• No results found

Eenzaam of Alleen? Een kwalitatief empirisch onderoek naar de relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eenzaam of Alleen? Een kwalitatief empirisch onderoek naar de relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Leonoor De Cocker Augustus 2016

EENZAAM OF ALLEEN?

Een kwalitatief empirisch onderzoek naar de relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit

Utrecht: Universiteit voor Humanistiek

Master thesis ter verkrijging van de graad Master of Arts, Afstudeervariant Geestelijke Verzorging

Begeleider Prof. dr. Arjan Braam

Bijzonder hoogleraar Psychiatrie en levensbeschouwing Meelezer

Dr. Caroline Suransky

Universitair Docent Humanistiek in een interculturele en mondialiserende samenleving, Projectleider Burgerschap in een interculturele samenleving BIS

Examinator

Dr. Wander van der Vaart

Universitair hoofddocent onderzoeksmethodologie, Themaleider wetenschapstheorie, methodologie en onderzoeksleer

Illustrator voorblad Jasper Heemskerk

(3)

Dankwoord

Deze scriptie vormt de sluitsteen van mijn Master Humanistiek, en daarmee van de rijke en bewogen jaren waarin ik me met veel plezier in het leren, beleven en veranderen heb gestort. Maar een scriptie schrijf je niet alleen. Dit eindwerk was niet mogelijk zonder de hulp en medewerking van een aantal mensen.

Allereerst wil ik mijn begeleider Arjan Braam bedanken voor de prettige samenwerking, de tijd en aandacht en het heldere commentaar. Ik weet inmiddels dat een scriptie een resultaat dient te zijn van wetenschappelijke zuiverheid, precisie en systematiek. Door mijn voorliefde om soms even buiten de gebaande paden te treden, dreigden deze voorwaarden af en toe in het geding te komen, maar jij wist me telkens weer vriendelijk in het gareel te brengen.

Ook wil ik Rita Vos bedanken, voor de planning en de altijd leuke ontvangst.

Caroline Suransky, bedankt voor het meelezen, het constructieve commentaar en de

bemoedigende woorden. Wander van der Vaart wil ik ook graag bedanken voor de feedback, en het lezen en examineren van deze thesis. Ook wil ik Evelien Tonkens bedanken voor het helpen opstarten van deze thesis en de feedback.

Ik wil de respondenten, die ik hier omwille van de anonimiteit niet bij naam noem, bedanken voor de tijd, aandacht en openheid. Zonder jullie eerlijke bijdrage was er geen onderzoek. Het was een groot plezier om met jullie in gesprek te zijn! Ik wil daarnaast mijn klasgenoot Koda Jonkers bedanken voor de hulp met Atlas.Ti. Daarnaast wil ik mijn UvH vrienden bedanken voor het regelmatige contact, de drankjes, het samen klagen en het sparren. In het bijzonder Nina Du Mée, dankjewel voor de koffie, de maandagen, de steun en het telkens elkaar weer op de hoogte houden. Dit alles heeft mij erg geholpen en was bovendien gezellig!

Maar ook buiten de universiteit waren enkele mensen me nabij en dierbaar. Allereerst wil ik allebei mijn ouders bedanken voor alle steun bij deze studie. En mam, jouw enthousiasme over mijn studie, de aanmoediging en de gesprekken waren altijd fijn. Bedankt ook voor de spellingscheck. In je vakantie nog wel! Ook bedankt aan de helden van de Veemarktstraat -Annabel van Loon en Lisette van Loon- voor het geduldige typen tegen de frustratie in, voor de etentjes en de warme vriendschap! Marjolein van Oosterbos, bedankt voor je vriendschap, de openheid en de ruimte om telkens weer samen na te denken, zo ook bij deze thesis. Door jou voel ik me altijd weer begrepen. Dit geldt ook voor Joos Priem, bedankt voor de

wandelingetjes en het open praten over 'het existentiële' en het leven dat ons bezig houdt. Ik wil Sabijn De Cocker en Reinier de Feijter bedanken voor het altijd weer openstellen van jullie huis, en, in het geval van deze scriptie, jullie tuin! Heel fijn dat ik bewapend met laptop en verlengsnoer in de zon mocht werken en daarbij ook nog eens jouw broek mocht lenen Sabijn, en aardbeien kreeg! Beter wordt het schrijven van een scriptie echt niet.

Ook wil ik hier mijn eigen nuchtere, heerlijk zwartgallige vrienden bedanken -jullie weten precies wie jullie zijn- voor het voorzien van een flinke portie relativisme, rotgrappen, en gortdroog commentaar bij elk project dat ik aanga. Zo ook nu weer.

En als laatste wil ik Sarah Fischer bedanken voor het beschikbaar stellen van onze

studeerkamer, jouw computer, je eeuwige geduld als dat van mij op is. Voor je betrokkenheid, ruimte geven, luisteren, aanhoren, aanmoedigen, voederen, uithouden, meedenken,

huishouden draaiende houden, afleiden en ga zo maar door.

(4)

Samenvatting

Uit recent onderzoek is gebleken dat tweederde van de homoseksuelen wel eens eenzaam is (Keuzenkamp, 2012). Hiermee zijn homo's vele malen vaker eenzaam dan heteroseksuelen. Het onderzoeken van deze eenzaamheid is van belang, omdat eenzaamheid de katalysator is voor de slechtere psychische en fysieke gezondheid en de kans op suïcide en depressie vergroot (Movisie, 2015). Daarnaast geven homo’s zelf aan dat van alle negatieve gevoelens die ze ervaren, eenzaamheid het meest voorkomt (Keuzenkamp, 2010). Naar eenzaamheid en homoseksualiteit is al veel onderzoek gedaan. De eenzaamheidsdefinitie die gehanteerd werd binnen deze onderzoeken was vaak de definitie van 'sociale eenzaamheid'. Deze definitie richt zich op (het aantal) kwalitatieve contacten. Dit onderzoek richt zich op de leef- en ervaringswereld van homoseksuelen en op existentiële eenzaamheid: een ‘individueel ervaren diepe innerlijke eenzaamheid’ (Jorna & Voois, 2014, p.15).

In deze kwalitatief empirische studie is de relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit onderzocht. Hiermee vormt dit onderzoek een eerste exploratie naar existentiële eenzaamheid onder homoseksuelen. Het onderzoek levert kennis op over

verschillende soorten eenzaamheid waarmee homoseksuelen te maken hebben, geeft inzicht in de leef- en ervaringswereld van homoseksuelen en de existentiële vragen die men zich stelt.

Conclusie van dit onderzoek is dat, hoewel homoseksuelen niet noodzakelijkerwijs

existentieel eenzaam zijn, zij wel existentiële vragen stellen rondom de geaardheid. Daarnaast ondervinden zij veelal andere vormen van eenzaamheid, die een sterke samenhang hebben met de eigen leefwereld, contacten en behoeften. Dit onderzoek biedt daarnaast zicht op hoe men omgaat met deze vormen van eenzaamheid. Hiermee vormt deze thesis een eerste noodzakelijke aanzet tot verder onderzoek naar eenzaamheid onder homoseksuelen en eventuele vormen van begeleiding.

(5)

'Waar het is, zijn ze. Ze vergezellen me ook overal heen. Het en ze voeren al heel lang oorlog. Het is alleen. Ze zijn met heel veel. Ze hebben niet één maar vele, vele namen. Ze zijn de buren, de slager, mijn neven, nichten, ooms en tantes. Ze zijn geloofsgenoten, collega’s en studiegenoten. [...] Ze zijn de mensen. En de mensen vrezen en haten het. Het en ze huizen

allebei in mij.' - Dibi

(2015)-'It is possible to be lonely without being alone, and alone without being lonely' -Rockach

‘Solitude is the profoundest fact of the human condition. Man is the only being who knows he’s alone.’

(6)

(1961)-Inhoudsopgave

pagina

H1. Inleiding 9 1.1 Aanleiding 9 1.2 Doelstelling 10 1.3 Vraagstelling 10 1.4 Doel 11 1.5 Relevantie 11 - 1.5.1 Maatschappelijke relevantie 11 - 1.5.2 Wetenschappelijke relevantie 11 - 1.5.3 Humanistieke relevantie 12 H2. Theoretisch kader 14 2.1 Homoseksualiteit 14 2.1.1 Maatschappelijke situatie 16

2.2 Vormen van eenzaamheid 17

- 2.2.1 Eenzaam of alleen? 17

- 2.2.2 Tien soorten eenzaamheid 18

2.3 Sociale eenzaamheid 20

2.4 Existentiële eenzaamheid 22

- 2.4.1 Geschiedenis 22

- 2.4.2 Belangrijke auteurs 23

- 2.4.3 Existentiële eenzaamheid als menselijke natuur 23

- 2.4.4 Existentiële eenzaamheid als een ervaring 26

-2.4.5 Existentiële eenzaamheid als een proces van innerlijke groei 26

2.5 Crisis 28

2.6 Terugblik 31

H3. Methoden van onderzoek 32

3.1 Onderzoekspopulatie 32

3.2 Kwalitatief onderzoek 32

3.3 Interviews 33

3.4 Data analyse 37

(7)

3.6 Betrouwbaar en validiteit 40 H4. Resultaten 43 4.1 Codes 43 4.2 Crisiservaring 44 - 4.2.1 Positieve zelfperceptie 45 - 4.2.2 Existentiële vragen 46 4.3 Sociale eenzaamheid 47 4.4 Gayscene 48 - 4.4.1 Epistemologische eenzaamheid 49 - 4.4.2 Emotionele eenzaamheid 50 4.5 Epistemologische eenzaamheid 51 4.6 Emotionele eenzaamheid 53 4.7 Media 55 - 4.7.1 Sociale media 57 4.8 Culturele eenzaamheid 58 4.9 Aanpassen 60

- 4.9.1 Voldoen aan de heteronorm 60

- 4.9.2 Voldoen aan de homonorm 61

- 4.9.3 Bewijzen aan jezelf 62

4.10 Terugblik 63

H5. Conclusies 65

5.1 Ervaringen met existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit 65

5.2 Typen eenzaamheid en homoseksualiteit 66

- 5.2.1 Epistemologische eenzaamheid 66

- 5.2.2 Emotionele eenzaamheid 67

- 5.2.3 Culturele eenzaamheid 67

- 5.2.4 Sociale eenzaamheid 68

5.3 Crisiservaring en eenzaamheid bij homoseksuelen 69

5.4 De relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit 69

5.5 Discussie 70

-5.5.1 Bevindingen 70

(8)

-5.5.3 Methode 72

-5.5.4 Tot slot 73

Bronnen 76

(9)

1. Inleiding

Dit onderzoek gaat over existentiële eenzaamheid onder homoseksuelen. In dit hoofdstuk zet ik onder 1.1 de aanleiding voor dit onderzoek uiteen. Onder 1.2 schets ik de twee belangrijke vormen van eenzaamheid, die centraal staan in dit onderzoek. Vanuit deze verduidelijking geef ik aan wat de doelstelling is van het onderzoek (1.3) en zet ik mijn hoofd- en deelvragen uiteen (1.4). Onder 1.5 belicht ik de maatschappelijke, wetenschappelijke en humanistieke relevantie van dit onderzoek.

