dat deze vorm van onderzoek over informatiewaarde de afgelopen periode dominant is geweest.

Meten van kwaliteit van verslaggeving Knoops (2011)

Normatief meten Ervaringsenquetes bij gebruikes Naleving van verslaggevingsregels Onderzoek naar de toelichting in de

jaarrekening

Opstellen van "best practices" (bijv. Suurland en Jungheim (2013)

Onderzoek naar toepassing resultaatsturing

Empirisch meten

Reactie van kapitaalmarkt op publicatie van verantwoording

(25)

- 25 -

Beattie (2004) heeft onderzocht op welke wijze de informatiekwaliteit van verslaggeving gemeten kan worden. In figuur 3 is dit schematisch weergegeven.

Figuur 3: Kwaliteit van verslaggeving (Beattie, 2004)

Onderzoek van Citro (2013) heeft de toepassing van de disclosure-index geanalyseerd aan de hand van paper reviews. Citro maakt op basis van de mate van betrokkenheid van de onderzoeker onderscheid in methoden. De analyse met behulp van interviews en analisten wordt gezien als ‘geen betrokkenheid’. Het gebruik van een index wordt gezien als ‘volledige betrokkenheid’. In haar onderzoek maakt ze voor de tekstuele analyse onderscheid tussen een kwantitatieve en een kwalitatieve analyse. Deze is toegevoegd in het schema van Beattie (2004).

Citro (2013) geeft drie vereisten waaraan moet worden voldaan om de betrouwbaarheid van de gebruikte methode te borgen. Onderzoek moet consistent, reproduceerbaar en nauwkeurig zijn. Hiervan is consistentie de lastigste, daarom wordt bij de betrouwbaarheid van een gebruikte methode vaak gekeken naar interne consistentie. Citro maakt in zijn onderzoek een andere keuze qua indeling dan Beattie (2004). In figuur 4 is hiervan een schematische weergave opgenomen.

Meten van informatiekwalieit (Beattie 2004) Subjectieve methode Analisten Semi-objectieve methode Disclosure index Kenmerken van indexen Binair/ordinair Gewogen/ongew ogen index Gecategoriseerd / niet gecategoriseerd Inhouds-analyse Thematische inhoudsanalyse Leesbaarheids onderzoek Kwantitatief Kwalitatief Linguistische analyse

(26)

- 26 -

Figuur 4: Kwaliteit van verslaggeving (Citro, 2013)

Deze indeling van Citro is meer gericht op de betrokkenheid van de onderzoeker. Citro vindt dat het gebruik van een disclosure index als methode, subjectiviteit met zich meebrengt. Waar Beattie dit nog semi-objectief noemt, vindt Citro dit subjectief.

Het meten van kwaliteit door middel van interviews is een heel bewerkelijke onderzoeksmethode en wordt in de praktijk weinig uitgevoerd. De analyse door analisten wordt sinds 1997 niet meer uitgevoerd. De disclosure-index en de tekstuele analyse zijn tegenwoordig de gebruikte methoden om informatiekwaliteit te meten.

In 2001 heeft Dye een analyse uitgevoerd naar de disclosure index, hij komt hier tot drie belangrijke conclusies. De disclosure index is volgens Dye meer een kunstje dan een nieuw concept. Daarnaast worden grote nieuwe zaken onvoldoende onderzocht en is de gemiddelde leeftijd van onderzoekers in dit vakgebied stijgende waardoor onvoldoende nieuw bloed in het onderzoeksveld komt. Ondanks de negatieve interpretatie van Dye (2001) is de disclosure index wel gebruiken voor dit onderzoek. De negatieve aspecten zeggen meer over de frequentie van gebruik van de methode dan de methode zelf. De disclosure index heeft zich in meerdere onderzoeken bewezen en is een bruikbare methode om de kwaliteit van verslaggeving te meten.

Core (2001) concludeert in zijn onderzoek over informatiekwaliteit dat toekomstig onderzoek naar kwaliteit interessant wordt als het kan aantonen waarom ondernemingen differentiëren in kwaliteit van verslaggeving. Dit onderzoek is een eerste stap naar een mogelijke oorzaak van differentiatie in de kwaliteit van verslaggeving van woningcorporaties. Om tot de oorzaak van differentiatie te komen wordt in dit onderzoek onderzocht in welke mate er differentiatie voortkomt en of deze een relatie hebben met ondernemingskenmerken.