1.1 Aanleiding

In de nazomer van 2015 las ik in korte tijd twee biografische boeken van homoseksuele auteurs. ‘De liefde niet’ van Margriet van der Linden (2015) en ‘Djinn’ van Tofik Dibi (2015). In beide boeken stond de worsteling met de homoseksuele geaardheid, de gevoelens van afwijzing en schaamte maar vooral eenzaamheid en zelfwording centraal. Met name het verhaal van Van der Linden (2015) raakte me diep. Zij schrijft hoe ze haar homoseksuele gevoelens leert kennen en verbergt. Ze beschrijft haar verstilde binnenwereld, waarin zij zich telkens weer terugtrekt en haar fantasieën over ‘de vrouw’, fantasieën die haar steun en toevluchtsoord zijn. Deze fantasieën worden steeds groter, en het besef komt dat ze in een parallelle wereld leeft: een binnenwereld waarin ze kan zijn wie ze is, en een buitenwereld waarin ze zich steeds verder vervreemdt van haar familie en vrienden. Beide werelden zijn diep eenzaam. De weg van de zelfwording is uiteindelijk hetgeen wat uit deze eenzaamheid opstaat. Deze weg deed me denken aan een boek dat ik eerder had gelezen: ‘onmetelijke eenzaamheid’ van Ton Jorna en Willem Voois (2014). Een boek waarin in tal van

biografische voorbeelden de weg van de eenzaamheid beschreven wordt en de uniciteit van die weg.

Met deze scriptie in mijn achterhoofd verdiepte ik me verder in het onderwerp ‘eenzaamheid onder homoseksuelen’. Ik las verschillende onderzoeken en stuitte op een recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (2015). Dit onderzoek legt uit dat het welbevinden van homoseksuelen op meerdere levensgebieden als minder wordt ervaren dan dat van

heteroseksuelen (Renkens et al, 2011). Zo worden homoseksuelen vaker gediscrimineerd, bestaat er een grotere kans om in aanraking te komen met criminaliteit en hebben zij een slechtere psychische en fysieke gezondheid (Renkens et al, 2011). Ook liggen cijfers rondom suïcidaliteit, depressie, stemmingsstoornissen en middelenmisbruik (alcohol, drugs) hoger bij de homoseksuele onderzoeksgroep in vergelijking met de heteroseksuele onderzoeksgroep.

(10)

Daarnaast blijken homoseksuelen vaker eenzaam (Movisie, 2015 ; Renkens et al, 2011). Uit recent onderzoek blijkt dat tweederde van de homoseksuelen weleens eenzaam is

(Keuzenkamp, 2012). Het inzoomen op dit laatste aspect is belangrijk, omdat uit

verschillende onderzoeken blijkt (Movisie, 2015; Renkens et al, 2011) dat eenzaamheid de katalysator is voor de slechtere psychische en fysieke gezondheid en de kans op suïcide en depressie vergroot (Movisie, 2015). Daarnaast geven homo’s zelf aan dat, van alle negatieve gevoelens die ze ervaren, eenzaamheid het meest voorkomt (Keuzenkamp, 2010).

Echter, de eenzaamheidsdefinitie die onder deze onderzoeken lag, leek niet op de rijke

beschrijvingen die ik had gelezen bij Dibi (2015) en Van der Linden (2015). Ik ontdekte dat er vele definities van eenzaamheid kunnen worden gehanteerd (McGraw, 1992) en dat binnen de door mij gelezen onderzoeken de ‘sociale eenzaamheid’ centraal staat

(Movisie, 2015 ; Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007). De vorm van eenzaamheid die mij interesseert is existentiële eenzaamheid. Existentiële eenzaamheid is een ‘individueel ervaren diepe innerlijke eenzaamheid’ (Jorna & Voois, 2014, p.15). Ieder mens is volgens deze definitie in zijn diepste ‘zijn’ afgescheiden van de ander. Wanneer men existentieel eenzaam is, ervaart men deze afscheiding. Binnen deze afscheiding ervaart men een unieke innerlijke ervaring, die een ‘katalysator kan zijn van zelfwording en zinvinding’ (Jorna & Voois, 2014). Ik wil niet de dominante vorm van eenzaamheid onderzoeken, maar ben van mening dat eenzaamheid die niet relatie-gerelateerd is ook aandacht verdient, eenzaamheid als ‘bestaanskenmerk’ (Jorna, 2012, p.11), kortom: existentiële eenzaamheid. Ik wil graag onderzoeken wat existentiële eenzaamheid is, hoe deze ontstaat, welke rol deze speelt in de levens van homoseksuelen en op welke manier deze hun welzijn beïnvloedt.

1.2 Doelstelling

Beter zicht krijgen op de eenzaamheid die leeft bij homoseksuelen.

1.3 Vraagstelling Hoofdvraag

Is er een relatie tussen existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit, en zo ja hoe ziet deze eruit?

Deelvragen:

- Wat voor ervaringen met existentiële eenzaamheid beschrijven homoseksuelen? - Hoe verhouden homoseksuelen zich tot andere types van eenzaamheid?

(11)

- Is er sprake van een samenhang tussen een crisiservaring en eenzaamheid bij homoseksuelen, en zo ja hoe ziet deze eruit?

1.4 Doel Kennisdoel

- Verhelderen van de relatie tussen de concepten existentiële eenzaamheid en homoseksualiteit op theoretisch niveau.

1.5 Relevantie

De relevantie van dit onderzoek laat zich onderscheiden op drie terreinen: het maatschappelijk terrein, het wetenschappelijk terrein en het terrein van de humanistiek.

1.5.1 Maatschappelijke relevantie

Als we inzicht krijgen hoe existentiële eenzaamheid het welbevinden van homoseksuelen beïnvloedt, kan dit leiden tot een breder maatschappelijk begrip voor homoseksualiteit in het algemeen. Daarnaast kunnen inzichten over hoe existentiële eenzaamheid het welbevinden van homoseksuelen beïnvloedt, gebruikt worden in de begeleiding van homoseksuelen.

1.5.2 Wetenschappelijke relevantie

Het onderzoek dat gedaan is rondom homoseksualiteit en eenzaamheid, is vaak gedaan door met een sociologische of kwantitatieve lens te kijken naar dit thema, en door eenzaamheid in te schalen en te beschouwen als iets dat bestreden kan worden. Er bestaat nog een gat in de wetenschap wat betreft eenzaamheid bij homoseksuelen, er is namelijk weinig informatie over eenzaamheid als proces tot zelfwording. Dit gat wil ik dichten door de eenzaamheid als proces tot zelfwording te onderzoeken. Ik verbind hiermee twee kennisgebieden aan elkaar

(homoseksualiteit en existentiële eenzaamheid) die niet eerder verbonden zijn. Ik meng me hiermee in het wetenschappelijke debat of eenzaamheid bestreden moet worden, of dat eenzaamheid mogelijkheid biedt tot groei. De doelgroep homoseksuelen staat in dit onderzoek centraal omdat de vragen rondom de eigen geaardheid een existentiële dimensie hebben: het proces van de geaardheid herkennen en erkennen raakt aan de bestaansvragen. Juist deze bestaansvragen zijn kenmerkend voor existentiële eenzaamheid. Daarnaast is deze doelgroep met name interessant voor dit thema omdat de eenzaamheidscijfers bovengemiddeld hoog liggen, en hier vanuit sociologisch perspectief geen duidelijk aanwijsbare reden voor is. Het is dus wetenschappelijke relevant dat de ervaringsverhalen van homoseksuelen rondom

(12)

bestaande onderzoeken naar eenzaamheid, en onze kennis over het welzijn van homoseksuelen verrijkken.

1.5.3 Humanistieke relevantie

Om de humanistieke relevantie van dit onderzoek uiteen te zetten, richt ik mij eerst op een centrale humanistische gedachte, vervolgens richt ik me op het emancipatorische element van deze thesis en ik sluit af door me te richten op het werkveld van humanistisch raadswerk.

De centrale humanistische gedachte waarop ik mij richt is: ‘alle mensen horen elkaar als gelijke te zien en te behandelen, aan alle mensen komt menselijke waardigheid toe’ (Derkx, 2010, p.46). Binnen de humanistiek tracht men recht te doen aan deze waardigheid. Dit doet men onder andere door dialoog, erkenning van twijfel en het opkomen voor mensenrechten (Derkx, 2010). De humanistieke relevantie van deze thesis komt dus voort uit de gedachte dat, wanneer wij de eenzaamheid van de homoseksuele doelgroep kunnen verstaan door de concrete en belevings- ervaringen in verband te brengen met zingeving en welzijn, wij recht doen aan de menselijke waardigheid van deze doelgroep.

Hier ligt ook een emancipatorisch element aan ten grondslag: een onderzoek naar de gevolgen van een seksuele minderheidspositie in Nederland toont aan dat de emancipatie nog niet voltooid is, er is nog steeds sprake van discriminatie en geweld tegen homo’s (Navis, 2007 ; Movisie 2015). De slechtere psychische gezondheid van homoseksuelen staat direct in verband met vormen van discriminatie, stigmatisering en geweld (Sandfort, 2005). En de discriminatie wordt in het algemeen te lichtzinnig opgenomen (Navis, 2007). Het

emancipatorische element van deze scriptie schuilt dus in het onderzoek zelf. Onderzoek kan een belangrijke rol spelen in het toekennen van het juiste gewicht aan discriminatie en kan begrip genereren voor wat het betekent om tot een seksuele minderheid te behoren. Ook kan onderzoek bijdragen aan het besef dat ‘homo-emancipatie in psychologische zin een veel ingewikkelder en langduriger proces is dan in politieke en maatschappelijke zin soms wordt verondersteld’ (Navis, 2007, p.32). Dit is nodig, want begrip van de buitenwereld is een vereiste voor het bevorderen van de psychische gezondheid en gezonde ontwikkeling van de homoseksuele identiteit (Navis, 2007).

Afsluitend zie ik in dit onderzoek ook een rol voor de humanistisch geestelijk verzorger. Identiteit en begrip voor de eigen identiteit nemen een belangrijke rol in in het humanistisch raadswerk. ‘Identiteitsbesef is een van de geestelijke condities die

zelfbestemming mogelijk maken’ (Mooren, 2010, p. 219). Met haar gerichtheid op deze zelfbestemming is de humanistisch geestelijk verzorger de juiste persoon om in gesprek te

(13)

gaan met de homoseksuele medemens over diens bestaansoriëntatie, ter versterking en bevestiging van de manier waarop deze mens betekenis geeft aan zijn leven (Grulke, 2013 ; Mooren, 2010).

(14)

2. Theoretisch kader

De concepten, die centraal staan in deze thesis, zijn homoseksualiteit, existentiële eenzaamheid, sociale eenzaamheid, crisis, en zingeving. Ik zet deze concepten hieronder uiteen, en maak, om het geheel te complementeren, soms een uitstap naar een verwant thema.

2.1 Homoseksualiteit

Om een vraag rondom eenzaamheid onder homoseksuelen te beantwoorden is het van belang om vast te stellen wanneer we vinden dat iemand hetero-, homo- of bi-seksueel is. Allereerst kijken we naar homoseksualiteit vanuit de zogenaamde ‘Queer Theory’ (Roseneil, 2002). Queer Theory is een richting binnen de genderstudies die zich richt op o.a. de seksuele voorkeur. De heersende gedachte over homoseksualiteit binnen de Queer Theory is dat de binaire oppositie van hetero- versus homoseksualiteit problematisch is. Allereerst omdat de oppositie twee verschillende groepen veronderstelt, wat polarisatie en discriminatie in de hand kan werken, en ten tweede omdat het twee afgebakende groepen vooronderstelt, wat geen recht doet aan de waarheid die complexer is. Binnen de Queer Theory is vastgesteld dat er niet zoiets is als een uniforme homo- of heteroseksueel (Roseneil, 2002, p. 28).

Homoseksualiteit is een containerbegrip, dat veel wijdere categorieën van homoseksualiteit behelst. Zo zijn de verschillen tussen seksuele, gender, etnische, politieke en gestileerde identiteiten binnen de homogemeenschap belangrijk, alsmede de zelfbenoemde groepen die een bepaalde identiteit uitdragen: butch vrouwen, femmes, otters, shemales, switchhitters muscle marry’s, biseksuelen, dragqueens, twinks, bears,1 en ga zo maar door (Roseneil, 2002,

p.29). Het is duidelijk dat de oppositie van hetero en homoseksueel niet meer geldig is. Waar de een dichter komt bij de stereotype homoseksueel, staat de ander hier ver van af. Dit heeft consequenties voor een ander dominant idee rondom homoseksualiteit: het ¨uit de kast

1 Deze termen behoeven enige toelichting maar blijken in de wetenschappelijke literatuur moeilijk vast te leggen. Voor de uitleg van deze termen heb ik mij verhaald op het homo-erotisch woordenboek van Arendo Joustra (2005), die een poging deed tot het samenvatten van termen rondom homoseksualiteit. Daarnaast heb ik diverse websites aangehaald, die allemaal iets anders beweren over deze termen (maar in de grote lijnen hetzelfde) en heb ik hier uit een keuze gemaakt.

Butch en femme: Butch en femme is een van oorsprong Engelstalig begrippenpaar dat in de lesbischesubcultuur wordt gebruikt om lesbiennes met opvallend masculiene en opvallend feminiene eigenschappen van elkaar te onderscheiden. De samenstelling 'butch/femme' wordt ook gebruikt om een type lesbische relatie mee aan te duiden, waarin de ene partner een mannelijk rolpatroon en de andere een vrouwelijk rolpatroon aanneemt.¨ (wikipedia)

Otter: Een slanke behaarde homo man.

Shemales: Een trans-vrouw met mannelijke genitaliëen.

Switchhitters: Een Engelse term voor een man die zich zowel seksueel inlaat met vrouwen als met mannen. (biseksueel) Musclemarry's: Een Engelse term voor een homo man met een zeer gespierd lichaam.

Biseksuelen: biseksualiteit is een geaardheid waarbij men zich aangetrokken voelt tot zowel mannen als vrouwen.

Dragqueens: Een man die zich glamoreus uitdost als een vrouw voor het optreden in het openbaar noemen we een dragqueen, let op, dit is anders dan de travestiet die zich anders kleedt dan verwacht wordt bij de eigen sekse (oppositioneel)

Twinks: Een zeer jong uitziende, slanke, niet behaarde homo man.

Bears: Een bear oftewel een beer betreft ¨een stevig gebouwde en behaarde man, vaak getooid met een snor en/of baard¨ (wikipedia) Beren hebben sinds 2014 ook een eigen pride in Nederland: de bearpride.

(15)

komen¨, oftewel de coming out. De coming out wordt veelal gezien als een lineair proces waarbij men na een periode van persoonlijk lijden tot een cruciaal moment van erkenning van de seksuele geaardheid komt. Dit verhaal eindigt vaak met een geruststellend einde, waarin men de geaardheid bestendigt door deze bekend te maken aan een al dan niet accepterende kring van intimi (Roseneil, 2002). Echter, het coming out verhaal is sterk geworteld in het idee van hetero- versus homoseksualiteit, waarbij een dominant beeld van wat

‘homoseksualiteit’ is meespeelt (Roseneil, 2002, p.32). Als we dit verhaal differentiëren, en het beeld van wat homoseksualiteit is bijstellen en niet meer stevig kunnen bestendigen, verandert dit het beeld van ‘uitkomen voor de homoseksualiteit’ ook. Want waar komt men dan eigenlijk voor uit?

Een andere manier waarbij getracht wordt vast te stellen wat homoseksualiteit is, is de Kinsey-schaal (Kinsey, 1948) (zie afbeelding 1.0). Deze schaal nuanceert het traditionele denken in opposities van hetero- en homoseksueel. Exclusieve heteroseksualiteit en exclusieve homoseksualiteit vormen de uiterste categorieën van deze schaal. De overige categorieën (1. vooral heteroseksueel, enkel incidenteel homoseksueel - 2. vooral

heteroseksueel, maar meer dan incidenteel homoseksueel - 3. gelijkheid in homoseksualiteit en heteroseksualiteit - 4. vooral homoseksueel maar meer dan incidenteel heteroseksueel - 5. vooral homoseksueel, enkel incidenteel heteroseksueel) vormen gradaties in de hetero- of homoseksualiteit, waardoor er meer ruimte voor verschillende ervaringen ontstaat dan in de

(16)

binaire oppositie van heteroseksualiteit versus homoseksualiteit.

Afbeelding 1.0

Een andere gedifferentieerde wijze om te kijken naar homoseksualiteit komt uit onderzoek van Klein et al. (1985). Onderzoeker Saskia Keuzenkamp (2012, p.10) beschrijft 'seksuele aantrekking, seksueel gedrag, seksuele fantasieën, emotionele voorkeur, sociale voorkeur, homoseksuele/heteroseksuele leefstijl en seksuele identificatie’. Mensen kunnen op deze verschillende dimensies volgens Klein in mindere of meerdere mate scoren, waardoor er een gedifferentieerd beeld ontstaat van homoseksualiteit (Bijvoorbeeld: X. leeft een

heteroseksuele leefstijl maar voelt zich ook seksueel aangetrokken tot hetzelfde geslacht). Zoals uit de schalen van Kinsey (1948) en Klein (1985) blijkt, is de seksuele en amoureuze voorkeur een complex verschijnsel. De doelgroep, die ik binnen dit complexe verschijnsel onderzoek, is afgebakend in paragraaf 3.1. -Onderzoekspopulatie.

2.1.1 Maatschappelijke situatie

Nu we een beter beeld hebben van wat we verstaan onder homoseksualiteit, is het interessant om te onderzoeken hoe de maatschappelijke positie van homoseksuelen eruit ziet.