Meten van informatiekwalieit (Citro 2013)

Onderzoek naar kwalieit van de

toelichting

Geen betrokkenheid onderzoeker

Analisten / interviews

Volledige betrokkenheid onderzoeker

Disclosure index en tekstuele analyse Analyse naar determinanten Ondernemingsgroote Omvang financiering Financiele ratio's Financiele prestatie Industrie Beursnotering Big4 accountant

(27)

- 27 -

2.4.3 Disclosure index

Zoals beschreven in de vorige paragraaf is de disclosure index een goed bruikbare methode om de compliance van woningcorporaties aan de RJ 645 te toetsen. Marston and Shrives (1991) geven in hun onderzoek naar het gebruik van disclosure indexen aan dat drie belangrijke criteria zijn bij het gebruik van de disclosure index als meetmethode. Dit zijn de informatie-elementen, de schaalverdeling en de wegingsfactor. In deze paragraaf worden deze criteria kort toegelicht.

Informatie-elementen

Volgens Knoops (2001) zijn voor het gebruiken van de disclosure index als meetmethode een aantal belangrijke voorwaarden van belang. Hij stelt dat de kwaliteit van verslaggeving als een geheel moet worden gezien omdat informatie-elementen vaak onderlinge samenhang vertonen. Het is mogelijk om één van de informatie-elementen te categoriseren, maar ook dan moet voorzichtigheid worden aangehouden bij het kwalificeren van de gevonden kwaliteit. Daarnaast stelt Knoops dat de meetbaarheid een probleem is bij het gebruik van een index. De onderzoeker moet de informatie-elementen goed definiëren om deze zo te kunnen extraheren uit het totaal aan informatie. Alleen hierdoor kan tot een goede score worden gekomen.

Schaalverdeling

Wanneer de checklist voor de index is opgesteld, krijgen de gekozen informatie-elementen een score. Deze score geeft een waarde aan het element waarmee de kwaliteit meetbaar wordt gemaakt. Op basis van Marston and Shrives (1991) kunnen deze scores op vier wijzen worden toegekend: nominaal, ordinaal, interval en ratio.

- Nominaal: Een nominale schaalverdeling geeft de feitelijke situatie weer en is waardevrij. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld man/vrouw, wel of geen toelichting.

- Ordinaal: Deze verdeling is gelijk aan de nominale schaalverdeling met toevoeging van een waardeoordeel. Een voorbeeld hiervan is een verdeling waarbij gekozen kan worden voor “zeer mee oneens - mee oneens - neutraal - mee eens - zeer mee eens”. Er is een rangorde aanwezig maar de onderlinge verhouding c.q. afstand is niet meetbaar.

- Interval: De schaalverdeling interval geeft een rangrode weer waarbij de afstanden onderling vast en vergelijkbaar zijn. Er is hierbij geen sprake van een nulpunt. Een voorbeeld hiervan is een tijdsaanduiding of de jaartelling.

- Ratio: Deze schaalverdeling is gelijk aan interval met toevoeging van een absoluut nulpunt. Voorbeelden hiervan zijn gewichten en euro’s.

(28)

- 28 -

Voor de disclosure index wordt veelal de nominale en ordinale schaalverdeling toegepast. Bij deze verdeling is de wordt de mate van compliance gemeten. Een voorbeeld de toepassing van deze schaal is onderzoek van Botosan (1997) waarin wordt gemeten of toelichting in de jaarrekening juist is opgenomen, onvolledig is opgenomen of niet is opgenomen.

Wegingsfactor

Op basis van de gevonden scores kan de onderzoeker kiezen aan bepaalde informatie-elementen een hoger belang te hechten. Hiermee wordt de score voor dit element zwaarder meegewogen in de totaalscore. Op het gebied van toekennen van een wegingsfactor bestaat onder onderzoekers verschil van inzicht. Het toekennen van een wegingsfactor maakt het onderzoek subjectief. Niet alle gebruikers vinden dezelfde informatie-elementen van even groot belang (Archambault en Archambault, 2003) (Chen en Jaggi, 2000). Hierdoor zal de weging gemiddeld genomen weer teniet worden gedaan. In dit onderzoek is gekozen geen wegingsfactor toe te kennen aan de verschillende elementen. De voornaamste reden hiervoor is dat het normenkader waaraan getoetst wordt voort komt uit de wet- en regelgeving en om die reden zijn alle normen even relevant. De totaalscore van de index is een relatieve score waarbij per element wordt gekeken of deze in de jaarrekening is opgenomen of niet is opgenomen. De totale score maakt de jaarrekeningen van woningcorporaties vergelijkbaar en hierbij geldt: hoe hoger de score (compliance aan RJ 645) hoe hoger de kwaliteit van de verslaggeving is. 