(17)

vrijwel altijd naar voren als het meest homotolerante land ter wereld en op het gebied van rechtsgelijkheid is vrijwel elk verschil weggewerkt (Sandfort, 2005). Deze gegevens laten zich vertalen naar de heersende opinie in bevolkingsonderzoeken. Door de bevolking worden homoseksuelen over het algemeen positief geëvalueerd. Zo is een vriendschap sluiten met een homo geen probleem en ook een homoseksuele docent is prima. De emancipatiestrijd voor homo’s lijkt voltooid (Keuzenkamp, 2006) en de gangbare opinie onder de bevolking is dat homo’s ‘hun leven moeten leiden hoe zij dat zelf willen’. Maar hoewel de maatschappelijke houding in Nederland ten overstaan van homoseksuelen over het algemeen positief is (Kuyper et al, 2015 ; Keuzenkamp, 2006) kunnen we niet zeggen dat de tolerantie zomaar als

vanzelfsprekend kan worden genomen. Als het gaat om het ‘zien’ van homoseksualiteit en intimiteit tussen mensen van het gelijke geslacht roept dit weerstand en afwijzing op. ‘Zo neemt 41% van de bevolking aanstoot aan twee mannen die elkaar op straat zoenen, terwijl dat percentage slechts 13% is als het om een man en een vrouw gaat’ (Keuzenkamp, 2012, p.9). Vooral door sommige religieuze groepen, jongeren, en migranten, is er minder sprake van acceptatie van homoseksuelen (Huijnk, 2014 ; Keuzenkamp, 2011). Maatschappelijk gezien is het dus prima wanneer men homoseksueel is, maar homo’s mogen niet teveel ‘opvallen’ of zoals Keuzenkamp (2012) dit noemt ‘niet te ver uit de kast komen’. Het idee dat homo’s niet te ver uit de kast mogen komen, uit zich in subtiele homofobie (Navis, 2015). “Homofobie wordt gedefinieerd als negatieve houdingen, meningen of gedachtes over homoseksualiteit en impliceert niet zozeer een pathologische angst als wel een afkeer of onwetendheid” (Navis, 2015, p.6 ; Sandfort, 2005). Deze subtiele homofobie manifesteert zich bijvoorbeeld in het vanzelfsprekend aannemen dat iemand heteroseksueel is. Ook is er soms sprake van het meteen seksualiseren of het uiten van seksuele vooronderstellingen rondom de geaardheid. Een andere vorm van subtiele homofobie uit zich in de overtuiging dat er geen sprake meer is van discriminatie van homo’s en het dus de eigen schuld is van een homo als deze op een bepaalde manier moeite heeft met (opmerkingen over) de geaardheid (Kuyper & Bakker, 2006). Zolang homoseksuelen zich gedragen volgens de dominante (hetero) norm, zullen zij doorgaans weinig problemen hebben, en zal de weerstand vanuit de maatschappij gering blijven. Deze maatschappelijke houding maakt dat een grote groep homoseksuelen zich aanpast door bijvoorbeeld anders te praten, zich anders te kleden of te bewegen (meer 'hetero normatief') maar vooral komt naar voren dat veel homoseksuelen hun partner in het openbaar niet aanraken. Ook vermijden sommige homo’s soms bepaalde

(18)

de maatschappij invloed heeft op de gevoelens van eenzaamheid, vormt een aspect van dit onderzoek.

2.2 Vormen van eenzaamheid

Om beter zicht te krijgen op de eenzaamheid die leeft onder homoseksuelen is het van belang om te onderzoeken hoe verschillende vormen van eenzaamheid van elkaar onderscheiden kunnen worden. Hiervoor richten we ons op twee belangrijke auteurs: Moustakas (1972) die een onderscheid maakt tussen eenzaam zijn en alleen zijn, en McGraw(1995) die tien soorten eenzaamheid presenteert in zijn artikel.

2.2.1 Eenzaam of alleen?

De Amerikaanse psycholoog Clark Moustakas bracht in 1972 een boek uit met de titel

‘Loneliness and love’. Met het woordje and in deze titel maakt hij duidelijk, dat eenzaamheid en liefde twee afzonderlijke polen zijn. Moustakas (1972) stelt dat deze polarisatie leidt tot een vruchtbaar verlangen. Juist wanneer we eenzaam zijn ontstaat het verlangen naar de belangrijke ander en de behoefte om eenheid in het zelf te herstellen. Eenzaamheid roept de behoefte op tot verbinding met het zelf en de ander, is de hypothese die ten grondslag ligt aan de polarisatie. Deze polarisatie zegt al het een en ander over de eenheidsdefinitie van

Moustakas (1972). In de eenheidsdefinitie maakt hij een onderscheid tussen eenzaam zijn en alleen zijn. Alleen zijn, aldus Moustakas (1972), is een bewust verkozen toestand, een rationeel wilsbesluit. Alleen zijn is een proces, waarbij men gedurende dit proces ook weer terugkeert naar de ander. Hier tegenover zet hij eenzaamheid. Eenzaamheid is geen proces maar een toestand waarbinnen een radicale ommekeer plaats kan vinden, beslissend voor de innerlijke groei. Moustakas (1972) onderscheidt hierbij de meer negatieve ervaring en de meer positieve ervaring van deze eenzaamheid. Wanneer men op positieve wijze eenzaamheid ervaart, voltrekt de eenzaamheid zich als een stille bezinning, een harmonieuze eenwording met de omgeving, de natuur en het zelf. Aan de meer negatieve ervaring van eenzaamheid ligt vaak een gebeurtenis ten grondslag zoals verraad, verlatenheid, bedrog, ziekte, pijn en zelfs dood (Hartensveld, 2014). Deze gebeurtenissen kunnen leiden tot crises, die een mens terugwerpen op zichzelf en binnen deze eenzaamheid verregaande veranderingen teweeg brengen.

Het onderscheid tussen eenzaam zijn en alleen zijn is belangrijk voor dit onderzoek. Middels dit onderscheid krijgen we een scherper beeld van wat eenzaamheid is, en hoe de existentiële vorm hiervan de levens van homoseksuelen beïnvloedt. Om het begrip verder aan te scherpen kijken we ook naar de tien soorten eenzaamheid die McGraw (1995) onderscheidt.

(19)

2.2.2 Tien soorten eenzaamheid

De Amerikaanse filosoof John McGraw schreef in 1995 een artikel over eenzaamheid. Gevoed vanuit verschillende disciplines maakt hij een onderscheid in diverse soorten

eenzaamheid, die hij onderbrengt in een taxonomie. Bijzonder hoogleraar Anne Goossensen stipt het belang aan van deze taxonomie, zij stelt: ‘De kracht van het bespreken van deze soorten eenzaamheid is dat het woorden versterkt waarin ervaringen kunnen worden uitgedrukt, die het denken verruimen, zonder dit vast te zetten in categorieën’ (Goossensen, 2012, p.42). Voor het empirische gedeelte van dit onderzoek is deze taxonomie van belang, omdat er naast existentiële eenzaamheid ook andere vormen van eenzaamheid in de

interviews aan bod kunnen komen, die opgemerkt dienen te worden. De taxonomie beslaat tien vormen van eenzaamheid, maar we zouden ook kunnen spreken van negen soorten en één vorm van eenzaamheid die de andere negen overstijgt: eenzaamheid als het besef dat wij allen van elkaar gescheiden zijn, en derhalve in ons fundament eenzaam zijn. Deze afscheiding maakt dat de mens zich zeer nietig kan voelen in de eigen innerlijke ruimte, los van al het andere. McGraw (1995) noemt deze radicale afscheiding 'metafysische eenzaamheid'. De andere negen vormen van eenzaamheid die hij onderscheidt zal ik hier weergeven. De volgorde van weergave geeft niet het belang weer, maar is alfabetisch.

Communicatieve eenzaamheid. Wanneer men deze vorm van eenzaamheid ervaart is men niet in staat om goed contact te leggen, dit kan zijn door bijvoorbeeld een gebrek aan sociale vaardigheden, sociale intelligentie of door moeite met het delen of uitdrukken van gevoelens. Hierdoor kan men geen intieme of betekenisvolle banden aangaan en is men eenzaam.

Culturele eenzaamheid. Binnen deze vorm van eenzaamheid wordt men uitgesloten door een identiteitskenmerk, we kunnen hierbij denken aan het behoren tot een etnische minderheid, of aan bijvoorbeeld homoseksuelen en andere seksuele minderheden. Deze vorm van

eenzaamheid is opvallend omdat deze extern wordt afgedwongen. Men wordt geïsoleerd op grond van bepaalde kenmerken, wat eenzaamheidsgevoelens met zich meebrengt.

Emotionele eenzaamheid. Men raakt emotioneel eenzaam als men niet seksueel of romantisch intiem kan zijn, of wanneer men niet in staat is om dergelijke intimiteit als betekenisvol te zien.

Epistemologische eenzaamheid. Hierbij gaat het om gezien en erkend worden. Wie niet gezien of erkend wordt, kan het gevoel krijgen niet te bestaan. Goossensen zegt hierbij: ‘Epistemologische eenzaamheid gaat ook over wat niet gezien wil of niet getoond kan worden’ (Goossensen, 2012, p.42).

(20)

Ethische (morele) eenzaamheid. Deze eenzaamheid is de keerzijde van het gaan van ‘de eigen weg’. Wanneer men ingaat tegen het conventionele en de conformistische indeling van wat goed is en wat slecht is, en men de eigen morele vrijheid benut, kan dit eenzaamheid opleveren.

Existentiële eenzaamheid. McGraw (1995) gebruikt maar weinig woorden om deze vorm van eenzaamheid te beschrijven (hier ga ik verder op in bij 2.5). Hij beschrijft existentiële

eenzaamheid als de ervaring dat men radicaal is afgescheiden van de ander. Deze definitie heeft ook veel te maken met de dood: men wordt alleen geboren en men sterft alleen.

Kosmische eenzaamheid. Deze vorm van eenzaamheid doet sterk denken aan de metafysische eenzaamheid. Men is eenzaam in het besef slechts een klein onderdeel te zijn in het eindeloze universum, en voelt zich hier in verloren. Deze eenzaamheid wordt negatief geduid: men is niet meer in staat betekenis te geven aan relaties en het leven. De wereld is een vijandige plek waarin de mens betekenisloos is.

Ontologische eenzaamheid. Een vorm van eenzaamheid die diep ingrijpt in het ‘zijn’. Men weet niet meer hoe betekenis te vinden in het zelf, en raakt vervreemd van zichzelf. Deze eenzaamheid kan wel veroorzaakt worden door een verlaten van anderen, en kan leiden tot bijvoorbeeld depressie.

Sociale eenzaamheid. Een gebrek aan kwalitatieve contacten, aan een netwerk. De behoefte hier aan wordt niet vervuld. Deze definitie van eenzaamheid, is zoals eerder beschreven, de meest dominante in onderzoeken naar eenzaamheid. Het maakt eenzaamheid tot een meetbaar concept. Hoe deze definitie er verder uit ziet wordt uiteen gezet in de volgende paragraaf. 2.3 Sociale eenzaamheid

Om het ontstaan van de definitie van sociale eenzaamheid te plaatsen, is het belangrijk om te begrijpen uit welke traditie deze voortkomt. Het concept eenzaamheid staat in een ver

teruggaande traditie waarin het telkens anders is benaderd. Twee belangrijke theoretische benaderingen komen voort uit de psychologie. Deze benaderingen zijn allebei

interactionistisch. In deze benaderingen gaat men er van uit dat ‘eenzaamheid het resultaat is van persoonlijke en situationele factoren die elkaar wederzijds beïnvloeden’ (Machielse, 2012, p.25). De eerste benadering is de deficietbenadering. In deze benadering wordt gesteld dat bij het ontbreken van bepaalde soorten relaties, eenzaamheid zich ontwikkelt (Dykstra & Fokkema, 2001; Machielse, 2012). De deficietbenadering is gebaseerd op de benadering van de psycholoog Robert Weiss (1973) en zal ik verderop uiteen zetten. De tweede benadering is de ‘cognitieve benadering waarin eenzaamheid wordt gezien als het gevolg van een

(21)

Perlman en Peplau (1982) zijn twee vooraanstaande psychologen die zich scharen onder deze cognitieve interactionistische benadering. Zij schreven in 1982 een theorie waarin ze de eenzaamheid duiden als een gevolg van ‘een discrepantie tussen de gewenste en de feitelijk aanwezige relaties’ (Machielse, 2012). Hiermee spreken zij dus niet over het aantal relaties, maar gaan ze in op de gewenste kwaliteit van deze relaties, en het lijden dat voortkomt uit het niet bereiken van de gewenste mate van nabijheid van contact.

Beide benaderingen hangen dus samen met relaties, de kwaliteit of het ontbreken daarvan. De dominante sociale definitie van eenzaamheid, zoals uiteengezet door Van Tilburg en de Jong Gierveld (2007) richt zich hier ook op.

Van Tilburg en de Jong Gierveld (2007) publiceerden in 2007 het boekje ‘Zicht op

eenzaamheid’. Dit boekje is het resultaat van een langlopend onderzoek naar eenzaamheid, en is geschreven om tot mogelijke eenzaamheidsinterventies te komen.

In het boekje maken zij allereerst een onderscheid tussen sociale en emotionele eenzaamheid, dit onderscheid ontlenen zij aan de Amerikaanse psycholoog Robert Weiss (1973). Het onderscheid ziet er als volgt uit: emotionele eenzaamheid is volgens hen ‘het subjectief ervaren van een sterk gemis rond de afwezigheid van een intieme relatie’ (van Tilburg en de Jong Gierveld, 2007, p.14). Deze vorm van eenzaamheid kan enkel opgelost worden door het aanhalen van deze relatie of het opbouwen van een nieuwe intieme band. Naast emotionele eenzaamheid spreken zij van sociale eenzaamheid. Sociale eenzaamheid is ‘het subjectief ervaren gemis van betekenisvolle relaties met een bredere groep van mensen om je heen’ (Van Tilburg en de Jong Gierveld, 2007, p.14). Hierbij geeft hij aan dat deze eenzaamheid bijvoorbeeld voorkomt na een verhuizing. Deze vorm van eenzaamheid kan niet opgeheven worden door bijvoorbeeld een nieuwe intieme band met een partner.

Beide vormen die Van Tilburg en de Jong Gierveld (2007) omschrijven zijn onvrijwillig en worden gekenmerkt door tekort aan contacten of een gebrek aan

betekenisvolle persoonlijke relaties. De overkoepelende definitie die de auteurs dan ook geven aan eenzaamheid is: ‘het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties’ (Van Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007, p.14). Eenzaamheid betekent hier dus de afwezigheid of afscheiding van een waardevolle ander. Eenzaamheid duidt hier op een gebrek waaraan ‘gewerkt’ kan worden. Echter, de auteurs stellen niet dat er een één op één relatie is tussen het netwerk en de eenzaamheid (Van Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007, p.33). Zij maken ter verduidelijking van deze stellingname nog een onderscheid, namelijk tussen objectieve en subjectieve isolatie. Dit onderscheid is met name gericht op sociale eenzaamheid, die tevens centraal staat in de definitie die zij geven.

(22)

Objectieve (sociale) isolatie gaat over het daadwerkelijke (grote of kleine) netwerk, het waarneembare gebrek aan contact met mensen. En subjectieve isolatie gaat over de mate waarin men zich wel of niet eenzaam voelt, de ervaring van het gemis. Deze typen hebben zij weergegeven in een model waarmee zij trachten te voorspellen of er een toenemende kans is op sociaal isolement (zie afbeelding 2.0). De vier typen die zij onderscheiden met een grotere kans op sociale eenzaamheid en weergeven in het model, zijn:

A: Sociaal weerbaren. Deze categorie bestaat uit niet-eenzame mensen met een groot netwerk van relaties. De onderzoekers denken dat een groot deel van de bevolking onder deze

categorie te plaatsen valt (Van Tilburg & De Jong-Gierveld, 2007, p.34). De tegengestelde categorie aan A is D.

B: Contactarmen: Deze categorie bestaat uit mensen met een klein netwerk van relaties, die hier goed mee kunnen leven en tevreden mee zijn. Dat het netwerk klein is, betekent voor hen niet automatisch dat zij zich eenzaam voelen.

C: Eenzamen: Deze categorie is ondanks de grootte van het netwerk toch eenzaam.

Verklaringen worden door Van Tilburg & De Jong-Gierveld (2007) gezocht in de kwaliteit van het netwerk: wellicht is er veel ruzie binnen dit netwerk, of te weinig ondersteuning. D: Sociaal geïsoleerden. Deze categorie is tegengesteld aan categorie A. Wanneer men een klein netwerk van relaties heeft, valt vaak te voorspellen dat men derhalve ook eenzaam is.

(23)

Typen van isolatie Groot netwerk van relaties Klein netwerk van relaties Niet eenzaam (A) Sociaal weerbaren (B) Contactarmen

Eenzaam (C) Eenzamen (D) Sociaal geïsoleerden Afbeelding 2.0: Vier typen van isolatie op basis van een combinatie van subjectieve isolatie (wel of niet eenzaam) en objectieve isolatie (klein of groot netwerk).

Eenzaamheid is in dit model in een meetbaar concept gevangen, dat gericht is op interventie. Type C en D worden centraal gesteld binnen deze interventies. Door Van Tilburg & De Jong-Gierveld (2007) worden op basis van dit model tal van interventies voorgesteld om de eenzaamheid te ‘bestrijden’ (Jorna & Voois, 2014). Informatie over deze interventies kan gevonden worden in bijlage 1. Echter, uit onderzoek is gebleken dat veel sociale interventies die gericht zijn op het bestrijden van de eenzaamheid, niet werken. Tevens is de omvang van het eenzaamheidsprobleem onveranderd gebleven (Fokkema & Van Tilburg, 2005). Het is dus de vraag of deze sociale eenzaamheidsdefinitie en de daar uit voortkomende interventies, de juiste richting weg wijzen in het omgaan met eenzaamheid.

Wanneer we deze sociale eenzaamheidsdefinitie in verband brengen met de eerder beschreven onderverdeling in eenzaamheid van McGraw (1995) en Moustakas (1972), vallen er gelijk zaken op. Als we de (sociale) eenzaamheidsdefinitie van Van Tilburg en De Jong-Gierveld (2007) in het kader van McGraw (1995) plaatsen, zien we dat deze een onderdeel behelst van de taxonomie. Dat de sociale eenzaamheidsdefinitie enkel een onderdeel is van eenzaamheid maakt niet dat we haar direct moeten verwerpen. De intentie is eerder om deze te

complementeren met het ‘innerlijke’ aspect zoals Moustakas (1972) beschrijft. Het is dus van belang om ons te richten op een ander soort eenzaamheid, dat recht doet aan deze ervaringen en het proces dat hiermee gepaard gaat, namelijk de existentiële eenzaamheid.

2.4 Existentiële eenzaamheid 2.4.1 Geschiedenis

De term existentiële eenzaamheid verschijnt voor het eerst in de geschriften van de eerder geïntroduceerde Moustakas (1961). Alvorens deze term door Moustakas werd geëxpliciteerd, verscheen deze al wel in de literatuur, maar werd meer impliciet en breed aangeduid als ‘eenzaamheid’. We zien de term eenzaamheid terugkomen in bijvoorbeeld het werk van Sullivan (1955), Burton (1961), Fromm (1956) en Von Witzleben (1958). Sinds Moustakas’ (1961) beschrijving is de term existentiële eenzaamheid verder doordacht en in verschillende studies belicht. Zo werd deze term onder andere zichtbaar in de taxonomie van McGraw

(24)

(1992, 1995) maar ook werd de term in een klinisch psychologische context geplaatst door Carter (2003). En in 2002 werd door de onderzoekers Mayers, Khoo & Svartberg (2002) een poging gedaan om de ervaring van existentiële eenzaamheid te kwantificeren. Zij ontwierpen een schaal om de existentiële eenzaamheid te meten. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat deze poging zinloos is en dat sommige begrippen niet te kwantificeren zijn. Zo stelt de psycholoog Lasgaard ‘There is an agreement within loneliness research, that loneliness is a subjective emotion. This has made it difficult to set up external criteria for measuring the phenomenon. This means that observing or manipulating loneliness in a lab setting is very difficult if not impossible’ (Sønderby, 2013, p.7 ; Lasgaard, 2010). De psycholoog Jacobsen richt zich op existentiële elementen in de positivistische wetenschapstraditie en stelt:

‘Because existentialism is very philosophical it is not very scientific in a positivistic sense of the word and therefore not very concerned with validity and reliability when it comes to research data’ (Sønderby, 2013, p. 12 ; Jacobsen, 2007). Uit deze beschrijvingen blijkt dat een dergelijk begrip niet makkelijk te vangen is in kwantitatief onderzoek. We zullen onze kennis over deze vorm van eenzaamheid dus op een andere wijze moeten verkrijgen. Om het concept beter te begrijpen richten we ons op enkele belangrijke auteurs.