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is beschreven aan welke wet- en regelgeving woningcorporaties moeten voldoen. Regels omtrent de financiële verslaggeving komen voort uit de RJ 645 (2011). Het voldoen aan deze Richtlijn kan, op basis van de totstandkoming en het aanzien van de Raad voor de Jaarverslaggeving, gelijk gesteld worden aan het hebben van kwaliteit. De perceptie van kwaliteit is subjectief en afhankelijk van hoe de gebruiker deze ervaart. Ondanks dat kwaliteit subjectief is, is deze wel meetbaar. Wanneer de gehanteerde toetsingcriteria helder zijn is kwaliteit meetbaar door deze binnen een populatie te meten, hierbij gebruikmakend van dezelfde toetsing. Woningcorporaties hebben een verplichting tot het rapporteren van hun financiële prestaties. Deze verplichting komt voort uit het feit dat er informatieasymmetrie is tussen de toezichthouder en het management van de woningcorporatie. Vanwege het feit dat woningcorporaties een publieke functie vervullen en daarbij dat deze functie de laatste jaren ter discussie staat, zullen ze middels hun handelen hun legitimiteit proberen te verdienen. Het voldoen aan de RJ 645 is een manier voor woningcorporaties om hun legitimiteit te vergroten.

(29)

- 29 -

3 Onderzoeksontwerp

In hoofdstuk 2 is beschreven wat de kwaliteit van verslaggeving inhoudt en hoe deze gemeten kan worden. Op basis van deze inventarisatie is de disclosure index gekozen als methodiek. De disclosure index en de te maken keuzes zijn beschreven in paragraaf 2.4.3.

In paragraaf 1 van dit hoofdstuk wordt de populatie beschreven en staat de onderbouwing van de steekproefelectie. In paragraaf 2 staat beschreven hoe de voor dit onderzoek gebruikte data zijn verzameld. In paragraaf 3 zijn de keuzes onderbouwd die gemaakt zijn bij het bepalen van de index. Daarnaast beschrijft paragraaf 4 de determinanten die centraal staan. Op basis van recente literatuur zal een hypothese over de kwaliteit in relatie tot de determinanten worden geformuleerd.

3.1 Populatie

Elke woningcorporatie in Nederland moet ten aanzien van haar financiële verslaggeving aan dezelfde vereisten voldoen. Dit betekent dat de mogelijke populatie waarop het onderzoek kan plaatsvinden niet beperkt wordt door onderlinge verschillen. Nederland telt in 2012 381 woningcorporaties. Tot 2013 publiceerde het CFV jaarlijks Corporatie in perspectief (CiP)2. In dit overzicht presenteert het CFV de belangrijkste volkshuisvestelijke en financiële gegevens van alle individuele corporaties. Het laatst gepubliceerde “CiP 2013” heeft betrekking op verslagjaar 2012. Het totaal opgenomen woningcorporaties in het CiP is 276. Het verschil van vijf met het eerder vermelde totaal wordt veroorzaakt doordat van vijf corporaties niet tijdig data is ontvangen. Het CiP wordt in dit onderzoek gebruikt als bronbestand voor de selectie van woningcorporaties. Middels een analyse op de data uit het CiP is in tabel 3 de spreiding van woningcorporaties naar aantal VHE’s weergegeven.

Tabel 3: Overzicht van corporatie naar hoeveelheid VHE’s

 

2 Bron: http://www.cfv.nl/nieuws/nieuwsbericht/CFV_publiceert_laatste_CiP_2013

Aantal VHE T otale populatie 2012 Procentueel onderzoekPopulatie

<500 44 12% 0 500-999 38 10% 5 1.000-1.499 31 8% 5 1.500-1.999 26 7 % 4 2.000-2.499 29 8% 4 2.500-4.999 69 18% 10 5.000-7 .499 39 10% 5 7 .500-9.999 32 8% 5 10.000-14.999 25 7 % 4 15.000-19.999 20 5% 4 >20.000 23 6% 4 Onbekend 5 1% 0 T otaal 381 100% 50

(30)