2.4.2. Belangrijke auteurs

Medisch filosoof Eric Ettema (2012) merkt op dat het concept existentiële eenzaamheid veel onduidelijkheid kent, maar dat er onder dit begrip een ‘basale betekenisstructuur’ (Ettema, 2012, p. 151) te ontwaren valt. In deze structuur zijn drie dimensies te onderscheiden. Ten eerste ‘de menselijke natuur’: de mens is van nature in zijn lichaam en bewustzijn

afgescheiden van anderen. Ten tweede beschrijft hij existentiële eenzaamheid als ‘een

ervaring’. Deze ervaring is de bewustwording van de afgescheidenheid. En ten derde stelt hij dat existentiële eenzaamheid kan worden beschreven als ‘een proces van innerlijke groei’. Hiermee verwijst hij naar de potentie tot ontwikkeling die zich ontvouwt wanneer men ‘doorheen de ervaring van existentiële eenzaamheid gaat’ (Ettema, 2012, p.151). Ik leen deze drie dimensies van de basale betekenisstructuur om de opvatting van andere auteurs te

ordenen.

2.4.3 Existentiele eenzaamheid als menselijke natuur

Om existentiële eenzaamheid als inherent aan de menselijke natuur te verkennen, gaan we om te beginnen ten rade bij de Amerikaanse psychiater Irvin Yalom, die de existentiefilosofie toepast in zijn psychotherapeutisch werk en boeken schrijft over existentiële en

(25)

Psychotherapy (Yalom, 1980) waarin hij vier existentiële gegevenheden die inherent zijn aan het menselijk leven expliciteert. Deze existentiële gegevenheden zijn:

1) sterfelijkheid: de onvermijdelijkheid van de dood.

2) vrijheid: de vrijheid om ons leven te creëren en ons te ontwikkelen zoals wij dat wensen. 3) zingeving: de wereld is immanent, de zin in het menselijk leven zal hiermee intrinsiek gevonden moeten worden, daar er geen extrinsieke zin of betekenis bestaat.

Ten slotte 4) eenzaamheid: een essentiële afscheiding. Op dit laatste element richten wij ons nu. Yalom gebruikt eerst de term ‘isolement’ wanneer hij spreekt over deze essentiële afscheiding. Hij noemt drie vormen van isolement. De eerste vorm van isolement is inter-persoonlijk isolement. Deze vorm lijkt sterk op de geschetste sociale definitie van Van

Tilburg & De Jong-Gierveld (2007). Het gaat binnen deze vorm om het afgescheiden zijn van de medemens. Inter-persoonlijk isolement is eenzaam zijn omdat de ander er niet is. De tweede vorm die Yalom onderscheid is intra-persoonlijk isolement. Bij deze vorm van isolement vertrouwt de persoon zichzelf niet. Er wordt hierbij getwijfeld aan de eigen behoeften en gevoelens, en men maakt geen plaats voor de eigen verlangens. Bij

intra-persoonlijk isolement ervaart men zichzelf niet als een autonoom mens. De derde vorm is het existentiële isolement of de existentiële eenzaamheid. Yalom bedoelt hiermee dat we

fundamenteel afgescheiden zijn van de ander: mens zijn betekent alleen zijn. De afscheiding is dus inherent aan de menselijke natuur. Zelfs bij de meest bevredigende interpersoonlijke relaties bestaat er een onoverbrugbare kloof tussen het ‘ik’ en ‘de ander’. Yalom stelt dat we in ons afgescheiden zijn verantwoordelijk zijn voor onze eigen keuzes, de richting die we inslaan in het leven en de manier waarop we het beschouwen. In situaties van crisis, aldus Yalom, kan het besef van onze existentiële eenzaamheid toeslaan. Dit gegeven licht ik verder toe in paragraaf 2.5. Om Yalom’s ideeën beter af te zetten tegenover Moustakas en McGraw’s onderverdelingen in eenzaamheid, heb ik een weergave gemaakt van hoe deze theorieën mogelijk op elkaar aansluiten. Zie afbeelding 3.0.

(26)

Afbeelding 3.0

Ook de onderzoeker Carter (2003) spreekt over existentiële eenzaamheid als menselijke natuur. Carter (2003) stelt dat eenzaamheid niet is wat we tekort komen, maar dat wat we zijn. Het is een existentieel fundament van ons bestaan, een ontologie die voorwaardelijk is om een coherent menselijk leven te kunnen leven. Carter beschrijft ook wat we met dit onderdeel van onszelf doen: we verbergen onze eigen diepe eenzaamheid voor elkaar. Carter (2003) geeft aan dat wanneer wij eenzaamheid niet zouden verbergen, maar zouden delen en van elkaar verstaan, dit ons wederzijds begrip van elkaar kan verdiepen. Zij drukt het belang uit van het verstaan van eenzaamheid als inherent aan de menselijke conditie.‘To regard loneliness as abnormal is to misunderstand its vital purpose in our lives: to discover and accept who we are, and to reconcile ontological claims of human finitude with our needs for personal connection and spiritual transcendence. The existential perspective, (...) regards loneliness as intrinsic to what it means to be human’ (Carter, 2003, p.1).

Ook de theoloog Paul Tillich (1963) ziet eenzaamheid als een existentieel facet van de menselijke natuur. Dit facet uit zich in persoonlijke en spirituele groei. Eenzaamheid is volgens Tillich (1963) een menselijke bron van creativiteit en verhoogd bewustzijn van het zelf. Vanuit dit zelf kan men verbinding maken met anderen of met God. Tillich (1963) beschrijft de moed die nodig is om deze eenzaamheid te betreden: want eenzaamheid is niet alleen een ontologisch concept, maar ook een ethische realiteit die betreden kan worden (zie ervaring, 2.6.4). Vanuit deze realiteit en ontologie wordt men wie men is: een authentiek zelf.

2.4.4 Existentiële eenzaamheid als een ervaring

Naast eenzaamheid als inherent aan de menselijke natuur, bestaan er ook opvattingen waarin eenzaamheid geschetst wordt als ervaring. We lazen eerder al over Paul Tillich (1963) die

(27)

eenzaamheid zowel als facet van het menselijk bestaan duidt (zie vorige paragraaf) alsmede eenzaamheid als ervaring. Ik ga hier in op Tillich’s eenzaamheid als ervaring. Tillich (1963) maakt hierbij een onderscheid tussen loneliness en solitude. Welke van deze twee ervaringen wij aangaan is bepalend voor hoe wij in het leven staan, en in welke mate we verbonden zijn. Wanneer wij eenzaam (lonely) zijn, aldus Tillich (1963), zijn wij enkel in contact met anderen om de eenzaamheid te bestrijden. De mensen die in loneliness leven, leven zonder verbinding met God, en in zonde: ze bewegen zich van de ene externe prikkel naar de andere en trachten de eenzaamheid zo niet onder ogen te hoeven komen. In eenzaamheid leven op deze wijze, is leven zonder zingeving. Solitude daarentegen is een krachtige ervaring volgens Tillich (1963). Het is een ervaring van verbinding met het zelf, en met het Goddelijke. Vanuit deze

bestaanservaring en verbinding met het zelf en het hogere kan men zingeving ervaren. Deze zingeving is een vruchtbare bodem om rijke relaties aan te gaan met belangrijke anderen.

Andere belangrijke auteurs die spreken over de eenzaamheid als ervaring zijn Jorna en Voois (2014). Zij ontvouwen in hun boek een gedetailleerd portret van existentiële

eenzaamheid. Allereerst beredeneren Jorna en Voois (2014) dat wanneer wij eenzaamheid beschouwen als een probleem dat opgelost kan worden door allerlei modellen, die

voortkomen uit sociologisch onderzoek, we ingaan op wat er niet is in plaats van wat er aan potentieel in de eenzaamheid ligt. Zij beschouwen eenzaamheid als een existentiële realiteit, die tot de inhoud van ieders bestaan behoort. Existentiële eenzaamheid beschrijven zij als een ‘individueel ervaren diepe innerlijke eenzaamheid’ (Jorna & Voois, 2014, p.15). Ieder mens is volgens de schrijvers in zijn diepste ‘zijn’ afgescheiden van de ander. Wanneer men

existentieel eenzaam is, ervaart men deze afscheiding. Binnen deze afscheiding ervaart men een unieke innerlijke ervaring die een ‘katalysator kan zijn van zelfwording en zinvinding’ (Jorna & Voois, 2014). Hiermee raken de auteurs ook aan het concept als proces van innerlijke groei. Deze eenzaamheid is volgens de schrijvers iets wat niet makkelijk toe te laten, maar tegelijkertijd onontkoombaar is.

2.4.5 Existentiële eenzaamheid als een proces van innerlijke groei

Naast eenzaamheid als menselijke conditie, en eenzaamheid als ervaring, is eenzaamheid ook te begrijpen als een proces van innerlijke groei. De door filosoof Jan Bor (2012) breed

uitgemeten ervaringen met eenzaamheid, zijn illustratief voor eenzaamheid als een proces van innerlijke groei. Aan de hand van deze ervaringen beschrijft hij existentiële eenzaamheid als iets dat ‘op iets heel dieps in ons binnenste wijst [...] iets heel bijzonders. Het is een grote gift’ (Bor, 2012). In tal van voorbeelden beschrijft hij hoe hij de eenzaamheid heeft ervaren. Binnen dit ervaringsproces beschouwt hij eenzaamheid als de voorwaarde om te ontwikkelen,

(28)

eenzaamheid als de poort naar het innerlijk. Het proces van Bor (2012) beschrijft de

toenemende sensitiviteit en ontvankelijkheid en uiteindelijk de zinvinding waartoe men kan komen na het verduren en doorkomen van eenzaamheid. Een stap binnen dit proces is het vertrouwen dat langzaam groeit. Bor (2012) noemt dit het before thinking (Bor, 2012, p.145). Geleid door gewaarwordingen uit zijn eigen Zen-praktijk beschrijft Bor (2012) hoe hij stappen neemt in de eenzaamheid, en hoe zijn before thinking vorm krijgt. Met before thinking bedoelt hij een eindeloos vertrouwen, dat een immense vrijheid meebrengt. Dit eindeloze vertrouwen gaat vooraf aan alle rationele en cognitieve activiteit. Deze activiteit dient losgelaten te worden, evenals al het andere. Want als we al hetgeen waar wij aan vast houden loslaten in het proces -aldus Bor- vallen we niet te pletter, verzinken we niet in duisternis maar gaan wij door de existentiële eenzaamheid heen: 'je valt in die vrijheid die je in de grond bent’ (Bor, 2012, p.145). Hij wijst hiermee op iets dat wij in onze diepste kern zijn: vrij, en daarmee verbonden. Want, stelt Bor (2012) wanneer men zich ontworstelt aan alle verwachtingen, is men vrij en daarmee paradoxaal genoeg opnieuw verbonden met de wereld. Als wij door de existentiële eenzaamheid heen gaan, komen wij tot een proces van innerlijke groei en beseffen we ons onze onherroepelijke verbondenheid. Deze verbondenheid noemt Bor (2012) de zin. De zin zit in het besef van ‘de diepe verbondenheid met alles en iedereen’ (Bor, 2012, p.146).