- 30 -

62% van de woningcorporaties heeft minder dan 5.000 VHE’s. Om op basis van een steekproef een goede uitspraak te kunnen geven over de kwaliteit van verslaggeving alle woningcorporaties bij de selectie van de woningcorporaties geen rekening worden gehouden met de onevenredige spreiding van de populatie. Jungheim en Suurland hebben in hun onderzoek over woningcorporaties de corporaties <1.500 VHE’s niet meegenomen. Deze grote eliminatie lijkt onterecht gezien de grote groep (aantal 113; 30%) waarover dan op voorhand geen uitspraak kan worden gedaan. In dit onderzoek is er voor gekozen om woningcorporaties met een omvang van <500 VHE’s (aantal 44; 12%) niet mee te nemen. De reden hiervoor is dat de jaarrekeningen van kleinere corporaties relatief vaak niet gepubliceerd worden. De voor dit onderzoek gekozen determinanten lijken op voorhand niet gevoelig voor selectie. De categorie < 500 VHE is niet te zien als een aparte populatie waar op voorhand andere eigenschappen aan zijn toe te schrijven.

Op basis van 50 jaarrekeningen van woningcorporaties (13% van de totale populatie en 15% van de onderzoekspopulatie) zal het onderzoek naar de kwaliteit van de financiële verslaggeving worden uitgevoerd. Omwille van het beperkte tijdspad van dit onderzoek is een grotere selectie niet mogelijk.

3.2 Dataverzameling

Woningcorporaties maken veelal vanuit de publieke functie die ze vervullen hun jaarrekeningen openbaar. Dit doen ze door middel van het presenteren van hun jaarverslag op de website van de corporatie. Vrijwel alle woningcorporaties hebben een website. Voor kleinere woningcorporaties, of corporaties met een heel specifieke doelgroep (bijvoorbeeld aanbouw bij een verzorgingstehuis) kan het voorkomen dat de jaarrekening niet publiek beschikbaar is.

Dit onderzoek richt zich op de compliance van woningcorporaties aan de RJ645 (2011). De toepassing van RJ (2011) is verplicht gesteld vanaf boekjaar 2012. Dit betekend dat de benodigde jaarrekeningen vanaf boekjaar 2012 moeten zijn. Woningcorporaties moeten voor 1 juli van het nieuwe boekjaar hun financiële cijfers rapporteren aan het CVF. Dit betekend dat op het moment van schrijven de jaarrekening 2013 nog niet voor alle woningcorporatie publiek beschikbaar is. De jaarrekening 2012 zal daarom gebruikt worden voor dit onderzoek.

De informatie over de zittingstermijn van de commissarissen in de RVC zal niet uit de jaarrekening worden gehaald maar hiervoor wordt een overzicht van de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) gebruikt. Het VTW is de beroepsvereniging, belangenbehartiger en bewaker van (de kwaliteit van) het interne toezicht bij woningcorporaties. Het VTW is in 2002 opgericht en heeft ruim 1500 leden die toezicht houden bij 320 woningcorporaties.3 Dit betekend dat van ongeveer 60 corporaties geen data is opgenomen. Wanneer een corporatie deze gegevens ook niet in haar jaarverslag heeft gepubliceerd zal de woningcorporatie bij evaluatie van de determinant

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mocht EM een meer gebruikte methode zijn dan dient er tevens te worden gekeken naar andere proxies voor het meten van de kwaliteit van financiële verslaggeving, aangezien EM niet door

Omdat de informatie-elementen uit de disclosures index allemaal gebaseerd zijn op objectieve bronnen, te weten: het Burgerlijk Wetboek, de pensioenwet, de richtlijnen

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Daarnaast blijkt er ook een interactie- effect te zijn tussen juristen en financiële experts in de AC, dus een combinatie van deze expertises zorgt voor een verhoging van de

Predictors: (Constant), Woorden RvC-verslag, Geslacht, Nationaliteit, Spreiding leeftijd, Grootte..

De drie ondernemingen die vastgoed in exploitatie waar- deren tegen kostprijs, geven in de toelichting de reële waarde aan. Eén van de ondernemingen geeft zelfs een volledig

Het kabinet heeft geconclu- deerd dat het bestaande toezicht moet worden ver- sterkt en verwacht dat door de introductie van het toezicht door de Autoriteit-FM het vertrouwen in

In het onderzoek van het Limperg Instituut ‘Kwaliteit van de Externe Financiële Verslaggeving in Nederland’, dat de aanleiding vormt voor dit artikel, wordt dit ‘empi-