Andere auteurs die existentiële eenzaamheid schetsen als een proces van innerlijke groei zijn Ettema, Derksen en Van Leeuwen (2010). Zij stellen: ‘de menselijke conditie van het

fundamenteel afgescheiden zijn van anderen manifesteert zich in de ervaring van

eenzaamheid; de ervaring van eenzaamheid kan vervolgens leiden tot een innerlijke groei, die op zijn beurt gegrond is in de menselijke conditie’ (Ettema, 2012, p.100 ; Ettema, Derksen en Van Leeuwen, 2010). We zien dus dat er volgens Ettema, Derksen en Van Leeuwen sprake is van een wisselwerking. De ervaring van deze wisselwerking is de aanzet tot innerlijke groei waarin mensen een positieve betekenis toedichten aan het leven dat zij leiden en hetgeen zij meemaken. De werkelijkheid van het leven wordt middels de existentiële eenzaamheid dus van betekenis voorzien (Ettema, 2012).

Nu we aan de hand van de basale betekenisstructuur van Ettema (2012) existentiële

eenzaamheid als menselijke natuur, als ervaring en als proces van innerlijke groei begrijpen, is het van belang voor het empirische gedeelte van dit onderzoek ons te verdiepen in de crisis die ten grondslag kan liggen aan de existentiële eenzaamheid.

(29)

2.5 Crisis

Zoals we eerder al lazen bij Moustakas (1972) ligt er een crisis ten grondslag aan de existentiële eenzaamheid. In deze paragraaf wil ik dieper ingaan op wat deze crisis is en inhoudt. Hiervoor gebruik ik o.a. de beschreven auteurs uit de vorige paragrafen, die allen spreken over een crisis, die inherent is aan de existentiële eenzaamheid.

Om te begrijpen wat een crisis is, richten we ons allereerst op de existentie filosoof Otto Bollnow (1959). Bollnow geeft aan dat een crisis een onderbreking is van het normale leven. Deze onderbreking werpt zich met een zo hevige intensiteit op, dat het gehele leven zoals het is, op het spel lijkt te staan. Bollnow definieert ‘Crises are events that due to their critical and dangerous nature stand out from the continuous flow of life in general’ (Bolnow, 1966, p.9). Crises kunnen voorkomen in verschillende levensgebieden: gezondheid, relaties, waarden, intellectuele capaciteiten etc. Maar volgens Bollnow (1959) kennen al deze verschillende crises drie gedeelde kenmerken: 1) een breuk met het verleden, 2) een externe aanleiding die het dagelijkse leven verstoort en 3) de oude levenspatronen geraken onbruikbaar en een nieuw patroon, dat niet kan ontstaan uit het oude, moet worden gevormd. Om te begrijpen hoe crises en eenzaamheid met elkaar samenhangen, richten we ons op Yalom (1980). Yalom (1980) stelt dat eenzaamheid iets is wat ons overkomt aansluitend aan een crisis. Het is hetgeen dat door de crisis bloot komt te liggen en leidt tot nadenken en richting geven aan het eigen leven. In situaties van crisis -aldus Yalom- kan het besef van onze existentiële eenzaamheid

toeslaan. Dit besef kan leiden tot het bewust richting geven aan het leven, en nadenken over wie men werkelijk is en hoe men een zinvol leven kan leiden.

Erikson schrijft over crises als inherent aan onze ontwikkeling. Volgens Erikson verloopt de ontwikkeling van elk individu volgens een vaststaand schema. Elke periode in het leven kenmerkt een bepaalde ontwikkelingsfase, waarin een individu een bepaalde

ontwikkelingstaak al dan niet volbrengt. Hoewel er veel verschillende ontwikkelingstheorieën zijn, richt de theorie van Erikson zich op de verschillende crises die doorgemaakt moeten worden in de door hem geschetste acht levensfasen (Marcoen, Grommen, Van Ranst, 2006). ‘Erikson beschrijft elke psychosociale crisis als een spanning tussen de positieve en de negatieve pool van een tegenstelling of antinomie, spanning die telkens moet worden opgelost.’ (Marcoen, Grommen, Van Ranst, 2006, p.204). Kortom, het individu moet een juiste positie vinden tussen de twee polen die inherent zijn aan de levensfase waarin het zich bevindt. Het resultaat hiervan noemt Erikson een ‘deugd’. Een deugd kan een belangrijke

(30)

krachtbron zijn in het goed doorlopen van een volgende levensfase. Onderstaand in afbeelding 4.0 zien we de levensfasen schematisch weergegeven.

Fase Leeftijd Levenstaak Deugd

Zuigelingenfase Geboren tot 18 maanden

Vertrouwen vs fundamenteel wantrouwen

Hoop

Peuterleeftijd 18 maanden tot 3 jaar Autonomie versus schaamte en twijfel

Wil

Kleuterleeftijd 3 tot 5 jaar Initiatief versus schuldgevoel Doelgerichtheid Basisschoolleeftijd 6 tot 12 jaar Vlijt versus minderwaardigheid Competentie Adolescentie 12 tot 18 jaar Identiteit versus

identiteitsverwarring

Trouw

Vroege volwassenheid

18 tot 35 jaar Intimiteit versus isolement Liefde

Middelbare volwassenheid

35 tot 55-65 jaar Generativiteit versus stagnatie Zorg

Late

volwassenheid

55-65 tot de dood Ego-integriteit versus wanhoop Wijsheid

Afbeelding 4.0

Zoals op afbeelding 4.0 te zien is, wordt de fase van 18 tot 35 jaar gekenmerkt door spanning tussen de polen intimiteit versus isolatie. In deze fase is het individu bestemd voor het

aangaan van intieme relaties of het nauw betrokken zijn bij interessante werk- en ontwikkelingsactiviteiten. Als het individu niet slaagt in het vervullen van deze

ontwikkelingstaak of worstelt met het zelf ten opzichte van deze intimiteit, beweegt hij naar de pool van ‘isolement’. Deze pool behelst de moeilijke ervaring van geïsoleerd zijn, alleen zijn en eenzaam zijn op alle mogelijke wijzen. De deugd van de liefde wordt gegenereerd bij ‘de realisatie van intieme betrokkenheid op wie en wat het leven tot vervulling brengt, gepaard aan het vermogen tot constructief alleen zijn’ (Marcoen, Grommen, Van Ranst, 2006, p.207). In dit spanningsveld, tussen intimiteit en isolatie, bevindt mijn vraag rondom existentiële eenzaamheid zich.

De crisis wordt door de overige auteurs in metaforen beschreven. Zij beschrijven elk op geheel eigen wijze hoe de crisis de katalysator kan zijn voor existentiële eenzaamheid. Zo lezen we bij Jorna en Voois (2014) dat de existentiële eenzaamheid kan ontspringen uit een ingrijpende gebeurtenis of een reeks gebeurtenissen in het leven van een persoon. Zij noemen dit een breukervaring. Een dergelijke breukervaring scheidt iemand van het leven zoals hij dit kent en creëert een ‘open wond die de opening blijkt te zijn naar het eigen innerlijk [...] een onvoorziene opening van het innerlijk die de persoon op de meest directe wijze confronteert

(31)

met zijn bestaan, met het bestaan: het begin van een eigen weg’ (Jorna & Voois, 2014, p.47). Met deze metafoor wijzen Jorna en Voois op een breuk die het leven in al haar

vanzelfsprekendheid laat verdwijnen, een breuk die een mens het gevoel geeft dat hij er helemaal alleen voor staat. Een breukervaring is volgens hen niet iets wat men kan forceren, maar is een ervaring die onomkeerbaar maakt dat een persoon naar het eigen innerlijk, de eigen verlangens gaat luisteren. In de breukervaring richt men zich op het eigen innerlijk en kan men zo komen tot de eigen zinvolle weg. Existentiële eenzaamheid volgens Jorna en Voois (2014) ontstaat dus uit het eigen leven en wanneer men deze eenzaamheid onder ogen ziet en betreedt kan het leiden tot een proces van innerlijke groei.

Ook bij Bor (2012) zien we de crisis die inherent blijkt aan de existentiële eenzaamheid. Hij gebruikt de metafoor: ‘de innerlijke afgrond’ (Bor, 2012, p.140). Hij beschrijft deze in de traditie van het Zenboeddhisme waarin men de eigen fundamenten tracht te laten wegvallen. In de afgrond die zich dan opent begeeft men zich. Niet voor altijd, men keert weer terug naar het concrete leven. De afgrond is een metafoor voor zelfinkeer. De inkeer ‘leidt tot een verkenning van je innerlijke landschap [...] en daarmee tot een heel nieuwe blik op de wereld’ (Bor, 2012, p.141).

Jorna (2012) beschrijft de crisis als een ‘gaan zien’. Hij beschrijft aan de hand van een

illustratie hoe de eenzame mens door de gesprekken met de humanistisch geestelijk verzorger langzaam aan bij de plek der moeite komt. Door in de diepte van die plek af te dalen komt de existentie bloot te liggen, en moet de neiging tot zelfbehoud worden losgelaten (de crisis). Anbeek (2014) spreekt tevens over crisis, zij gebruikt voor deze crisis de term

‘contrastervaring’. Zij stelt dat er na een crisiservaring een contrast is tussen hoe het leven was, en hoe het leven is. Binnen dit contrast gaat men onderzoeken wat men waardevol vindt. Constrastervaringen zijn volgens Anbeek niet per definitie positief of negatief maar kennen iets van beide kanten: de positieve contrastervaring is bijvoorbeeld verwondering,

verliefdheid, liefde, schoonheid een gevoel van verbinding. Een negatieve contrastervaring hangt samen met bijvoorbeeld een breuk, een scheiding. Deze contrastervaringen maken dat de bestaande interpretatiekaders niet meer geldig zijn en de werkelijkheid op een andere wijze wordt beleefd. 'Contrastervaringen leiden vrijwel altijd tot een proces van heroriëntatie omdat een mens niet zonder vaste grond onder de voeten kan blijven leven' (Anbeek 2014). Uit de contrastervaringen doemen levensvragen en bestaansvragen op die leiden tot deze heroriëntatie. Het stellen van deze levensvragen en bestaansvragen kan zingevend zijn.

(32)

De verschillende definities naast elkaar plaatsend zien we dus dat de crisis een breuk betekent, een verwijdering van het leven zoals men dat kent, die doorgaans noopt tot een nieuwe afstemming op het leven met uitzicht op een potentieel verrijkende verbinding met het leven en het zelf.

2.6 Terugblik

In de laatste paragrafen heb ik beschreven welke geschiedenis vooraf is gegaan aan

existentiële eenzaamheid, en welke opvattingen er bestaan over deze vorm van eenzaamheid. We hebben gezien dat de existentiële crisis vele beschrijvingen kent maar vooraf gaat aan de existentiële eenzaamheid die maakt dat de mens idealiter naar ‘binnen’ kijkt. Tevens hebben we gezien wat de existentiële eenzaamheid als onontkoombaar bestaansgegeven ons te bieden heeft. Zo kan het ervaren en aanvaarden van existentiële eenzaamheid ‘geleider en

leermeester’ (Jorna, 2012, p.136) zijn. Zo kan de existentiële eenzaamheid maken dat we onszelf overstijgen (Ettema, 2012). Maakt deze eenzaamheid dat we werkelijk toekomen aan onze verlangens en aan contact (Jorna, 2012). Deze is een bron van creativiteit en verhoogd bewustzijn van het zelf (Tillich, 1963) en een verbinding met het zelf en God (Tillich, 1963). De eenzaamheid maakt dat we in overgave leren leven en onze drang tot zelfbehoud weten los te laten (Bor, 2012) en kan er voor zorgen dat de autonomie van een persoon tot uitdrukking komt (Machielse, 2012). Ook kan de eenzaamheid leiden tot existentiële zingeving (Ettema, 2012). We zien dat de er binnen de existentiële definitie van eenzaamheid niet enkel ruimte is voor tragiek, maar ook voor (deze aspecten van) zingeving. Interessant is het dus, om in het empirische gedeelte van dit onderzoek oog te houden voor zingeving (zie voor een toelichting over welzijn en zingeving bij homoseksuelen bijlage 3).

Nu we alle concepten theoretisch hebben onderzocht, is het van belang onze blik te richten op de praktijk die in het onderzoek centraal staat: de eenzaamheid onder homoseksuelen. Is hetgeen we theoretisch hebben ondervonden, ook vindbaar onder deze populatie? In hoeverre is er sprake van existentiële eenzaamheid onder homoseksuelen, en liggen hier ervaringen van crisis aan ten grondslag en zo ja, welke? In het volgende hoofdstuk licht ik mijn

(33)

3.0 Methoden van onderzoek 3.1 Onderzoekspopulatie

Dit onderzoek richt zich op de doelgroep homoseksuelen. Zoals we in het theoretisch kader onder 2.1 hebben kunnen lezen, is de seksuele voorkeur een complex verschijnsel.

Keuzenkamp (2012) geeft aan dat er in onderzoek ter versimpeling vooral onderscheid wordt gemaakt tussen seksuele identiteit, seksueel gedrag en seksuele aantrekking. In dit onderzoek vormt de groep die zich identificeert als homoseksueel (zowel mannen als vrouwen) de onderzoekspopulatie. Hierbij is het zelfbeeld van de respondent dus verbonden aan de

beleving van de geaardheid, en aan een bepaald etiket (homoseksueel). Nadelig is dat wellicht niet iedereen dit etiket wil gebruiken. De respondent die binnen mijn onderzoekspopulatie valt identificeert zich dus niet alleen met de homoseksuele identiteit, maar verbindt zichzelf hiermee direct ook aan het label ‘homoseksueel’. Ik kies voor het onderscheid in termen van identificatie, omdat het bij identificatie gaat om de eigen ervaring van homoseksualiteit en het zelfbeeld.

In mijn onderzoek betrek ik 9 respondenten (4 vrouwen, 5 mannen) tussen de 18 en 35 jaar (jongvolwassenen). Voor een demografische beschrijving van de respondenten, verwijs ik naar bijlage 7. Het argument dat aan de basis van deze selectie ligt is komt voort uit de ontwikkelingstheorie van Erikson (zie ook paragraaf 2.5 over crisis). Erikson stelt dat de fase van 18 tot 35 jaar gekenmerkt door spanning tussen de polen intimiteit versus isolatie.

(Marcoen, Grommen, Van Ranst, 2006). In dit spanningsveld, tussen intimiteit en isolatie, bevindt mijn vraag rondom existentiële eenzaamheid zich. De respondenten die ik bevraag, zullen zich dus in deze levensfase bevinden. Daarnaast zullen de respondenten bereid moeten zijn om te spreken over bestaansvragen. Dit zal ik uitleggen aan de hand van Carter (2003). Carter (2003) legt uit dat de bestaansvragen die ten grondslag liggen aan existentiële

thematiek, vragen zijn die onze ontologie raken. "Who am I? Why do I exist?" Put another way, why are we? What is the purpose for which we live? What gives life its meaning, value, dynamic force, and rational aim? (Carter, 2003, p.3). Op basis hiervan stelt Carter (2003) dat een open dialoog rondom een bestaansvraag de beste wijze is om gesprekken te voeren over existentiële thema’s zoals eenzaamheid. Hoe ik dit vorm geef valt verderop te lezen onder het kopje ‘interviews’.

3.2 Kwalitatief onderzoek

(34)

onderzoek is het onderzoeken van betekenissen. Kwalitatief onderzoeker Hennie Boeije stelt: ‘mensen hanteren in het dagelijks leven allerlei constructies die hen in staat stellen om gebeurtenissen en ervaringen te plaatsen en te begrijpen. Hun gedrag kan voor een

belangrijk deel worden verklaard op basis van die alledaagse betekenissen of constructies’ (Boeije, 2008, p.31). Kwalitatief onderzoek is geschikt voor het onderwerp van deze thesis, omdat het goed aansluit bij de constructies die mensen maken om het eigen gedrag te begrijpen. En hoewel er zowel nationaal als internationaal al veel onderzoek naar homoseksualiteit bestaat (movisie, 2012), bestaan deze onderzoeken vaak uit grote steekproeven, bevolkingsonderzoeken of zijn veelal gericht op de ervaringen die

samenhangen met andere mensen. Onderzoekers Keuzenkamp (2010) en Duyvendak (SCP, 2006) geven in hun onderzoeksaanbevelingen aan dat het wenselijk zou zijn meer in te gaan op de leefwereld van homoseksuelen zelf, om de belevingen, ervaringen en eventuele

subtielere homo-negativiteit die homoseksuelen zelf hebben, te onderzoeken. Ik wil me hierbij aansluiten door de existentiële ervaringen te onderzoeken op het gebied van eenzaamheid. Tevens is kwalitatief onderzoek een goede methode om dit onderwerp te benaderen, omdat het recht doet aan de leefwereld van de respondent. Evers (2007) geeft aan dat binnen kwalitatief onderzoek het perspectief van de respondent altijd centraal staat. Hierdoor krijgt men zicht op betekenissen die respondenten hanteren en aan hun omgeving geven. Greene (2007) geeft aan dat kwalitatief onderzoek gericht is op ‘verstehen’, het begrijpen van de respondent en diens leefwereld, in plaats van op het 'erklären' van gedragingen. Maso en Smaling (2004) laten zien dat een voordeel van kwalitatief onderzoek is, dat het onderwerp ‘open en flexibel’ (p.9) kan worden benaderd. Dit zijn aspecten die ik beoog met mijn onderzoek naar existentiële eenzaamheid.

Binnen kwalitatief onderzoek kunnen we ook nog diverse onderscheiden vinden. Dit

onderzoek is een kwalitatief exploratief onderzoek. Binnen een exploratief onderzoek verkent de onderzoeker zonder dat hij helemaal weet welke kant het onderzoek opgaat. Het

interviewmodel dat ik gekozen heb om te exploreren sluit hier goed op aan. Met dit onderzoek wil ik de relatie verhelderen tussen begrippen, alsmede theorie en hypotheses vormen.

Daarnaast wil ik kijken naar mogelijke samenhangen (zie kennisdoel), die gebruikt kunnen worden voor vervolgonderzoek (Maso & Smaling, 1998).

3.3 Interviews

Het soort interviews dat ik hanteer voor de dataverzameling rondom de existentiële

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tabel 3 Percentage loofaantasting vanaf inoculatie tot loofvernietiging object Bespuiting tot loofvernietiging Loofaantasting op 31 augustus A t/m E Dithane 5,7 F t/m J Shirlan 3,9..

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

Volgens Miedema werkt het huidige systeem te- gen mensen die heel goed onderzoek doen en excellent zijn in hun vak, maar die vanwege de nadruk op meer basaal onderzoek niet meetellen

In de tweede en de derde proef is door traumatische oorzaken één procent van de hanen uitgevallen en in de andere proeven was dit ruim twee procent.. Onder traumati- sche

Als, idealiter, na een jaar of tien op deze wijze de ge- hele provincie Groningen zal zijn geanalyseerd, zal het pas mogelijk zijn de bouwstoffen mede te laten fungeren voor

Als een koning rijdt Hij daar, hoort: Hosanna voor de Heer.. Maar in de tuin is Hij alleen als Hij tot Zijn

Deze zoönose wordt namelijk niet opgelopen door direct contact met hond of kat en zelfs niet door onverhoopt contact met de “verse” ontlasting van besmette dieren.. De eitjes

* Helder water: daarom werd specifiek geadviseerd om alle bomen en struiken rond het ven te verwijderen, het plagsel te verwijderen en in de slootjes en grotere sloten eerst